|
1 Hierna gebeurde het dat de Moabieten en de Ammonieten, en met hen een deel van de Meünieten, ten strijde trokken tegen Josafat. |
1 Daarna geschiedde het, dat de Moabieten, de Ammonieten en met hen een deel van de Meunieten tegen Josafat ten strijde trokken. |
1 Après cela, les fils de Moab et les fils d'Ammon, et avec eux des Maonites, marchèrent contre Josaphat pour lui faire la guerre. |
2 Toen kwam men Josafat de boodschap brengen: Er komt een grote troepenmacht op u af van de overkant van de zee, uit Syrië, en zie, zij zijn bij Hazezon-Thamar. (Dat is Engedi.) |
2 Men kwam Josafat melden: Een grote menigte is tegen u opgetrokken van de overkant der zee, uit Aram; zie, zij zijn in Chaseson-tamar - dat is Engedi -. |
2 On vint en informer Josaphat, en disant: Une multitude nombreuse s'avance contre toi depuis l'autre côté de la mer, depuis la Syrie, et ils sont à Hatsatson-Thamar, qui est En-Guédi. |
3 Josafat werd bevreesd en zette er zijn zinnen op om de HEERE te zoeken. Hij riep een vasten uit in heel Juda. |
3 Toen werd Josafat bevreesd en besloot de Here te raadplegen; hij riep voor geheel Juda een vasten uit, |
3 Dans sa frayeur, Josaphat se disposa à chercher l'Eternel, et il publia un jeûne pour tout Juda. |
4 En Juda werd bijeengeroepen om bij de HEERE hulp te zoeken. Zij kwamen zelfs uit alle steden van Juda om de HEERE te raadplegen. |
4 En Juda kwam bijeen om hulp te zoeken bij de Here; ja, men kwam uit al de steden van Juda om de Here te zoeken. |
4 Juda s'assembla pour invoquer l'Eternel, et l'on vint de toutes les villes de Juda pour chercher l'Eternel. |
5 Toen ging Josafat tussen de gemeente van Juda en Jeruzalem staan, in het huis van de HEERE, vóór de nieuwe voorhof, |
5 Josafat ging te midden van de gemeente van Juda en Jeruzalem staan, in het huis des Heren voor de nieuwe voorhof, |
5 Josaphat se présenta au milieu de l'assemblée de Juda et de Jérusalem, dans la maison de l'Eternel, devant le nouveau parvis. |
6 en zei: HEERE, God van onze vaderen, bent U niet die God Die in de hemel is? Ja, U bent de Heerser over alle koninkrijken van de heidenvolken. In Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand tegen U kan standhouden. |
6 En zeide: Here, God onzer vaderen, zijt Gij niet God in de hemel, heerst Gij niet over al de koninkrijken der volken? In uw hand is kracht en sterkte, niemand kan standhouden tegen U. |
6 Et il dit: Eternel, Dieu de nos pères, n'es-tu pas Dieu dans les cieux, et n'est-ce pas toi qui domines sur tous les royaumes des nations? N'est-ce pas toi qui as en main la force et la puissance, et à qui nul ne peut résister? |
7 Hebt U, onze God, niet de inwoners van dit land van voor de ogen van Uw volk Israël verdreven, en dat voor eeuwig aan het nageslacht van Abraham, die U liefhad, gegeven? |
7 Zijt Gij niet onze God, die voor het aangezicht van uw volk Israel verdreven hebt de inwoners van dit land en dit voor altijd hebt gegeven aan het nakroost van Abraham, uw vriend? |
7 N'est-ce pas toi, ô notre Dieu, qui as chassé les habitants de ce pays devant ton peuple d'Israël, et qui l'as donné pour toujours à la postérité d'Abraham qui t'aimait? |
8 Zij zijn daarin gaan wonen en hebben daar voor U een heiligdom gebouwd, voor Uw Naam, en gezegd: |
8 Zij woonden daarin, bouwden U daarin voor uw naam een heiligdom en zeiden: |
8 Ils l'ont habité, et ils t'y ont bâti un sanctuaire pour ton nom, en disant: |
9 Als ons enig onheil overkomt, het zwaard van het gericht, de pest of een hongersnood, zullen wij voor dit huis en voor Uw aangezicht staan, omdat Uw Naam in dit huis is. Wij zullen uit onze benauwdheid tot U roepen, en U zult verhoren en verlossen. |
9 Indien ons een onheil overkomt: zwaard, gericht, pest of honger, dan zullen wij ons voor dit huis en voor uw aangezicht stellen, want uw naam is in dit huis; wanneer wij in onze benauwdheid tot U roepen, zult Gij horen en helpen. |
9 S'il nous survient quelque calamité, l'épée, le jugement, la peste ou la famine, nous nous présenterons devant cette maison et devant toi, car ton nom est dans cette maison, nous crierons à toi du sein de notre détresse, et tu exauceras et tu sauveras! |
10 Welnu, zie de Ammonieten, Moab en de bewoners van het Seïrgebergte, tegen wie U Israël niet toestond op te trekken toen zij uit het land Egypte kwamen. Daarom trokken zij bij hen vandaan en vaagden hen niet weg, |
10 Nu dan, zie, de Ammonieten, de Moabieten en de lieden van het gebergte Seir, tegen wie Gij Israel niet toestondt op te rukken, toen het uit het land Egypte kwam (want het trok langs hen heen en verdelgde hen niet) |
10 Maintenant voici, les fils d'Ammon et de Moab et ceux de la montagne de Séir, chez lesquels tu n'as pas permis à Israël d'entrer quand il venait du pays d'Egypte, -car il s'est détourné d'eux et ne les a pas détruits, - |
11 en zie, zij vergelden het ons, door ons te komen verdrijven uit Uw bezit dat U ons in bezit hebt gegeven. |
11 Zie toch, zij vergelden het ons door op te trekken om ons uit uw bezitting die Gij ons ten erve hebt gegeven, te verdrijven. |
11 les voici qui nous récompensent en venant nous chasser de ton héritage, dont tu nous as mis en possession. |
12 Onze God, zult U geen gericht over hen oefenen? In ons is immers geen kracht tegen deze grote troepenmacht die op ons af komt, en wij weten niet, wat wij moeten doen, maar op U zijn onze ogen gericht. |
12 Onze God, zult Gij over hen niet gericht houden? Wij immers zijn niet opgewassen tegen deze grote menigte die tegen ons is opgerukt, en wij weten niet, wat wij doen moeten, maar op U zijn onze ogen gevestigd. |
12 O notre Dieu, n'exerceras-tu pas tes jugements sur eux? Car nous sommes sans force devant cette multitude nombreuse qui s'avance contre nous, et nous ne savons que faire, mais nos yeux sont sur toi. |
13 Heel Juda stond voor het aangezicht van de HEERE, ook hun kleine kinderen, hun vrouwen en hun zonen. |
13 Geheel Juda stond voor het aangezicht des Heren, zelfs hun kleine kinderen, hun vrouwen en hun zonen. |
13 Tout Juda se tenait debout devant l'Eternel, avec leurs petits enfants, leurs femmes et leurs fils. |
14 Toen kwam de Geest van de HEERE in het midden van de gemeente op Jahaziël, de zoon van Zecharja, de zoon van Benaja, de zoon van Jeïel, de zoon van Mattanja, de Leviet, uit de zonen van Asaf, |
14 Toen kwam in het midden der gemeente de Geest des Heren op de Leviet Jachaziel, de zoon van Zekarja, de zoon van Benaja, de zoon van Jeiel, de zoon van Mattanja, uit de zonen van Asaf, |
14 Alors l'esprit de l'Eternel saisit au milieu de l'assemblée Jachaziel, fils de Zacharie, fils de Benaja, fils de Jeïel, fils de Matthania, Lévite, d'entre les fils d'Asaph. |
15 en hij zei: Sla er acht op, heel Juda, inwoners van Jeruzalem, en u, koning Josafat! Zo zegt de HEERE tegen u: Weest u niet bevreesd en wees niet ontsteld vanwege deze grote troepenmacht, want niet aan u is de strijd, maar aan God. |
15 En hij zeide: Luistert, geheel Juda en inwoners van Jeruzalem en koning Josafat! Zo zegt de Here tot u: weest niet bevreesd en wordt niet verschrikt voor deze grote menigte, want het is geen strijd van u, maar van God. |
15 Et Jachaziel dit: Soyez attentifs, tout Juda et habitants de Jérusalem, et toi, roi Josaphat! Ainsi vous parle l'Eternel: Ne craignez point et ne vous effrayez point devant cette multitude nombreuse, car ce ne sera pas vous qui combattrez, ce sera Dieu. |
16 Ga morgen op hen af. Zie, zij trekken nu over de pas van Ziz. U zult hen aantreffen aan het einde van het dal, vóór de woestijn van Jeruel. |
16 Morgen moet gij tegen hen oprukken; wanneer zij de helling van Sis bestegen hebben, zult gij hen aantreffen aan het einde van het beekdal voor de woestijn van Jeruel. |
16 Demain, descendez contre eux; ils vont monter par la colline de Tsits, et vous les trouverez à l'extrémité de la vallée, en face du désert de Jeruel. |
17 Het is niet aan u in deze oorlog te strijden. Stel uzelf op, blijf staan en zie het heil van de HEERE dat met u is, Juda en Jeruzalem. Wees niet bevreesd en wees niet ontsteld. Trek morgen tegen hen op, want de HEERE zal met u zijn. |
17 Niet gij zult hierbij behoeven te strijden: stelt u op, blijft staan, dan zult gij zien, dat de Here u de overwinning geeft. Juda en Jeruzalem, weest niet bevreesd en wordt niet verschrikt; morgen moet gij tegen hen uittrekken, de Here is met u. |
17 Vous n'aurez point à combattre en cette affaire: présentez-vous, tenez-vous là, et vous verrez la délivrance que l'Eternel vous accordera. Juda et Jérusalem, ne craignez point et ne vous effrayez point, demain, sortez à leur rencontre, et l'Eternel sera avec vous! |
18 Toen boog Josafat zich met het gezicht ter aarde, en heel Juda en de inwoners van Jeruzalem vielen voor het aangezicht van de HEERE neer en bogen zich neer voor de HEERE. |
18 Toen boog Josafat zich neer met het aangezicht ter aarde, en geheel Juda en de inwoners van Jeruzalem wierpen zich neer voor het aangezicht des Heren, om de Here te aanbidden. |
18 Josaphat s'inclina le visage contre terre, et tout Juda et les habitants de Jérusalem tombèrent devant l'Eternel pour se prosterner en sa présence. |
19 En de Levieten van de nakomelingen van de Kahathieten, en van de nakomelingen van de Korachieten, stonden op om de HEERE, de God van Israël, met luide stem ten hoogste te prijzen. |
19 En de Levieten, behorende tot de Kehatieten en de Korachieten, stonden op om de Here, de God van Israel, met zeer krachtige stem te loven. |
19 Les Lévites d'entre les fils des Kehathites et d'entre les fils des Koréites se levèrent pour célébrer d'une voix forte et haute l'Eternel, le Dieu d'Israël. |
20 De volgende morgen stonden zij vroeg op, en vertrokken naar de woestijn van Tekoa. Toen zij vertrokken, bleef Josafat staan en zei: Luister naar mij, Juda, en u, inwoners van Jeruzalem. Vertrouw op de HEERE, uw God, dan zult u standhouden. Vertrouw op Zijn profeten, dan zult u voorspoedig zijn. |
20 De volgende morgen vroeg trokken zij uit naar de woestijn van Tekoa. En terwijl zij uittrokken, trad Josafat naar voren en zeide: Luistert naar mij Juda en inwoners van Jeruzalem, gelooft in de Here, uw God, en gij zult bevestigd worden, gelooft in zijn profeten en gij zult voorspoedig zijn. |
20 Le lendemain, ils se mirent en marche de grand matin pour le désert de Tekoa. A leur départ, Josaphat se présenta et dit: Ecoutez-moi, Juda et habitants de Jérusalem! Confiez-vous en l'Eternel, votre Dieu, et vous serez affermis; confiez-vous en ses prophètes, et vous réussirez. |
21 Hij pleegde overleg met het volk en stelde voor de HEERE zangers aan en mensen die de heilige Majesteit prijzen zouden, terwijl zij voor de gewapende mannen uit trokken en zeiden: Loof de HEERE, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig! |
21 Na het volk te hebben geraadpleegd, stelde hij mannen op, die de Here een lied zongen en Hem loofden in heilige feestdos, terwijl zij voor de gewapenden uittrokken en zeiden: Looft de Here, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. |
21 Puis, d'accord avec le peuple, il nomma des chantres qui, revêtus d'ornements sacrés, et marchant devant l'armée, célébraient l'Eternel et disaient: Louez l'Eternel, car sa miséricorde dure à toujours! |
22 Juist op de tijd dat zij met gejuich en lofzang begonnen, legde de HEERE hinderlagen tegen de Ammonieten, Moab en de bewoners van het Seïrgebergte die op Juda waren afgekomen, en zij werden verslagen. |
22 Op het ogenblik, dat zij de jubel en de lof aanhieven, liet de Here de Ammonieten, de Moabieten en de lieden van het gebergte Seir, die tegen Juda waren opgerukt, uit hinderlagen overvallen, en zij werden verslagen. |
22 Au moment où l'on commençait les chants et les louanges, l'Eternel plaça une embuscade contre les fils d'Ammon et de Moab et ceux de la montagne de Séir, qui étaient venus contre Juda. Et ils furent battus. |
23 De Ammonieten en Moab vielen namelijk de bewoners van het Seïrgebergte aan door hen met de ban te slaan en hen weg te vagen. Zodra zij de bewoners van Seïr hadden vernietigd, hielpen zij elkaar in het verderf. |
23 Daarop keerden de Ammonieten en de Moabieten zich tegen de bewoners van het gebergte Seir, om hen met de ban te slaan en te verdelgen. Zodra zij met de bewoners van Seir hadden afgerekend, hielpen zij elkander in het verderf. |
23 Les fils d'Ammon et de Moab se jetèrent sur les habitants de la montagne de Séir pour les dévouer par interdit et les exterminer; et quand ils en eurent fini avec les habitants de Séir, ils s'aidèrent les uns les autres à se détruire. |
24 Toen Juda bij het uitkijkpunt in de woestijn gekomen was, keerden zij zich naar de troepenmacht. En zie, het waren dode lichamen, ter aarde neergevallen, en niemand was ontkomen. |
24 Toen Juda gekomen was bij de wachttoren in de woestijn keerden zij zich naar het krijgsvolk, en zie, het waren slechts lijken, ter aarde nedergevallen: niemand was ontkomen. |
24 Lorsque Juda fut arrivé sur la hauteur d'où l'on aperçoit le désert, ils regardèrent du côté de la multitude, et voici, c'étaient des cadavres étendus à terre, et personne n'avait échappé. |
25 Toen Josafat en zijn volk aankwamen om hun buit te roven, troffen zij een grote hoeveelheid lastdieren, bezittingen, kleding en kostbare voorwerpen bij hen aan, en zij plunderden voor zichzelf zo veel, dat zij het niet meer dragen konden. Drie dagen lang roofden zij de buit, zo groot was die. |
25 Daarna kwamen Josafat en zijn volk hun buit roven en vonden bij hen in overvloed zowel have als klederen en kostbaarheden; zij plunderden zoveel, dat het niet te dragen was; gedurende drie dagen waren zij bezig met het roven van de buit, zo groot was deze. |
25 Josaphat et son peuple allèrent prendre leurs dépouilles; ils trouvèrent parmi les cadavres d'abondantes richesses et des objets précieux, et ils en enlevèrent tant qu'ils ne purent tout emporter. Ils mirent trois jours au pillage du butin, car il était considérable. |
26 Op de vierde dag kwamen zij bijeen in Emek-Beracha. Omdat zij daar de HEERE loofden, gaven zij deze plaats de naam Emek-Beracha. Tot op deze dag heet die zo. |
26 Op de vierde dag kwamen zij samen in het Dal der Lofprijzing: daar prezen zij de Here, hierom noemt men die plaats tot op heden Dal der Lofprijzing. |
26 Le quatrième jour, ils s'assemblèrent dans la vallée de Beraca, où ils bénirent l'Eternel; c'est pourquoi ils appelèrent ce lieu vallée de Beraca, nom qui lui est resté jusqu'à ce jour. |
27 Toen keerden alle mannen van Juda en Jeruzalem om, met Josafat aan het hoofd van hen, om met blijdschap naar Jeruzalem terug te keren, want de HEERE had hen verblijd over hun vijanden. |
27 Toen keerden al de mannen van Juda en van Jeruzalem om, met Josafat aan het hoofd, en gingen naar Jeruzalem terug met blijdschap, want de Here had hen verblijd over hun vijanden. |
27 Tous les hommes de Juda et de Jérusalem, ayant à leur tête Josaphat, partirent joyeux pour retourner à Jérusalem, car l'Eternel les avait remplis de joie en les délivrant de leurs ennemis. |
28 Zij kwamen in Jeruzalem aan met luiten, met harpen en met trompetten, en gingen naar het huis van de HEERE. |
28 Zij kwamen te Jeruzalem, naar het huis des Heren, met harpen, citers en trompetten. |
28 Ils entrèrent à Jérusalem et dans la maison de l'Eternel, au son des luths, des harpes et des trompettes. |
29 Grote vrees voor God kwam over alle koninkrijken van de landen, toen zij hoorden dat de HEERE tegen de vijanden van Israël gestreden had, |
29 En de schrik Gods viel op al de koninkrijken der landen, toen zij hoorden, dat de Here tegen Israels vijanden gestreden had, |
29 La terreur de l'Eternel s'empara de tous les royaumes des autres pays, lorsqu'ils apprirent que l'Eternel avait combattu contre les ennemis d'Israël. |
30 en het koninkrijk van Josafat had rust, want zijn God gaf hem rust van rondom. |
30 Maar het koninkrijk van Josafat had rust, want zijn God gaf hem vrede aan alle kanten. |
30 Et le royaume de Josaphat fut tranquille, et son Dieu lui donna du repos de tous côtés. |
31 Zo was Josafat koning over Juda. Hij was vijfendertig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde vijfentwintig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Azuba, de dochter van Silchi. |
31 Josafat dan regeerde over Juda. Hij was vijfendertig jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde vijfentwintig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Azuba; zij was de dochter van Silchi. |
31 Josaphat régna sur Juda. Il avait trente-cinq ans lorsqu'il devint roi, et il régna vingt-cinq ans à Jérusalem. Sa mère s'appelait Azuba, fille de Schilchi. |
32 Hij ging in de weg van zijn vader Asa. Hij week daarvan niet af, en deed wat juist was in de ogen van de HEERE. |
32 Hij wandelde in de weg van zijn vader Asa; hij week daarvan niet af, en deed wat recht is in de ogen des Heren. |
32 Il marcha dans la voie de son père Asa, et ne s'en détourna point, faisant ce qui est droit aux yeux de l'Eternel. |
33 Alleen werden de hoogten niet weggenomen en het volk had zijn hart nog niet gericht op de God van zijn vaderen. |
33 Alleen verdwenen de offerhoogten niet en het volk had zijn hart nog niet gericht op de God zijner vaderen. |
33 Seulement, les hauts lieux ne disparurent point, et le peuple n'avait point encore le coeur fermement attaché au Dieu de ses pères. |
34 Het overige nu van de geschiedenis van Josafat, van het begin tot het einde, zie, dat is beschreven in de geschiedenis van Jehu, de zoon van Hanani, die opgenomen werd in het boek van de koningen van Israël. |
34 Het overige van de geschiedenis van Josafat, uit vroeger en later tijd, zie dat is beschreven in de geschiedenis van Jehu, de zoon van Chanani, die opgenomen is in het boek der koningen van Israel. |
34 Le reste des actions de Josaphat, les premières et les dernières, cela est écrit dans les mémoires de Jéhu, fils de Hanani, lesquels sont insérés dans le livre des rois d'Israël. |
35 Hierna is Josafat, de koning van Juda, een verbintenis aangegaan met Ahazia, de koning van Israël. Hij was het die goddeloos handelde in zijn doen. |
35 Hierna verbond zich Josafat, de koning van Juda, met Achazja, de koning van Israel. Deze handelde goddeloos |
35 Après cela, Josaphat, roi de Juda, s'associa avec le roi d'Israël, Achazia, dont la conduite était impie. |
36 Hij ging een verbintenis met hem aan om schepen te bouwen om naar Tarsis te varen. Zij bouwden schepen in Ezeon-Geber. |
36 En sloot met hem een overeenkomst om schepen te bouwen voor de vaart op Tarsis. En zij bouwden schepen te Esjon-geber. |
36 Il s'associa avec lui pour construire des navires destinés à aller à Tarsis, et ils firent les navires à Etsjon-Guéber. |
37 Maar Eliëzer, de zoon van Dodava, uit Maresa, profeteerde tegen Josafat: Omdat u een verbintenis aangegaan bent met Ahazia, heeft de HEERE uw werken afgebroken. Toen leden de schepen schipbreuk en konden zij niet naar Tarsis varen. |
37 Maar Eliezer, de zoon van Dodawahu, van Maresa, profeteerde tegen Josafat: Omdat gij u verbonden hebt met Achazja, verbreekt de Here uw werken. En de schepen leden schipbreuk, zodat zij niet naar Tarsis konden varen. |
37 Alors Eliézer, fils de Dodava, de Maréscha, prophétisa contre Josaphat, et dit: Parce que tu t'es associé avec Achazia, l'Eternel détruit ton oeuvre. Et les navires furent brisés, et ne purent aller à Tarsis. |