|
1 Een psalm van David. HEERE, ik roep U aan, kom spoedig tot mij, neem mijn stem ter ore, wanneer ik tot U roep. |
1 Een psalm van David. O Here, ik roep U aan, haast U tot mij; neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep. |
1 Psaume de David. Eternel, je t'invoque: viens en hâte auprès de moi! Prête l'oreille à ma voix, quand je t'invoque! |
2 Laat mijn gebed als reukwerk voor Uw aangezicht staan, laat mijn opgeheven handen als het avondoffer zijn. |
2 Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan, het opheffen van mijn handen als avondoffer. |
2 Que ma prière soit devant ta face comme l'encens, Et l'élévation de mes mains comme l'offrande du soir! |
3 HEERE, zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur van mijn lippen. |
3 Here, stel een wacht voor mijn mond, waak over de deuren van mijn lippen; |
3 Eternel, mets une garde à ma bouche, Veille sur la porte de mes lèvres! |
4 Laat mijn hart zich niet neigen naar een slechte zaak, om goddeloze daden te verrichten met mannen die onrecht bedrijven; en laat mij niet eten van hun lekkernijen. |
4 Neig mijn hart niet tot iets kwaads om in goddeloosheid boze daden te volvoeren met mannen die bedrijvers van ongerechtigheid zijn, en laat mij van hun lekkernijen niet eten. |
4 N'entraîne pas mon coeur à des choses mauvaises, A des actions coupables avec les hommes qui font le mal, Et que je ne prenne aucune part à leurs festins! |
5 Slaat de rechtvaardige mij, het zal een gunst zijn, bestraft hij mij, het zal olie op mijn hoofd wezen, mijn hoofd zal het niet weigeren; dan nog is mijn gebed voor hen in hun ellende. |
5 Slaat een rechtvaardige mij, het is liefde, kastijdt hij mij, het is olie voor mijn hoofd, die mijn hoofd niet zal weigeren. Zelfs rijst mijn gebed nog onder hun boze handelingen; |
5 Que le juste me frappe, c'est une faveur; Qu'il me châtie, c'est de l'huile sur ma tête: Ma tête ne se détournera pas; Mais de nouveau ma prière s'élèvera contre leur méchanceté. |
6 Hun rechters zijn bij de rotswand vrijgelaten, zij hebben gehoord hoe aangenaam mijn woorden waren. |
6 Al werden hun rechters langs de rots neergestoten, zij zouden horen, dat mijn woorden liefelijk waren. |
6 Que leurs juges soient précipités le long des rochers, Et l'on écoutera mes paroles, car elles sont agréables. |
7 Onze beenderen liggen verstrooid bij de mond van het graf, alsof iemand op de grond iets gekloofd en gespleten had. |
7 Zoals men de aarde doorploegt en openscheurt, zo liggen onze beenderen verstrooid aan de mond van het dodenrijk. |
7 Comme quand on laboure et qu'on fend la terre, Ainsi nos os sont dispersés à l'entrée du séjour des morts. |
8 Maar op U zijn mijn ogen gericht, HEERE Heere; tot U heb ik de toevlucht genomen, laat mijn ziel niet berooid achter. |
8 Want op U, Here Here, zijn mijn ogen, bij U schuil ik; giet mijn leven niet uit. |
8 C'est vers toi, Eternel, Seigneur! que se tournent mes yeux, C'est auprès de toi que je cherche un refuge: N'abandonne pas mon âme! |
9 Bewaar mij voor de knellende strik die zij mij gezet hebben, voor de valstrikken van wie onrecht bedrijven. |
9 Behoed mij voor de strik die zij mij spanden, voor de vallen der bedrijvers van ongerechtigheid. |
9 Garantis-moi du piège qu'ils me tendent, Et des embûches de ceux qui font le mal! |
10 Laat de goddelozen in hun eigen netten vallen, allemaal, totdat ík voorbij ben gegaan. |
10 Laten de goddelozen in hun kuilen vallen, altegader, terwijl ik ontkom. |
10 Que les méchants tombent dans leurs filets, Et que j'échappe en même temps! |