Psalmen 16
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Luther 1545
1 Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God, want ik heb tot U de toevlucht genomen. 1 Een kleinood van David. Bewaar mij, o God, want bij U schuil ik. 1 Ein gülden Kleinod Davids. Bewahre mich, Gott; denn ich traue auf dich.
2 Mijn ziel, u hebt tegen de HEERE gezegd: U bent de Heere; mijn goedheid is niet voor U, 2 Ik heb tot de Here gezegd: Gij zijt mijn Here, ik heb geen goed buiten U. 2 Ich habe gesagt zu dem HERRN: Du bist ja der HERR, ich muß um deinetwillen leiden.
3 maar voor de heiligen die op de aarde zijn, en de machtigen, in wie ik al mijn vreugde vind. 3 Wat betreft de heiligen die in den lande zijn: zij zijn de heerlijken in wie al mijn welbehagen is. 3 Für die Heiligen, so auf Erden sind, und für die HERRLIchen; an denen habe ich all mein Gefallen.
4 Groot wordt het leed van hen die andere goden geschenken geven; ik echter giet geen plengoffers van bloed voor ze uit en neem de namen ervan niet op mijn lippen. 4 Vele zijn de smarten van hen die dingen naar de gunst van een andere [god]; ik zal hun plengoffers van bloed niet plengen, zelfs hun namen op mijn lippen niet nemen. 4 Aber jene, die einem andern nacheilen, werden groß Herzeleid haben. Ich will ihres Trankopfers mit dem Blut nicht opfern, noch ihren Namen in meinem Munde führen.
5 De HEERE is mijn enig deel en mijn beker. U onderhoudt wat het lot mij toewees. 5 O Here, mijn erfdeel en mijn beker, Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees. 5 Der HERR aber ist mein Gut und mein Teil; du erhältst mein Erbteil.
6 De meetsnoeren zijn voor mij in lieflijke plaatsen gevallen, ja, een prachtig erfelijk bezit heb ik gekregen. 6 De meetsnoeren vielen mij in liefelijke dreven, ja, mijn erfdeel bekoort mij. 6 Das Los ist mir gefallen aufs Liebliche; mir ist ein schön Erbteil worden.
7 Ik loof de HEERE, Die mij raad heeft gegeven; zelfs 's nachts onderwijzen mij mijn nieren. 7 Ik prijs de Here, die mij raad heeft gegeven, zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren. 7 Ich lobe den HERRN, der mir geraten hat; auch züchtigen mich meine Nieren des Nachts.
8 Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet. 8 Ik stel mij de Here bestendig voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet. 8 Ich habe den HERRN allezeit vor Augen; denn er ist mir zur Rechten, darum werde ich wohl bleiben.
9 Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich, ook zal mijn lichaam veilig wonen. 9 Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen; 9 Darum freuet sich mein Herz, und meine Ehre ist fröhlich, auch mein Fleisch wird sicher liegen.
10 Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten, U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet. 10 Want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk, noch laat Gij uw gunstgenoot de groeve zien. 10 Denn du wirst meine Seele nicht in der Hölle lassen und nicht zugeben, daß dein Heiliger verwese.
11 U maakt mij het pad ten leven bekend; overvloed van blijdschap is bij Uw aangezicht, lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd. 11 Gij maakt mij het pad des levens bekend; overvloed van vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheid is in uw rechterhand, voor eeuwig. 11 Du tust mir kund den Weg zum Leben; vor dir ist Freude die Fülle und lieblich Wesen zu deiner Rechten ewiglich.