Psalmen 147
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Luther 1545
1 Halleluja! Het is immers goed om voor onze God psalmen te zingen, want dat is lieflijk. Hem past een lofzang! 1 Looft de Here, want het is goed, onze God te psalmzingen, ja, het is liefelijk, een lofzang is betamelijk. 1 Lobet den HERRN; denn unsern Gott loben, das ist ein köstlich Ding; solch Lob ist lieblich und schön.
2 De HEERE bouwt Jeruzalem weer op, Hij verzamelt Israëls verdrevenen. 2 De Here bouwt Jeruzalem, Hij verzamelt Israels verdrevenen; 2 Der HERR bauet Jerusalem und bringet zusammen die Verjagten in Israel.
3 Hij geneest de gebrokenen van hart, Hij verbindt hen in hun leed. 3 Hij geneest de verbrokenen van hart en verbindt hun wonden. 3 Er heilet, die zerbrochenes Herzens sind, und verbindet ihre Schmerzen.
4 Hij telt het aantal sterren, Hij noemt ze alle bij hun naam. 4 Hij bepaalt het getal der sterren, Hij roept ze alle bij name. 4 Er zählet die Sterne und nennet sie alle mit Namen.
5 Onze Heere is groot en geweldig in kracht, Zijn inzicht is onmetelijk. 5 Groot is onze Here en geweldig in kracht, zijn verstand is onbeperkt. 5 Unser HERR ist groß und von großer Kraft; und ist unbegreiflich, wie er regieret.
6 De HEERE houdt de zachtmoedigen staande, de goddelozen vernedert Hij, tot de grond toe. 6 De Here houdt de ootmoedigen staande, maar Hij vernedert de goddelozen ter aarde toe. 6 Der HERR richtet auf die Elenden und stößet die Gottlosen zu Boden.
7 Zing voor de HEERE een beurtzang met dankzegging, zing psalmen voor onze God met de harp, 7 Zingt de Here een loflied toe, psalmzingt onze God met de citer, 7 Singet umeinander dem HERRN mit Dank und lobet unsern Gott mit Harfen,
8 Die de hemel met wolken bedekt, Die de aarde van regen voorziet, Die het gras op de bergen doet groeien; 8 Hem, die de hemel met wolken bedekt, die voor de aarde regen bereidt, die op de bergen gras doet uitspruiten, 8 der den Himmel mit Wolken bedeckt und gibt Regen auf Erden; der Gras auf Bergen wachsen läßt;
9 Die aan het vee zijn voedsel geeft en aan de jonge raven wanneer zij roepen. 9 Die het vee zijn voeder geeft, de jonge raven, als zij roepen. 9 der dem Vieh sein Futter gibt, den jungen Raben, die ihn anrufen.
10 Hij vindt geen vreugde in de kracht van het paard, Hij schept geen behagen in de spierkracht van de man. 10 Hij heeft geen welgevallen aan de kracht van het paard, noch behagen in de benen van de man; 10 Er hat nicht Lust an der Stärke des Rosses noch Gefallen an jemandes Beinen.
11 De HEERE is goedgezind voor wie Hem vrezen en op Zijn goedertierenheid hopen. 11 De Here heeft welbehagen in wie Hem vrezen, die op zijn goedertierenheid hopen. 11 Der HERR hat Gefallen an denen, die ihn fürchten, die auf seine Güte hoffen.
12 Jeruzalem, roem de HEERE, Sion, loof uw God. 12 Jeruzalem, roem de Here, Sion, loof uw God. 12 Preise, Jerusalem, den HERRN; lobe, Zion, deinen Gott!
13 Want Hij maakt de grendels van uw poorten sterk, Hij zegent uw kinderen in uw midden. 13 Want Hij maakt de grendels van uw poorten sterk, Hij zegent uw kinderen in uw midden; 13 Denn er macht fest die Riegel deiner Tore und segnet deine Kinder drinnen.
14 Hij doet in uw gebied vrede heersen, Hij verzadigt u met het beste van de tarwe. 14 Hij geeft uw gebied vrede, Hij verzadigt u met het vette der tarwe. 14 Er schaffet deinen Grenzen Frieden und sättiget dich mit dem besten Weizen.
15 Hij zendt Zijn bevel naar de aarde: Zijn woord loopt zeer snel. 15 Hij zendt zijn bevel op de aarde, zijn woord loopt zeer snel; 15 Er sendet seine Rede auf Erden; sein Wort läuft schnell.
16 Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit rijp uit als as. 16 Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit de rijp als as, 16 Er gibt Schnee wie Wolle, er streuet Reif wie Asche.
17 Hij werpt Zijn ijs als stukken; wie is bestand tegen Zijn koude? 17 Hij werpt zijn ijs als stukken; wie kan bestaan voor zijn koude? 17 Er wirft seine Schloßen wie Bissen; wer kann bleiben vor seinem Frost?
18 Hij zendt Zijn woord en doet dat alles smelten, Hij doet Zijn wind waaien, de wateren stromen. 18 Hij zendt zijn woord en doet ze smelten, Hij doet zijn wind waaien; daar vloeien de wateren. 18 Er spricht, so zerschmilzt es; er läßt seinen Wind wehen, so tauet's auf.
19 Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn verordeningen en Zijn bepalingen. 19 Hij heeft Jakob zijn woorden bekendgemaakt, Israel zijn inzettingen en zijn verordeningen. 19 Er zeiget Jakob sein Wort, Israel seine Sitten und Rechte.
20 Zo heeft Hij voor geen enkel ander volk gedaan; die kennen Zijn bepalingen niet. Halleluja! 20 Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja. 20 So tut er keinen Heiden, noch läßt sie wissen seine Rechte. Halleluja!