Psalmen 118
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig. 1 Looft de Here, want Hij is goed, ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. 1 Loof de HEER, want Hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.
2 Laat Israël toch zeggen: Zijn goedertierenheid is voor eeuwig. 2 Laat Israel nu zeggen: Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. 2 Laat Israël zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’ –
3 Laat het huis van Aäron toch zeggen: Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig. 3 Laat het huis van Aaron nu zeggen: Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. 3 het huis van Aäron zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’ –
4 Laten wie de HEERE vrezen, toch zeggen: Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig. 4 Laat wie de Here vrezen, nu zeggen: Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. 4 wie de HEER vreest, zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw.’
5 Uit de benauwdheid heb ik tot de HEERE geroepen, de HEERE heeft mij verhoord en in de ruimte gezet. 5 Uit de benauwdheid heb ik tot de Here geroepen, de Here heeft mij geantwoord en mij in de ruimte gesteld. 5 In mijn nood heb ik geroepen: ‘HEER!’ En de HEER antwoordde, Hij gaf mij ruimte.
6 De HEERE is bij mij, ik ben niet bevreesd. Wat kan een mens mij doen? 6 De Here is met mij, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen? 6 Met de HEER aan mijn zijde heb ik niets te vrezen, wat kunnen mensen mij doen?
7 De HEERE is bij mij, te midden van wie mij helpen, daarom zie ík neer op wie mij haten. 7 De Here is met mij, onder mijn helpers, daarom zal ik op mijn haters neerzien. 7 Met de HEER, mijn helper, aan mijn zijde, kijk ik op mijn haters neer.
8 Het is beter tot de HEERE de toevlucht te nemen dan op de mensen te vertrouwen. 8 Het is beter bij de Here te schuilen dan op mensen te vertrouwen; 8 Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mensen.
9 Het is beter tot de HEERE de toevlucht te nemen dan op edelen te vertrouwen. 9 Het is beter bij de Here te schuilen dan op edelen te vertrouwen. 9 Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mannen met macht.
10 Alle heidenvolken hadden mij omringd; in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen! 10 Alle volken omringden mij; in de naam des Heren heb ik ze neergehouwen; 10 Alle volken hadden mij ingesloten – ik weerstond ze in de naam van de HEER  –
11 Zij hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd; in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen! 11 Zij omringden mij, ja, zij omsingelden mij; in de naam des Heren heb ik ze neergehouwen; 11 ze sloten mij van alle kanten in – ik weerstond ze in de naam van de HEER  –
12 Zij hadden mij omringd als bijen, zij zijn uitgedoofd als een doornenvuur; in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen! 12 Zij omringden mij als bijen, zij werden als een doornenvuur uitgeblust; in de naam des Heren heb ik ze neergehouwen. 12 ze sloten mij in als een zwerm bijen maar doofden snel als een vuur van dorens – ik weerstond ze in de naam van de HEER.
13 Zeer hard had u mij weggestoten, zodat ik bijna viel, maar de HEERE heeft mij geholpen. 13 Gij hadt mij wel duchtig gestoten, tot vallens toe, maar de Here heeft mij geholpen. 13 Jullie sloegen mij en ik viel, maar de HEER heeft geholpen.
14 De HEERE is mijn kracht en mijn psalm, want Hij is mij tot heil geweest. 14 De Here is mijn sterkte en mijn psalm, Hij is mij tot heil geweest. 14 De HEER is mijn sterkte, mijn beschermer, Hij heeft mij redding gebracht.
15 In de tenten van de rechtvaardigen klinkt luide vreugdezang, een lied van verlossing: De rechterhand van de HEERE doet krachtige daden, 15 Hoort! jubellied en zegezang in de tenten der rechtvaardigen: De rechterhand des Heren doet krachtige daden, 15 Hoor hoe de redding wordt bezongen in de tenten van de rechtvaardigen: de rechterhand van de HEER doet machtige daden,
16 de rechterhand van de HEERE is hoogverheven, de rechterhand van de HEERE doet krachtige daden. 16 De rechterhand des Heren verhoogt, de rechterhand des Heren doet krachtige daden! 16 de rechterhand van de HEER richt op, de rechterhand van de HEER doet machtige daden.
17 Ik zal niet sterven maar leven, en ik zal de werken van de HEERE vertellen. 17 Ik zal niet sterven, maar leven en ik zal de daden des Heren vertellen. 17 Ik zal niet sterven, maar leven en verhalen van de daden van de HEER:
18 De HEERE heeft mij wel zwaar gestraft, maar aan de dood heeft Hij mij niet overgegeven. 18 De Here heeft mij zwaar gekastijd, maar aan de dood heeft Hij mij niet overgegeven. 18 de HEER heeft mij gestraft, maar mij niet prijsgegeven aan de dood.
19 Doe de poorten van de gerechtigheid voor mij open, daardoor zal ik binnengaan, ik zal de HEERE loven. 19 Ontsluit mij de poorten der gerechtigheid, ik zal daardoor binnengaan, ik zal de Here loven. 19 Open voor mij de poorten van de gerechtigheid, ik wil binnengaan om de HEER te loven.
20 Dit is de poort van de HEERE, daar zullen de rechtvaardigen door binnengaan. 20 Dit is de poort des Heren, de rechtvaardigen gaan daardoor binnen. 20 Dit is de poort die leidt naar de HEER, hier gaan de rechtvaardigen binnen.
21 Ik zal U loven, omdat U mij verhoord hebt en mij tot heil geweest bent. 21 Ik loof U, omdat Gij mij geantwoord hebt en mij tot heil geweest zijt. 21 Ik wil U loven omdat U antwoordde en mij redding bracht.
22 De steen die de bouwers verworpen hadden, is tot een hoeksteen geworden. 22 De steen die de bouwlieden versmaad hebben, is tot een hoeksteen geworden; 22 De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden.
23 Dit is door de HEERE geschied, het is wonderlijk in onze ogen. 23 Van de Here is dit geschied, het is wonderlijk in onze ogen. 23 Dit is het werk van de HEER, een wonder in onze ogen.
24 Dit is de dag die de HEERE gemaakt heeft, laten wij op deze dag ons verheugen en verblijd zijn. 24 Dit is de dag die de Here gemaakt heeft; laten wij juichen en ons daarover verheugen. 24 Dit is de dag die de HEER heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen.
25 Och HEERE, breng toch heil; och HEERE, geef toch voorspoed. 25 Och Here, geef toch heil, och Here, geef toch voorspoed! 25 Ach HEER, red ons toch, HEER, geef ons voorspoed.
26 Gezegend wie komt in de Naam van de HEERE! Wij zegenen u vanuit het huis van de HEERE. 26 Gezegend hij, die komt in de naam des Heren; wij zegenen u uit het huis des Heren. 26 Gezegend wie komt in de naam van de HEER. Wij zegenen u vanuit het huis van de HEER.
27 De HEERE is God, Hij heeft ons licht gegeven. Bind het feestoffer vast met touwen tot aan de horens van het altaar. 27 De Here is God, Hij heeft het voor ons doen lichten. Bindt de feestoffers met touwen vast bij de hoornen van het altaar. 27 De HEER is God, Hij heeft ons licht gebracht. Vier feest en ga met groene twijgen tot aan de hoorns van het altaar.
28 U bent mijn God, daarom zal ik U loven; mijn God, ik zal U roemen. 28 Gij zijt mijn God, U zal ik loven, o mijn God, U zal ik verhogen. 28 U bent mijn God, U zal ik loven, hoog zal ik U prijzen, mijn God.
29 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig. 29 Looft de Here, want Hij is goed, ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. 29 Loof de HEER, want Hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.