|
1 Halleluja! Loof de Naam van de HEERE, loof Hem, dienaren van de HEERE, |
1 Halleluja. Looft de naam des Heren, looft, gij knechten des Heren, |
1 Louez l'Eternel! Louez le nom de l'Eternel, Louez-le, serviteurs de l'Eternel, |
2 u, die staat in het huis van de HEERE, in de voorhoven van het huis van onze God. |
2 Gij, die staat in het huis des Heren, in de voorhoven van het huis van onze God. |
2 Qui vous tenez dans la maison de l'Eternel, Dans les parvis de la maison de notre Dieu! |
3 Loof de HEERE, want de HEERE is goed; zing psalmen voor Zijn Naam, want die is lieflijk. |
3 Looft de Here, want de Here is goed, psalmzingt zijn naam, want die is liefelijk, |
3 Louez l'Eternel! car l'Eternel est bon. Chantez à son nom! car il est favorable. |
4 Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren, Israël als Zijn persoonlijk eigendom. |
4 Want de Here heeft Zich Jakob verkoren, Israel tot zijn eigendom. |
4 Car l'Eternel s'est choisi Jacob, Israël, pour qu'il lui appartînt. |
5 Want ík weet: de HEERE is groot; onze Heere gaat alle goden te boven. |
5 Ja, ik weet, dat de Here groot is, dat onze Here boven alle goden is. |
5 Je sais que l'Eternel est grand, Et que notre Seigneur est au-dessus de tous les dieux. |
6 Al wat de HEERE behaagt, doet Hij, in de hemel en op de aarde, in de zeeën en alle diepe wateren. |
6 De Here doet al wat Hem behaagt in de hemel en op de aarde, in de zeeen en alle waterdiepten; |
6 Tout ce que l'Eternel veut, il le fait, Dans les cieux et sur la terre, Dans les mers et dans tous les abîmes. |
7 Hij doet dampen opstijgen van het einde der aarde, Hij maakt de bliksemflitsen bij de regen, Hij brengt de wind uit Zijn schatkamers naar buiten. |
7 Hij doet dampen opstijgen van het einde der aarde, Hij maakt bliksemen bij de regen, Hij doet de wind uit zijn schatkamers uitgaan. |
7 Il fait monter les nuages des extrémités de la terre, Il produit les éclairs et la pluie, Il tire le vent de ses trésors. |
8 Hij trof de eerstgeborenen in Egypte, van de mens af tot het vee toe. |
8 Hij was het, die de eerstgeborenen van Egypte sloeg, zowel mens als dier; |
8 Il frappa les premiers-nés de l'Egypte, Depuis les hommes jusqu'aux animaux. |
9 Hij zond tekenen en wonderen in uw midden, Egypte, aan de farao en al zijn dienaren. |
9 Die tekenen en wonderen in uw midden zond, Egypte, tegen Farao en al zijn knechten; |
9 Il envoya des signes et des miracles au milieu de toi, Egypte! Contre Pharaon et contre tous ses serviteurs. |
10 Hij versloeg vele volken en doodde machtige koningen: |
10 Hij was het, die grote volken versloeg en machtige koningen doodde: |
10 Il frappa des nations nombreuses, Et tua des rois puissants, |
11 Sihon, de koning van de Amorieten, en Og, de koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanaän. |
11 Sichon, de koning der Amorieten, Og, de koning van Basan, en alle koninkrijken van Kanaan; |
11 Sihon, roi des Amoréens, Og, roi de Basan, Et tous les rois de Canaan; |
12 Hun land gaf Hij als erfelijk bezit, als erfelijk bezit aan Zijn volk Israël. |
12 Die hun land ten erfdeel gaf, ten erfdeel aan Israel, zijn volk. |
12 Et il donna leur pays en héritage, En héritage à Israël, son peuple. |
13 HEERE, Uw Naam bestaat voor eeuwig; De gedachtenis aan U, HEERE, is van generatie op generatie. |
13 O Here, uw naam is tot in eeuwigheid, Here uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht. |
13 Eternel! ton nom subsiste à toujours, Eternel! ta mémoire dure de génération en génération. |
14 Want de HEERE zal Zijn volk recht verschaffen en het zal Hem berouwen over Zijn dienaren. |
14 Want de Here doet zijn volk recht, over zijn knechten ontfermt Hij Zich. |
14 Car l'Eternel jugera son peuple, Et il aura pitié de ses serviteurs. |
15 De afgoden van de heidenvolken zijn zilver en goud, werk van mensenhanden. |
15 De afgoden der heidenen zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden. |
15 Les idoles des nations sont de l'argent et de l'or, Elles sont l'ouvrage de la main des hommes. |
16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet. |
16 Zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, |
16 Elles ont une bouche et ne parlent point, Elles ont des yeux et ne voient point, |
17 Zij hebben oren, maar horen niet; er is zelfs geen adem in hun mond. |
17 Zij hebben oren, maar horen niet, ook is er geen adem in hun mond. |
17 Elles ont des oreilles et n'entendent point, Elles n'ont point de souffle dans leur bouche. |
18 Laat wie ze maken hun gelijk worden, al wie op hen vertrouwt. |
18 Wie hen maakten, zullen worden als zij, allen die op hen vertrouwen. |
18 Ils leur ressemblent, ceux qui les fabriquent, Tous ceux qui se confient en elles. |
19 Huis van Israël, loof de HEERE; huis van Aäron, loof de HEERE. |
19 Gij huis van Israel, prijst de Here, gij huis van Aaron, prijst de Here, |
19 Maison d'Israël, bénissez l'Eternel! Maison d'Aaron, bénissez l'Eternel! |
20 Huis van Levi, loof de HEERE; u die de HEERE vreest, loof de HEERE. |
20 Gij huis van Levi, prijst de Here, gij die de Here vreest, prijst de Here. |
20 Maison de Lévi, bénissez l'Eternel! Vous qui craignez l'Eternel, bénissez l'Eternel! |
21 Geloofd zij de HEERE vanuit Sion, Hij Die in Jeruzalem woont. Halleluja! |
21 Geprezen zij de Here uit Sion, Hij, die te Jeruzalem woont. Halleluja. |
21 Que de Sion l'on bénisse l'Eternel, Qui habite à Jérusalem! Louez l'Eternel! |