Psalmen 16
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God, want ik heb tot U de toevlucht genomen. 1 Een kleinood van David. Bewaar mij, o God, want bij U schuil ik. 1 Een stil gebed van David. Behoed mij, God, ik schuil bij U.
2 Mijn ziel, u hebt tegen de HEERE gezegd: U bent de Heere; mijn goedheid is niet voor U, 2 Ik heb tot de Here gezegd: Gij zijt mijn Here, ik heb geen goed buiten U. 2 Ik zeg tot de HEER: ‘U bent mijn Heer, mijn geluk, niemand gaat U te boven.’
3 maar voor de heiligen die op de aarde zijn, en de machtigen, in wie ik al mijn vreugde vind. 3 Wat betreft de heiligen die in den lande zijn: zij zijn de heerlijken in wie al mijn welbehagen is. 3 Maar tot de goden in dit land, de machten die ik zo liefhad, zeg ik:
4 Groot wordt het leed van hen die andere goden geschenken geven; ik echter giet geen plengoffers van bloed voor ze uit en neem de namen ervan niet op mijn lippen. 4 Vele zijn de smarten van hen die dingen naar de gunst van een andere [god]; ik zal hun plengoffers van bloed niet plengen, zelfs hun namen op mijn lippen niet nemen. 4 ‘Wie u volgt, wacht veel verdriet.’ Ik pleng voor hen geen bloed meer, niet langer ligt hun naam op mijn lippen.
5 De HEERE is mijn enig deel en mijn beker. U onderhoudt wat het lot mij toewees. 5 O Here, mijn erfdeel en mijn beker, Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees. 5 HEER, mijn enig bezit, mijn levensbeker, U houdt mijn lot in handen.
6 De meetsnoeren zijn voor mij in lieflijke plaatsen gevallen, ja, een prachtig erfelijk bezit heb ik gekregen. 6 De meetsnoeren vielen mij in liefelijke dreven, ja, mijn erfdeel bekoort mij. 6 Een lieflijk land is voor mij uitgemeten, ik ben verrukt van wat mij is toebedeeld.
7 Ik loof de HEERE, Die mij raad heeft gegeven; zelfs 's nachts onderwijzen mij mijn nieren. 7 Ik prijs de Here, die mij raad heeft gegeven, zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren. 7 Ik prijs de HEER die mij inzicht geeft, zelfs in de nacht spreekt mijn geweten.
8 Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet. 8 Ik stel mij de Here bestendig voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet. 8 Steeds houd ik de HEER voor ogen, met Hem aan mijn zijde wankel ik niet.
9 Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich, ook zal mijn lichaam veilig wonen. 9 Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen; 9 Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, mijn lichaam voelt zich veilig en beschut.
10 Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten, U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet. 10 Want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk, noch laat Gij uw gunstgenoot de groeve zien. 10 U levert mij niet over aan het dodenrijk en laat uw trouwe dienaar het graf niet zien.
11 U maakt mij het pad ten leven bekend; overvloed van blijdschap is bij Uw aangezicht, lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd. 11 Gij maakt mij het pad des levens bekend; overvloed van vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheid is in uw rechterhand, voor eeuwig. 11 U wijst mij de weg van het leven: overvloedige vreugde in uw nabijheid, voor altijd een lieflijke plek aan uw zijde.