|
1 Ik heb de HEERE lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smeekbeden. |
1 Ik heb de Here lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen. |
1 Das ist mir lieb, daß der HERR meine Stimme und mein Flehen höret, |
2 Want Hij neigt Zijn oor tot mij, daarom zal ik Hem al mijn dagen aanroepen. |
2 Want Hij heeft zijn oor tot mij geneigd, daarom zal ik mijn leven lang [tot] [Hem] roepen. |
2 daß er sein Ohr zu mir neiget; darum will ich mein Leben lang ihn anrufen. |
3 Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het graf hadden mij getroffen, ik ondervond benauwdheid en verdriet. |
3 Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart. |
3 Stricke des Todes hatten mich umfangen, und Angst der Hölle hatte mich getroffen; ich kam in Jammer und Not |
4 Maar ik riep de Naam van de HEERE aan: Och HEERE, bevrijd mijn ziel! |
4 Maar ik riep de naam des Heren aan: Ach Here, red mijn leven. |
4 Aber ich rief an den Namen des HERRN: O HERR, errette meine Seele! |
5 De HEERE is genadig en rechtvaardig, onze God is een Ontfermer. |
5 Genadig is de Here en rechtvaardig, onze God is een ontfermer. |
5 Der HERR ist gnädig und gerecht, und unser Gott ist barmherzig. |
6 De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, maar Hij heeft mij verlost. |
6 De Here bewaart de eenvoudigen; ik was verzwakt, maar Hij heeft mij verlost. |
6 Der HERR behütet die Einfältigen. Wenn ich unterliege, so hilft er mir. |
7 Mijn ziel, keer terug tot uw rust, want de HEERE is goed voor u geweest. |
7 Keer weder, mijn ziel, tot uw rust, omdat de Here u heeft welgedaan. |
7 Sei nun wieder zufrieden, meine Seele; denn der HERR tut dir Gutes. |
8 Ja, U, HEERE, hebt mijn ziel immers gered van de dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van struikelen. |
8 Want Gij hebt mijn leven van de dood gered, mijn oog van tranen, mijn voet van aanstoot. |
8 Denn du hast meine Seele aus dem Tode gerissen, mein Auge von den Tränen, meinen Fuß vom Gleiten. |
9 Ik zal wandelen voor het aangezicht van de HEERE in de landen der levenden. |
9 Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heren in de landen der levenden. |
9 Ich will wandeln vor dem HERRN im Lande der Lebendigen. |
10 Ik heb geloofd, daarom spreek ik. Ík ben zeer verdrukt geweest. |
10 Ik heb geloofd, zelfs toen ik sprak: Ik ben zeer verdrukt; |
10 Ich glaube, darum rede ich. Ich werde aber sehr geplagt. |
11 Ík zei, in mijn haast: Alle mensen zijn leugenaars. |
11 Toen ik in mijn angst zeide: Alle mensen zijn leugenachtig. |
11 Ich sprach in meinem Zagen: Alle Menschen sind Lügner. |
12 Wat zal ik de HEERE vergelden voor al Zijn weldaden, die Hij mij bewees? |
12 Hoe zal ik de Here vergelden al zijn weldaden jegens mij? |
12 Wie soll ich dem HERRN vergelten alle seine Wohltat, die er an mir tut? |
13 Ik zal de beker van het heil heffen en de Naam van de HEERE aanroepen. |
13 De beker der verlossing zal ik opheffen, ik zal de naam des Heren aanroepen. |
13 Ich will den heilsamen Kelch nehmen und des HERRN Namen predigen. |
14 Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk. |
14 Mijn geloften zal ik de Here betalen, in de tegenwoordigheid van al zijn volk. |
14 Ich will meine Gelübde dem HERRN bezahlen vor all seinem Volk. |
15 Kostbaar is in de ogen van de HEERE de dood van Zijn gunstelingen. |
15 Kostbaar is in de ogen des Heren de dood van zijn gunstgenoten. |
15 Der Tod seiner Heiligen ist wert gehalten vor dem HERRN. |
16 Och HEERE, voorzeker, ik ben Uw dienaar, ik ben Uw dienaar, een zoon van Uw dienares; U hebt mijn boeien losgemaakt. |
16 Ach Here, waarlijk, ik ben uw knecht, ik ben uw knecht, de zoon van uw dienstmaagd: Gij hebt mijn banden losgemaakt. |
16 O HERR, ich bin dein Knecht; ich bin dein Knecht, deiner Magd Sohn. Du hast meine Bande zerrissen. |
17 Ik zal U een offer van dankzegging brengen en de Naam van de HEERE aanroepen. |
17 Ik zal U lofoffer brengen en de naam des Heren aanroepen. |
17 Dir will ich Dank opfern und des HERRN Namen predigen. |
18 Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk, |
18 Mijn geloften zal ik de Here betalen in de tegenwoordigheid van al zijn volk, |
18 Ich will meine Gelübde dem HERRN bezahlen vor all seinem Volk, |
19 in de voorhoven van het huis van de HEERE, in uw midden, Jeruzalem. Halleluja! |
19 In de voorhoven van het huis des Heren in uw midden, o Jeruzalem. Halleluja. |
19 in den Höfen am Hause des HERRN, in dir, Jerusalem. Halleluja! |