Psalmen 132
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Een pelgrimslied. HEERE, denk aan David, aan al zijn lijden, 1 Een bedevaartslied. Here, gedenk aan David, aan al zijn moeite; 1 Een pelgrimslied. Blijf David gedenken, HEER, en alles wat hij heeft doorstaan,
2 hoe hij de HEERE gezworen heeft, de Machtige Jakobs deze gelofte deed: 2 Hoe hij de Here heeft gezworen, de Machtige Jakobs een gelofte gedaan: 2 omdat hij de HEER had gezworen, de Machtige van Jakob had beloofd:
3 Nee, ik ga mijn tent, mijn huis, niet binnen, ik leg mij op de rustbank, mijn bed, niet neer; 3 Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan, noch de sponde mijner legerstede beklimmen, 3 ‘Ik zal mijn tent niet binnengaan noch mij te ruste leggen op mijn bed,
4 ik gun mijn ogen geen slaap, mijn oogleden geen sluimer, 4 Voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen, noch sluimering aan mijn oogleden, 4 mijn ogen niet overgeven aan de slaap noch aan een lichte sluimering,
5 totdat ik voor de HEERE een plaats gevonden heb, een woning voor de Machtige Jakobs! 5 Totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb, een woning voor de Machtige Jakobs. 5 voordat ik een plaats vind voor de HEER, een woning voor de Machtige van Jakob.’
6 Zie, wij hebben van de ark gehoord in Efratha, hem gevonden in de velden van Jaär. 6 Zie, wij hebben van haar gehoord in Efrata, wij hebben haar gevonden in de velden van Jaar. 6 In Efrata hoorden wij van de ark, wij vonden hem in de velden van Jaär.
7 Laten wij Zijn woning binnengaan, ons neerbuigen voor de voetbank van Zijn voeten. 7 Laten wij zijn woning binnengaan, laten wij ons nederbuigen voor zijn voetbank. 7 Laten wij zijn woning binnengaan, ons neerbuigen aan zijn voeten.
8 Sta op, HEERE, ga naar Uw rustplaats, U en de ark van Uw macht. 8 Sta op, Here, naar uw rustplaats, Gij en de ark uwer sterkte. 8 Trek op, HEER, naar uw rustplaats, U en uw machtige ark.
9 Laat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid, laat Uw gunstelingen juichen. 9 Mogen uw priesters zich bekleden met gerechtigheid, en uw gunstgenoten juichen! 9 Laten uw priesters zich kleden in gerechtigheid, uw getrouwen juichen van vreugde.
10 Wijs het gebed van Uw gezalfde niet af, omwille van David, Uw dienaar. 10 Wend het aangezicht van uw gezalfde niet af ter wille van David, uw knecht. 10 Wijs omwille van David, uw dienaar, het verzoek van uw gezalfde niet af.
11 De HEERE heeft David in waarheid gezworen, en Hij zal daar niet van afwijken: Eén van de vrucht van uw schoot zal Ik op uw troon zetten. 11 De Here heeft David een dure eed gezworen, waarop Hij niet terugkomt: Een van uw lijfelijke zonen zal Ik op uw troon zetten. 11 De HEER heeft David trouw gezworen, en zijn belofte neemt Hij niet terug: ‘Een van je nazaten laat Ik je troon bestijgen.
12 Als uw zonen Mijn verbond in acht zullen nemen en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal, zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten. 12 Als uw zonen mijn verbond houden en mijn getuigenis, die Ik hun leer, dan zullen ook hun zonen voor immer op uw troon zitten. 12 Houden je zonen zich aan mijn verbond, aan de richtlijnen die Ik hun geef, dan zullen ook hun zonen voor altijd zetelen op je troon.’
13 Want de HEERE heeft Sion verkozen, Hij heeft het begeerd tot Zijn woongebied. 13 Want de Here heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter woning begeerd: 13 De HEER heeft Sion verkozen en als woonplaats begeerd:
14 Dit is, zei Hij, Mijn rustplaats tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want naar haar heb Ik verlangd. 14 Dit is mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd. 14 ‘Dit is, voor altijd, mijn rustplaats, hier verlang Ik te wonen.
15 Haar voedsel zal Ik rijk zegenen, haar armen met brood verzadigen. 15 Haar voedsel zal Ik rijkelijk zegenen, haar armen zal Ik met brood verzadigen, 15 Ik zal Sion met voedsel zegenen, de armen brood geven in overvloed
16 Haar priesters zal Ik kleden met heil, haar gunstelingen zullen uitbundig juichen. 16 Haar priesters zal Ik met heil bekleden, haar vromen zullen vrolijk juichen. 16 en de priesters bekleden met bevrijding. Zijn getrouwen zullen juichen van vreugde.
17 Daar zal Ik voor David een hoorn doen opkomen en voor Mijn gezalfde een lamp gereedmaken. 17 Daar zal ik voor David een hoorn doen uitspruiten, Ik zal voor mijn gezalfde een lamp bereiden; 17 Hier breng Ik Davids huis tot aanzien, hier ontsteek Ik een lamp voor mijn gezalfde.
18 Ik zal zijn vijanden met schaamte kleden, maar op hem zal zijn diadeem schitteren. 18 Zijn vijanden zal Ik met schaamte bekleden, maar op hem zal zijn kroon blinken. 18 Zijn vijanden bekleed Ik met schande, maar op zíjn hoofd schittert een kroon.’