1 Koningen 4
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Zo was koning Salomo koning over heel Israël. 1 Koning Salomo was dus koning over geheel Israel. 1 Salomo regeerde over heel Israël.
2 Dit waren de vorsten die hij had: Azaria, de zoon van Zadok, was de priester, 2 Dit waren zijn vorsten: Azarja, de zoon van Sadok, was de priester; 2 Dit waren zijn raadsheren: Azarja, de zoon van Sadok, was priester;
3 Elihoref en Ahia, de zonen van Sisa, waren schrijvers. Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier. 3 Elichoref en Achia, de zonen van Sisa, waren schrijvers; Josafat, de zoon van Achilud, was de kanselier; 3 Elichoref en Achia, de zonen van Sisa, waren hofschrijver; Josafat, de zoon van Achilud, was kanselier;
4 Benaja, de zoon van Jojada, ging over het leger, en Zadok en Abjathar waren priesters. 4 Benaja, de zoon van Jojada, voerde het bevel over het leger; Sadok en Abjatar waren priesters; 4 Benaja, de zoon van Jojada, was opperbevelhebber van het leger; Sadok en Abjatar waren priester;
5 En Azaria, de zoon van Nathan, ging over de opzichters, en Zabud, de zoon van Nathan, was priester en vriend van de koning. 5 Azarja, de zoon van Natan, ging over de landvoogden; Zabud, de zoon van Natan, een priester, was des konings vriend; 5 Azarja, de zoon van Natan, stond aan het hoofd van de stadhouders; de priester Zabud, de zoon van Natan, was de vertrouweling van de koning;
6 En Ahisar was hofmeester, en Adoniram, de zoon van Abda, ging over de herendienst. 6 Achisar was de hofmaarschalk; en Adoniram, de zoon van Abda, stond over de herendienst. 6 Achisar was hofmeester; Adoniram, de zoon van Abda, was opzichter van de herendienst.
7 Ook had Salomo twaalf opzichters over heel Israël, die zorg droegen voor het levensonderhoud van de koning en zijn huis. Ieder moest er een maand per jaar zorg voor dragen. 7 En Salomo had over geheel Israel twaalf landvoogden, die de koning en zijn huis van voedsel moesten voorzien; een maand per jaar rustte op ieder de plicht om te leveren. 7 Salomo had in Israël twaalf stadhouders aangesteld. Zij moesten om beurten één maand per jaar in het levensonderhoud van de koning en zijn hofhouding voorzien.
8 En dit zijn hun namen: de zoon van Hur, in het bergland van Efraïm; 8 En dit zijn hun namen: Ben-chur op het gebergte van Efraim; 8 Dit zijn hun namen: Ben-Chur was stadhouder in het bergland van Efraïm.
9 de zoon van Deker, in Makaz, in Saälbim, Beth-Semes en Elon-Beth-Hanan; 9 Ben-deker in Makas, Saalbim, Bet-semes en Elon-bet-chanan; 9 Ben-Deker was stadhouder in Makas, Saälbim, Bet-Semes en Elon-Bet-Chanan.
10 de zoon van Hesed in Arubboth, die bovendien Socho en heel het land Hefer had; 10 Ben-chesed in Arubbot, hij had Soko en het gehele land Chefer; 10 Ben-Chesed was stadhouder in Arubbot; ook Socho en het gebied rond Chefer vielen onder zijn gezag.
11 de zoon van Abinadab in heel het heuvelland van Dor; hij had Tafath, de dochter van Salomo, tot vrouw; 11 Ben-abinadab: de gehele heuvelstreek van Dor; Salomo's dochter Tafat had hij tot vrouw; 11 Ben-Abinadab was stadhouder in het kustgebied van Dor; hij was getrouwd met Salomo’s dochter Tafat.
12 Baäna, de zoon van Ahilud in Taänach, Megiddo en heel Beth-Sean, dat bij Zartana ligt, onder Jizreël, van Beth-Sean tot Abel-Mehola, tot aan de andere zijde van Jokmeam; 12 Baana, de zoon van Achilud: Taanak, Megiddo en geheel Bet-sean, dat naast Saretan is, beneden Jizreel, van Bet-san tot Abel-mechola, tot aan gene zijde van Jokmeam; 12 Baäna, de zoon van Achilud, was stadhouder in Taänach en Megiddo en het hele gebied van Bet-San; dat gebied grenst aan Saretan, het ligt ten zuiden van Jizreël en loopt door tot Abel-Mechola en tot voorbij Jokmeam.
13 de zoon van Geber, in Ramoth in Gilead; hij had de dorpen van Jaïr, de zoon van Manasse, die in Gilead liggen; ook had hij het gebied Argob, dat in Basan ligt: zestig grote steden met muren en bronzen grendels; 13 Ben-geber te Ramot in Gilead; hij had de dorpen van Jair, de zoon van Manasse, in Gilead, hij had de streek van Argob in Basan, zestig grote steden met muren en koperen grendels; 13 Ben-Geber was stadhouder in Ramot in Gilead; onder zijn gezag vielen ook de dorpen van Jaïr, een nakomeling van Manasse, eveneens in Gilead, en het gebied van Argob in Basan; in deze streek lagen zestig grote, ommuurde steden met poorten met bronzen grendels.
14 Ahinadab, de zoon van Iddo, in Mahanaïm; 14 Achinadab, de zoon van Iddo, te Machanaim; 14 Achinadab, de zoon van Iddo, was stadhouder in Machanaïm.
15 Ahimaäz in Naftali; ook hij had een dochter van Salomo tot vrouw genomen: Basmath; 15 Achimaas in Naftali; ook hij had een dochter van Salomo, Basemat, tot vrouw genomen; 15 Achimaäs was stadhouder in Naftali; hij trouwde met Salomo’s dochter Basemat.
16 Baäna, de zoon van Husai, in Aser en in Aloth; 16 Baana, de zoon van Chusai, in Aser en Alot; 16 Baäna, de zoon van Chusai, was stadhouder in Aser en Alot;
17 Josafat, de zoon van Paruah, in Issaschar; 17 Josafat, de zoon van Paruach, in Issakar; 17 Josafat, de zoon van Paruach, in Issachar;
18 Simeï, de zoon van Ela, in Benjamin; 18 Simi, de zoon van Ela, in Benjamin; 18 Simi, de zoon van Ela, in Benjamin,
19 Geber, de zoon van Uri, in het land Gilead, het land van Sihon, de koning van de Amorieten, en van Og, de koning van Basan. Hij was de enige opzichter die er in dat land was. 19 Geber, de zoon van Uri, in het land Gilead, het land van Sichon, de koning der Amorieten, en van Og, de koning van Basan, en wel als enige landvoogd in dit land. 19 en Geber, de zoon van Uri, was stadhouder in Gilead, het land dat aan koning Sichon van de Amorieten en koning Og van Basan had toebehoord; hij was daar de enige stadhouder.
20 Juda en Israël waren met velen, zo talrijk als de zandkorrels die aan de zee zijn. Zij aten en dronken en waren blij. 20 Juda en Israel waren talrijk als het zand aan de zee in menigte; zij aten en dronken en waren blijde. 20 De bevolking van Juda en Israël telde zo veel mensen als er zand is bij de zee. Ze hadden volop te eten en te drinken en waren gelukkig.
21 Salomo heerste over alle koninkrijken van de rivier de Eufraat tot het land van de Filistijnen en tot aan de grens van Egypte. Zij brachten geschenken en dienden Salomo al de dagen van zijn leven. 21 En Salomo was heerser over al de koninkrijken van de Rivier af tot het land der Filistijnen, tot de grens van Egypte; zij brachten geschenken en dienden Salomo, zijn leven lang.  
22 Het voedsel van Salomo voor één dag was: dertig kor meelbloem en zestig kor meel, 22 De spijze nu van Salomo voor een dag bedroeg: dertig kor fijn meel en zestig kor meel,  
23 tien vetgemeste runderen, twintig weiderunderen en honderd schapen, naast de herten, gazellen, reebokken en gemeste vogels. 23 Tien gemeste runderen en twintig weiderunderen en honderd schapen, behalve herten, gazellen, damherten en gemeste ganzen,  
24 Want hij heerste over al het land aan deze zijde van de rivier, vanaf Tifsah tot aan Gaza, over alle koningen aan deze zijde van de rivier, en hij had vrede aan al zijn zijden, van rondom. 24 Want hij heerste over alles aan deze zijde van de Rivier, van Tifsach tot Gaza, over alle koningen aan deze zijde van de Rivier, en hij had vrede rondom aan alle zijden,  
25 En Juda en Israël woonden onbezorgd, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, van Dan tot Berseba, al de dagen van Salomo. 25 Zodat Juda en Israel gerust woonden, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, van Dan tot Berseba, gedurende het gehele leven van Salomo.  
26 Salomo had ook veertigduizend paardenstallen voor zijn wagens, en twaalfduizend ruiters. 26 Voorts had Salomo veertigduizend kribben voor de paarden van zijn wagenpark en twaalfduizend ruiters.  
27 Die opzichters verzorgden, ieder in zijn maand, het levensonderhoud van koning Salomo en van iedereen die tot de tafel van koning Salomo naderde. Aan niets lieten zij het ontbreken. 27 En die landvoogden voorzagen koning Salomo en allen die aan de tafel van koning Salomo kwamen, van spijze, ieder in zijn maand; zij lieten niets ontbreken.  
28 De gerst nu en het stro voor de paarden en voor de snelle paarden brachten zij naar de plaats waar hij was, ieder volgens zijn opdracht. 28 En de gerst en het stro voor de trekpaarden en renpaarden brachten zij naar de plaats, waar het wezen moest, ieder volgens het hem gegeven voorschrift.  
29 God gaf Salomo wijsheid, zeer veel inzicht en groot verstand, overvloedig als het zand dat aan de oever van de zee is. 29 En God gaf Salomo wijsheid en zeer veel verstand en een begrip, zo wijd als het zand aan de oever der zee,  
30 De wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van alle mensen van het Oosten, en dan alle wijsheid van de Egyptenaren, 30 Zodat de wijsheid van Salomo groter was dan die van allen uit het Oosten, en dan al de wijsheid van Egypte.  
31 ja, hij was wijzer dan alle mensen, dan Ethan, de Ezrahiet, Heman, Chalcol en Darda, de zonen van Mahol, en zijn naam was bekend bij alle heidenvolken rondom. 31 Ja, hij was wijzer dan alle mensen, dan de Ezrachiet Etan en Heman en Kalkol en Darda, de zonen van Machol, zodat hij naam had onder al de volken rondom.  
32 Ook sprak hij drieduizend spreuken uit en waren er van hem duizend en vijf liederen. 32 Hij sprak immers drieduizend spreuken, en liederen van hem waren er duizend vijf.  
33 Hij sprak ook over de bomen, van de ceder, die op de Libanon groeit, tot de hysop, die uit de muur komt. Hij sprak ook over het vee, over de vogels, over de kruipende dieren en over de vissen. 33 Hij sprak over de bomen, van de ceder op de Libanon af tot de hysop toe, die aan de muur uitschiet; hij sprak ook over het vee, het gevogelte, het kruipend gedierte en de vissen.  
34 En uit alle volken kwamen er om naar de wijsheid van Salomo te luisteren, van alle koningen van de aarde die van zijn wijsheid gehoord hadden. 34 En uit alle volken kwamen er om de wijsheid van Salomo te horen, van al de koningen der aarde, die van zijn wijsheid gehoord hadden.