Psalmen 116
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Luther 1545
1 Ik heb de HEERE lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smeekbeden. 1 Ik heb de Here lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen. 1 Das ist mir lieb, daß der HERR meine Stimme und mein Flehen höret,
2 Want Hij neigt Zijn oor tot mij, daarom zal ik Hem al mijn dagen aanroepen. 2 Want Hij heeft zijn oor tot mij geneigd, daarom zal ik mijn leven lang [tot] [Hem] roepen. 2 daß er sein Ohr zu mir neiget; darum will ich mein Leben lang ihn anrufen.
3 Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het graf hadden mij getroffen, ik ondervond benauwdheid en verdriet. 3 Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart. 3 Stricke des Todes hatten mich umfangen, und Angst der Hölle hatte mich getroffen; ich kam in Jammer und Not
4 Maar ik riep de Naam van de HEERE aan: Och HEERE, bevrijd mijn ziel! 4 Maar ik riep de naam des Heren aan: Ach Here, red mijn leven. 4 Aber ich rief an den Namen des HERRN: O HERR, errette meine Seele!
5 De HEERE is genadig en rechtvaardig, onze God is een Ontfermer. 5 Genadig is de Here en rechtvaardig, onze God is een ontfermer. 5 Der HERR ist gnädig und gerecht, und unser Gott ist barmherzig.
6 De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, maar Hij heeft mij verlost. 6 De Here bewaart de eenvoudigen; ik was verzwakt, maar Hij heeft mij verlost. 6 Der HERR behütet die Einfältigen. Wenn ich unterliege, so hilft er mir.
7 Mijn ziel, keer terug tot uw rust, want de HEERE is goed voor u geweest. 7 Keer weder, mijn ziel, tot uw rust, omdat de Here u heeft welgedaan. 7 Sei nun wieder zufrieden, meine Seele; denn der HERR tut dir Gutes.
8 Ja, U, HEERE, hebt mijn ziel immers gered van de dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van struikelen. 8 Want Gij hebt mijn leven van de dood gered, mijn oog van tranen, mijn voet van aanstoot. 8 Denn du hast meine Seele aus dem Tode gerissen, mein Auge von den Tränen, meinen Fuß vom Gleiten.
9 Ik zal wandelen voor het aangezicht van de HEERE in de landen der levenden. 9 Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heren in de landen der levenden. 9 Ich will wandeln vor dem HERRN im Lande der Lebendigen.
10 Ik heb geloofd, daarom spreek ik. Ík ben zeer verdrukt geweest. 10 Ik heb geloofd, zelfs toen ik sprak: Ik ben zeer verdrukt; 10 Ich glaube, darum rede ich. Ich werde aber sehr geplagt.
11 Ík zei, in mijn haast: Alle mensen zijn leugenaars. 11 Toen ik in mijn angst zeide: Alle mensen zijn leugenachtig. 11 Ich sprach in meinem Zagen: Alle Menschen sind Lügner.
12 Wat zal ik de HEERE vergelden voor al Zijn weldaden, die Hij mij bewees? 12 Hoe zal ik de Here vergelden al zijn weldaden jegens mij? 12 Wie soll ich dem HERRN vergelten alle seine Wohltat, die er an mir tut?
13 Ik zal de beker van het heil heffen en de Naam van de HEERE aanroepen. 13 De beker der verlossing zal ik opheffen, ik zal de naam des Heren aanroepen. 13 Ich will den heilsamen Kelch nehmen und des HERRN Namen predigen.
14 Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk. 14 Mijn geloften zal ik de Here betalen, in de tegenwoordigheid van al zijn volk. 14 Ich will meine Gelübde dem HERRN bezahlen vor all seinem Volk.
15 Kostbaar is in de ogen van de HEERE de dood van Zijn gunstelingen. 15 Kostbaar is in de ogen des Heren de dood van zijn gunstgenoten. 15 Der Tod seiner Heiligen ist wert gehalten vor dem HERRN.
16 Och HEERE, voorzeker, ik ben Uw dienaar, ik ben Uw dienaar, een zoon van Uw dienares; U hebt mijn boeien losgemaakt. 16 Ach Here, waarlijk, ik ben uw knecht, ik ben uw knecht, de zoon van uw dienstmaagd: Gij hebt mijn banden losgemaakt. 16 O HERR, ich bin dein Knecht; ich bin dein Knecht, deiner Magd Sohn. Du hast meine Bande zerrissen.
17 Ik zal U een offer van dankzegging brengen en de Naam van de HEERE aanroepen. 17 Ik zal U lofoffer brengen en de naam des Heren aanroepen. 17 Dir will ich Dank opfern und des HERRN Namen predigen.
18 Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk, 18 Mijn geloften zal ik de Here betalen in de tegenwoordigheid van al zijn volk, 18 Ich will meine Gelübde dem HERRN bezahlen vor all seinem Volk,
19 in de voorhoven van het huis van de HEERE, in uw midden, Jeruzalem. Halleluja! 19 In de voorhoven van het huis des Heren in uw midden, o Jeruzalem. Halleluja. 19 in den Höfen am Hause des HERRN, in dir, Jerusalem. Halleluja!