Psalmen 2
© NBG
© Herziene Statenvertaling
© Lutherse Vertaling
© Leidse Vertaling
1 Waarom woelen de volken en zinnen de natien op ijdelheid? 1 Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat zonder inhoud is? 1 Wat razen de volken, en hoe spreken de lieden zo lichtvaardig? 1 Wat woelen de volken, wat kramen de natien ijdele taal uit!
2 De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Here en zijn gezalfde: 2 De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde: 2 De koningen der aarde staan op; en de vorsten beraadslagen met elkander tegen den Heer en tegen zijnen Gezalfde, [zeggende]: 2 De koningen der aarde smeden plannen, de vorsten spannen samen tegen den Heer en zijn gezalfde:
3 Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen! 3 Laten wij Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen! 3 Laat ons hunne banden verscheuren, en hunne touwen van ons werpen. 3 "Rijten wij hun banden stuk, werpen wij hun koorden van ons!"
4 Die in de hemel zetelt, lacht; de Here spot met hen. 4 Die in de hemel woont, zal lachen, de Heere zal hen bespotten. 4 Maar Hij, die in den hemel woont, belacht hen, de Heer bespot hen. 4 Hij die in den hemel zetelt belacht hen, de Heer spot met hen;
5 Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn, en verschrikt hen in zijn gramschap: 5 Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, in Zijn brandende toorn hun schrik aanjagen. 5 Dan spreekt Hij tot hen in zijnen toorn, en verschrikt hen in zijne grimmigheid: 5 straks spreekt hij tot hen in zijn toorn, verbijstert hen in zijn gramschap.
6 Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg. 6 Ik heb Mijn Koning toch gezalfd over Sion, Mijn heilige berg. 6 Ik, Ik heb mijnen koning gesteld over Sion, mijnen heiligen berg. 6 "Maar ik, ik heb mijn koning aangesteld op den Sion, mijn heiligen berg."
7 Ik wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt. 7 Ik zal het besluit bekendmaken: De HEERE heeft tegen Mij gezegd: U bent Mijn Zoon, Ík heb U heden verwekt. 7 Ik wil van zulk ene wijze prediken, dat de Heer tot mij gezegd heeft: Gij zijt mijn zoon, heden heb Ik u verwekt. 7 Ik wil verhalen van 's Heeren besluit; de Heer heeft tot mij gezegd: Gij zijt mijn zoon; ik heb heden u verwekt.
8 Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. 8 Eis van Mij en Ik zal U de heidenvolken als Uw eigendom geven, de einden der aarde als Uw bezit. 8 Eis van Mij, zo zal Ik u de volken tot een erfdeel geven, en de einden der aarde tot een eigendom. 8 Vraag mij slechts, zo wil ik u de volkeren ten erve geven, de einden der aarde als bezitting.
9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk. 9 U zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, U zult hen in stukken slaan als aardewerk. 9 Gij zult hem met een ijzeren schepter verslaan, als potten zult gij hen in stukken smijten. 9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen verbrijzelen als aarden vaten.
10 Nu dan, gij koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, gij richters der aarde. 10 Nu dan, koningen, handel verstandig. Laat u onderwijzen, rechters van de aarde. 10 Zo laat u nu onderwijzen, gij koningen, en laat u tuchtigen, gij rechters der aarde. 10 Nu dan, koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, wereldbestuurders!
11 Dient de Here met vreze en verheugt u met beving. 11 Dien de HEERE met vreze, verheug u met huiver. 11 Dient den Heer met vrees, en verheugt u met beving. 11 Brengt den Heer met vreze uw hulde, juicht al sidderend hem ter eer.
12 Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg niet te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen! 12 Kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en u onderweg omkomt, wanneer Zijn toorn slechts even ontbrandt. Welzalig allen die tot Hem de toevlucht nemen! 12 Kust den zoon, dat hij niet toornig worde en gij omkomt op den weg; want zijn toorn zal straks ontbranden. Maar welgelukzalig allen, die op hem vertrouwen. 12 Huldigt hem, opdat hij niet toorne en gij te gronde gaat; want zeer haast ontbrandt zijn toorn. Heil allen die tot hem de toevlucht nemen!