|
1 En het gebeurde na vele dagen dat het woord van de HEERE tot Elia kwam, in het derde jaar: Ga, vertoon u aan Achab, want Ik zal regen geven op de aardbodem. |
1 Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des Heren tot Elia: Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem geven. |
1 Bien des jours s'écoulèrent, et la parole de l'Eternel fut ainsi adressée à Elie, dans la troisième année: Va, présente-toi devant Achab, et je ferai tomber de la pluie sur la face du sol. |
2 Elia ging op weg om zich aan Achab te vertonen. Nu was de honger sterk in Samaria. |
2 En Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen. De honger nu was sterk in Samaria. |
2 Et Elie alla, pour se présenter devant Achab. La famine était grande à Samarie. |
3 Achab riep Obadja, de hofmeester. Nu vreesde Obadja de HEERE zeer. |
3 Daarom had Achab de hofmaarschalk Obadja ontboden. Obadja was iemand, die de Here zeer vreesde. |
3 Et Achab fit appeler Abdias, chef de sa maison. -Or Abdias craignait beaucoup l'Eternel; |
4 Het was namelijk gebeurd, toen Izebel de profeten van de HEERE uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam en ze per vijftig man in een grot verborg en hen met brood en water onderhield. |
4 Toen Izebel de profeten des Heren uitroeide, had Obadja honderd profeten genomen en hen, vijftig bij vijftig, in een spelonk verborgen en met brood en water verzorgd. |
4 et lorsque Jézabel extermina les prophètes de l'Eternel, Abdias prit cent prophètes qu'il cacha cinquante par cinquante dans une caverne, et il les avait nourris de pain et d'eau. - |
5 Achab zei tegen Obadja: Ga het land in, naar alle waterbronnen en alle beken. Misschien zullen wij gras vinden, zodat wij de paarden en de muildieren in leven zullen houden en wij geen van de dieren hoeven af te maken. |
5 En Achab zeide tot Obadja: Trek het land door naar alle waterbronnen en naar alle beken; misschien zullen wij gras vinden, zodat wij paarden en muildieren in het leven kunnen houden en geen deel van het vee behoeven af te maken. |
5 Achab dit à Abdias: Va par le pays vers toutes les sources d'eau et vers tous les torrents; peut-être se trouvera-t-il de l'herbe, et nous conserverons la vie aux chevaux et aux mulets, et nous n'aurons pas besoin d'abattre du bétail. |
6 En zij verdeelden het land onder elkaar om er doorheen te trekken. Achab ging – alleen – de ene kant op, en Obadja ging – alleen – de andere kant op. |
6 En zij verdeelden onderling het land om erin rond te trekken. Achab ging afzonderlijk de ene kant uit en Obadja de andere kant. |
6 Ils se partagèrent le pays pour le parcourir; Achab alla seul par un chemin, et Abdias alla seul par un autre chemin. |
7 Toen Obadja onderweg was, zie, Elia kwam hem tegemoet. Hij herkende hem, wierp zich met zijn gezicht ter aarde en zei: Bent u het, mijn heer Elia? |
7 Terwijl Obadja op weg was, zie, daar kwam Elia hem tegemoet. Toen hij hem herkende, wierp hij zich op zijn aangezicht en sprak: Zijt gij daar, mijn heer Elia? |
7 Comme Abdias était en route, voici, Elie le rencontra. Abdias, l'ayant reconnu, tomba sur son visage, et dit: Est-ce toi, mon seigneur Elie? |
8 Hij zei: Ik ben het. Ga, zeg tegen uw heer: Zie, Elia is hier. |
8 En hij zeide tot hem: Ja, ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er. |
8 Il lui répondit: C'est moi; va, dis à ton maître: Voici Elie! |
9 Maar hij zei: Wat heb ik gezondigd, dat u uw dienaar in de hand van Achab geeft om mij te doden? |
9 Toen zeide hij: Wat heb ik misdaan, dat gij uw knecht wilt overleveren in de macht van Achab om mij te doden? |
9 Et Abdias dit: Quel péché ai-je commis, pour que tu livres ton serviteur entre les mains d'Achab, qui me fera mourir? |
10 Zo waar de HEERE, uw God, leeft, er is geen volk of koninkrijk waarheen mijn heer geen boden heeft gestuurd om u te zoeken. En als zij zeiden: Hij is hier niet, dan liet hij dat koninkrijk of dat volk zweren dat zij u niet konden vinden. |
10 Zo waar de Here, uw God, leeft, er is geen volk of koninkrijk, waar mijn heer niet naar u heeft laten zoeken. En zeide men: hij is er niet, dan liet hij dat koninkrijk of dat volk zweren, dat men u niet kon vinden. |
10 L'Eternel est vivant! il n'est ni nation ni royaume où mon maître n'ait envoyé pour te chercher; et quand on disait que tu n'y étais pas, il faisait jurer le royaume et la nation que l'on ne t'avait pas trouvé. |
11 En nu zegt u: Ga, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. |
11 En nu zegt gij: ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er. |
11 Et maintenant tu dis: Va, dis à ton maître: Voici Elie! |
12 En mocht het gebeuren dat ík van u zou weggaan en de Geest van de HEERE u zou opnemen, ik weet niet waarheen, en ik zou komen om Achab de boodschap te brengen, en hij zou u niet vinden, dan zou hij mij doden, terwijl ik, uw dienaar, vanaf mijn jeugd de HEERE vrees. |
12 Nu moest het eens gebeuren, terwijl ik van u wegga, dat de Geest des Heren u wegnam, ik weet niet waarheen. Als ik dan aan Achab bericht zou brengen en hij vond u niet, dan zou hij mij doden, terwijl uw knecht nog wel van zijn jeugd af de Here vreest. |
12 Puis, lorsque je t'aurai quitté l'esprit de l'Eternel te transportera je ne sais où; et j'irai informer Achab, qui ne te trouvera pas, et qui me tuera. Cependant ton serviteur craint l'Eternel dès sa jeunesse. |
13 Is mijn heer niet verteld wat ik heb gedaan, toen Izebel de profeten van de HEERE doodde? Dat ik van de profeten van de HEERE honderd man heb verborgen, per vijftig man in een grot, en dat ik die met brood en water onderhouden heb? |
13 Is het mijn heer niet meegedeeld, wat ik gedaan heb, toen Izebel de profeten des Heren doodde? Toen heb ik van de profeten des Heren honderd man verborgen, vijftig bij vijftig in een spelonk, en ik heb hen met brood en water verzorgd. |
13 N'a-t-on pas dit à mon seigneur ce que j'ai fait quand Jézabel tua les prophètes de l'Eternel? J'ai caché cent prophètes de l'Eternel, cinquante par cinquante dans une caverne, et je les ai nourris de pain et d'eau. |
14 En nu zegt u: Ga, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. Hij zou mij doden. |
14 Hoe kunt gij dan nu zeggen: Ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er? Hij zou mij doden. |
14 Et maintenant tu dis: Va, dis à ton maître: Voici Elie! Il me tuera. |
15 Elia zei: Zo waar de HEERE van de legermachten leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, voorzeker, vandaag zal ik mij aan hem vertonen! |
15 Daarop zeide Elia: Zo waar de Here der heerscharen leeft, in wiens dienst ik sta, heden zal ik mij aan hem vertonen. |
15 Mais Elie dit: L'Eternel des armées, dont je suis le serviteur, est vivant! aujourd'hui je me présenterai devant Achab. |
16 Toen ging Obadja Achab tegemoet en vertelde het hem, en Achab ging Elia tegemoet. |
16 Toen ging Obadja Achab tegemoet en berichtte het hem, waarop Achab Elia tegemoet ging. |
16 Abdias, étant allé à la rencontre d'Achab, l'informa de la chose. Et Achab se rendit au-devant d'Elie. |
17 En het gebeurde, toen Achab Elia zag, dat Achab tegen hem zei: Bent u degene die Israël in het ongeluk stort? |
17 Zodra Achab Elia zag, zeide Achab tot hem: Zijt gij daar, gij, die Israel in het ongeluk stort? |
17 A peine Achab aperçut-il Elie qu'il lui dit: Est-ce toi, qui jettes le trouble en Israël? |
18 Toen zei hij: Ík heb Israël niet in het ongeluk gestort, maar ú en het huis van uw vader, doordat u de geboden van de HEERE verliet en achter de Baäls aan gegaan bent. |
18 Doch hij zeide: Ik heb Israel niet in het ongeluk gestort, maar gij en uws vaders huis, doordat gij de geboden des Heren hebt verzaakt en de Baals zijt nagelopen. |
18 Elie répondit: Je ne trouble point Israël; c'est toi, au contraire, et la maison de ton père, puisque vous avez abandonné les commandements de l'Eternel et que tu es allé après les Baals. |
19 Nu dan, stuur boden, breng heel Israël bijeen bij mij op de berg Karmel, met de vierhonderdvijftig profeten van de Baäl en de vierhonderd profeten van Asjera, die aan de tafel van Izebel eten. |
19 Nu dan, laat heel Israel tot mij bijeenroepen naar de berg Karmel, ook de vierhonderd vijftig profeten van de Baal en de vierhonderd profeten van de Asjera, die van de tafel van Izebel eten. |
19 Fais maintenant rassembler tout Israël auprès de moi, à la montagne du Carmel, et aussi les quatre cent cinquante prophètes de Baal et les quatre cents prophètes d'Astarté qui mangent à la table de Jézabel. |
20 Daarop stuurde Achab boden naar alle Israëlieten, en bracht de profeten op de berg Karmel bijeen. |
20 Daarop zond Achab heen onder alle Israelieten en riep de profeten naar de berg Karmel bijeen. |
20 Achab envoya des messagers vers tous les enfants d'Israël, et il rassembla les prophètes à la montagne du Carmel. |
21 Toen kwam Elia naar voren, bij heel het volk, en zei: Hoelang hinkt u nog op twee gedachten? Als de HEERE God is, volg Hem, maar als het de Baäl is, volg hem! Maar het volk antwoordde hem niet één woord. |
21 Toen naderde Elia tot het gehele volk en zeide: Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de Here God is, volgt Hem na; maar indien het de Baal is, volgt hem na. Doch het volk antwoordde hem niets. |
21 Alors Elie s'approcha de tout le peuple, et dit: Jusqu'à quand clocherez-vous des deux côtés? Si l'Eternel est Dieu, allez après lui; si c'est Baal, allez après lui! Le peuple ne lui répondit rien. |
22 Toen zei Elia tegen het volk: Alleen ík ben overgebleven als profeet van de HEERE, maar de profeten van de Baäl zijn met vierhonderdvijftig man. |
22 Voorts zeide Elia tot het volk: Ik ben als profeet des Heren alleen overgebleven, en de profeten van de Baal zijn vierhonderd vijftig man. |
22 Et Elie dit au peuple: Je suis resté seul des prophètes de l'Eternel, et il y a quatre cent cinquante prophètes de Baal. |
23 Laat men ons dan twee jonge stieren geven. Laten zij voor zich de ene stier kiezen, die in stukken verdelen en op het hout leggen, maar ze mogen er geen vuur bij leggen. Dan zal ík de andere stier klaarmaken en op het hout leggen, maar er geen vuur bij leggen. |
23 Laat men ons nu twee stieren geven; laten zij voor zich de ene stier uitkiezen, die aan stukken houwen en op het hout leggen, maar geen vuur daarbij aanbrengen; dan zal ik de andere stier bereiden, op het hout leggen en ook geen vuur daarbij aanbrengen. |
23 Que l'on nous donne deux taureaux; qu'ils choisissent pour eux l'un des taureaux, qu'ils le coupent par morceaux, et qu'ils le placent sur le bois, sans y mettre le feu; et moi, je préparerai l'autre taureau, et je le placerai sur le bois, sans y mettre le feu. |
24 Roept u daarna de naam van uw god aan, dan zal ík de Naam van de HEERE aanroepen. En de God Die door vuur antwoordt, Die is God. En het hele volk antwoordde en zei: Dat is goed. |
24 Roept gij dan de naam van uw god aan, en ik zal de naam des Heren aanroepen. De God die met vuur zal antwoorden, die zal God zijn. En het gehele volk antwoordde: Dat is goed. |
24 Puis invoquez le nom de votre dieu; et moi, j'invoquerai le nom de l'Eternel. Le dieu qui répondra par le feu, c'est celui-là qui sera Dieu. Et tout le peuple répondit, en disant: C'est bien! |
25 Elia zei tegen de profeten van de Baäl: Kies voor uzelf de ene jonge stier en maak die eerst klaar, want u bent met velen. Roep dan de naam van uw god aan, maar u mag er geen vuur bij leggen. |
25 Daarna zeide Elia tot de profeten van de Baal: Kiest voor u de ene stier uit en bereidt hem eerst, want gij zijt met zovelen. Roept dan de naam van uw god aan, maar brengt geen vuur daarbij. |
25 Elie dit aux prophètes de Baal: Choisissez pour vous l'un des taureaux, préparez-le les premiers, car vous êtes les plus nombreux, et invoquez le nom de votre dieu; mais ne mettez pas le feu. |
26 Zij namen de jonge stier die hij hun had gegeven, en maakten die klaar. Ze riepen de naam van de Baäl aan, van de morgen tot de middag: O Baäl, antwoord ons! Maar er kwam geen stem en er was niemand die antwoordde. Zij sprongen tegen het altaar aan, dat men gemaakt had. |
26 Toen namen zij de stier die hij hun gaf, bereidden hem, riepen van de morgen tot de middag de naam van de Baal aan en zeiden: Baal, antwoord ons! maar er kwam geen geluid en niemand gaf antwoord. Daarbij hinkten zij om het altaar dat zij gemaakt hadden. |
26 Ils prirent le taureau qu'on leur donna, et le préparèrent; et ils invoquèrent le nom de Baal, depuis le matin jusqu'à midi, en disant: Baal réponds nous! Mais il n'y eut ni voix ni réponse. Et ils sautaient devant l'autel qu'ils avaient fait. |
27 En het gebeurde tijdens de middag dat Elia met hen begon te spotten en zei: Roep met luide stem! Hij is immers een god. Hij is vast in gedachten! Of hij heeft zich vast afgezonderd! Of hij is vast op reis! Misschien slaapt hij wel en moet hij wakker worden! |
27 Toen het middag was geworden, begon Elia hen te bespotten en zeide: Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in gepeins, of hij heeft zich afgezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden. |
27 A midi, Elie se moqua d'eux, et dit: Criez à haute voix, puisqu'il est dieu; il pense à quelque chose, ou il est occupé, ou il est en voyage; peut-être qu'il dort, et il se réveillera. |
28 Zij riepen met luider stem en kerfden hun lichamen naar hun wijze van doen met zwaarden en speren, totdat het bloed over hen heen stroomde. |
28 Toen riepen zij luider en maakten zich naar hun gewoonte insnijdingen met zwaarden en speren, totdat zij dropen van bloed. |
28 Et ils crièrent à haute voix, et ils se firent, selon leur coutume, des incisions avec des épées et avec des lances, jusqu'à ce que le sang coulât sur eux. |
29 En het gebeurde, toen de middag voorbij was, dat zij in geestvervoering raakten, tot de tijd van het brengen van het graanoffer. Er kwam geen stem en er was niemand die antwoordde; er kwam geen teken van leven. |
29 En zodra de middag voorbij was, tot tegen het brengen van het avondoffer, geraakten zij in geestvervoering, maar er kwam geen geluid, en niemand gaf antwoord, of sloeg er acht op. |
29 Lorsque midi fut passé, ils prophétisèrent jusqu'au moment de la présentation de l'offrande. Mais il n'y eut ni voix, ni réponse, ni signe d'attention. |
30 Toen zei Elia tegen heel het volk: Kom naar voren, bij mij. En heel het volk kwam naar voren, bij hem. Vervolgens herstelde hij het altaar van de HEERE, dat omvergehaald was. |
30 Toen zeide Elia tot het gehele volk: Nadert tot mij. En het gehele volk naderde tot hem. Daarop herstelde hij het altaar des Heren, dat omvergehaald was. |
30 Elie dit alors à tout le peuple: Approchez-vous de moi! Tout le peuple s'approcha de lui. Et Elie rétablit l'autel de l'Eternel, qui avait été renversé. |
31 Elia nam twaalf stenen, overeenkomstig het getal van de stammen van de zonen van Jakob, tot wie het woord van de HEERE was gekomen: Israël zal uw naam zijn. |
31 Elia nam twaalf stenen naar het getal van de stammen der zonen van Jakob, tot wie het woord des Heren gekomen was: Israel zal uw naam zijn. |
31 Il prit douze pierres d'après le nombre des tribus des fils de Jacob, auquel l'Eternel avait dit: Israël sera ton nom; |
32 Hij bouwde met die stenen het altaar in de Naam van de HEERE. Vervolgens maakte hij een geul rondom het altaar, met een omvang van twee maten zaad. |
32 Hij bouwde met de stenen een altaar in de naam des Heren, en maakte rondom het altaar een groeve ter wijdte van twee maten zaad. |
32 et il bâtit avec ces pierres un autel au nom de l'Eternel. Il fit autour de l'autel un fossé de la capacité de deux mesures de semence. |
33 Hij schikte het hout, verdeelde de jonge stier in stukken en legde die op het hout. |
33 Hij schikte het hout, hieuw de stier aan stukken en legde die op het hout. |
33 Il arrangea le bois, coupa le taureau par morceaux, et le plaça sur le bois. Puis il dit: Remplissez d'eau quatre cruches, et versez-les sur l'holocauste et sur le bois. |
34 Toen zei hij: Vul vier kruiken met water en giet het uit over het brandoffer en over het hout. En hij zei: Doe dat voor de tweede maal, en zij deden het voor de tweede maal. Verder zei hij: Doe het voor de derde maal, en zij deden het voor de derde maal. |
34 Toen zeide hij: Vult vier kruiken met water en giet ze uit over het brandoffer en over het hout. Daarna zeide hij: Doet het ten tweeden male. En zij deden het ten tweeden male. Daarna zeide hij: Doet het ten derden male. En zij deden het ten derden male, |
34 Il dit: Faites-le une seconde fois. Et ils le firent une seconde fois. Il dit: Faites-le une troisième fois. Et ils le firent une troisième fois. |
35 Het water liep rondom het altaar, en ook vulde hij de geul met water. |
35 Zodat het water rondom het altaar liep; zelfs de groeve vulde hij met water. |
35 L'eau coula autour de l'autel, et l'on remplit aussi d'eau le fossé. |
36 En het gebeurde, toen men het graanoffer bracht, dat de profeet Elia naar voren kwam en zei: HEERE, God van Abraham, Izak en Israël, laat het heden bekend worden dat U God bent in Israël, en ik Uw dienaar, en dat ik al deze dingen overeenkomstig Uw woord heb gedaan. |
36 Op de tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide: Here, God van Abraham, Isaak en Israel, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israel, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe. |
36 Au moment de la présentation de l'offrande, Elie, le prophète, s'avança et dit: Eternel, Dieu d'Abraham, d'Isaac et d'Israël! que l'on sache aujourd'hui que tu es Dieu en Israël, que je suis ton serviteur, et que j'ai fait toutes ces choses par ta parole! |
37 Antwoord mij, HEERE, antwoord mij, zodat dit volk weet dat U, HEERE, de ware God bent, en dat U hun hart tot inkeer gebracht hebt. |
37 Antwoord mij, Here, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij, Here, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt. |
37 Réponds-moi, Eternel, réponds-moi, afin que ce peuple reconnaisse que c'est toi, Eternel, qui es Dieu, et que c'est toi qui ramènes leur coeur! |
38 Toen viel er vuur van de HEERE neer, verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en het stof. Zelfs het water in de geul likte het op. |
38 Toen schoot het vuur des Heren neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en lekte het water in de groeve op. |
38 Et le feu de l'Eternel tomba, et il consuma l'holocauste, le bois, les pierres et la terre, et il absorba l'eau qui était dans le fossé. |
39 Toen heel het volk dat zag, wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde en zeiden: De HEERE is God, de HEERE is God! |
39 Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: De Here, die is God! De Here, die is God! |
39 Quand tout le peuple vit cela, ils tombèrent sur leur visage et dirent: C'est l'Eternel qui est Dieu! C'est l'Eternel qui est Dieu! |
40 Elia zei tegen hen: Grijp de profeten van de Baäl! Laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen af naar de beek Kison en slachtte hen daar af. |
40 Daarop zeide Elia tot hen: Grijpt de profeten van de Baal, laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen naar de beek Kison en liet hen daar slachten. |
40 Saisissez les prophètes de Baal, leur dit Elie; qu'aucun d'eux n'échappe! Et ils les saisirent. Elie les fit descendre au torrent de Kison, où il les égorgea. |
41 Daarna zei Elia tegen Achab: Ga op weg, eet en drink, want er is een gedruis van een overvloedige regen. |
41 Vervolgens zeide Elia tot Achab: Ga, eet en drink, want daar is het geruis van een stortregen. |
41 Et Elie dit à Achab: Monte, mange et bois; car il se fait un bruit qui annonce la pluie. |
42 Zo ging Achab eten en drinken, maar Elia klom naar de top van de Karmel, boog zich voorover ter aarde. Vervolgens legde hij zijn gezicht tussen zijn knieën. |
42 Toen ging Achab heen om te eten en te drinken. Elia echter klom naar de hoogte van de Karmel, boog zich ter aarde en legde zijn aangezicht tussen zijn knieen. |
42 Achab monta pour manger et pour boire. Mais Elie monta au sommet du Carmel; et, se penchant contre terre, il mit son visage entre ses genoux, |
43 Hij zei tegen zijn knecht: Klim toch naar boven en kijk uit in de richting van de zee. Toen klom hij naar boven, keek uit en zei: Er is niets. Toen zei hij: Ga terug, zevenmaal. |
43 Daarop zeide hij tot zijn knecht: Klim omhoog, zie uit naar de zeekant. Hij klom omhoog en zag uit, maar zeide: Er is niets. Daarop zeide hij: Ga weer. Tot zevenmaal toe. |
43 et dit à son serviteur: Monte, regarde du côté de la mer. Le serviteur monta, il regarda, et dit: Il n'y a rien. Elie dit sept fois: Retourne. |
44 En het gebeurde bij de zevende maal dat hij zei: Zie, een kleine wolk, als de hand van een man, opkomend uit de zee. En hij zei: Ga tegen Achab zeggen: Span in, daal af en laat de regen u niet ophouden. |
44 Bij de zevende maal nu zeide hij: Zie, een wolkje als eens mans hand stijgt op uit de zee. Toen zeide hij: Ga heen, zeg aan Achab: Span in en daal af, laat de stortregen u niet ophouden. |
44 A la septième fois, il dit: Voici un petit nuage qui s'élève de la mer, et qui est comme la paume de la main d'un homme. Elie dit: Monte, et dis à Achab: Attelle et descends, afin que la pluie ne t'arrête pas. |
45 Het gebeurde ondertussen dat de hemel zwart werd van wolken en wind, en er kwam een hevige regen. Achab reed weg en ging naar Jizreël. |
45 Toen, in een oogwenk, werd de hemel zwart van wolken en wind, en viel er een zware stortregen. Daarop reed Achab weg en ging naar Jizreel. |
45 En peu d'instants, le ciel s'obscurcit par les nuages, le vent s'établit, et il y eut une forte pluie. Achab monta sur son char, et partit pour Jizreel. |
46 En de hand van de HEERE was op Elia, en hij omgordde zijn middel en snelde voor Achab uit tot waar men bij Jizreël komt. |
46 Maar de hand des Heren was over Elia, zodat hij zijn lendenen gordde en voor Achab uit snelde tot waar men de richting naar Jizreel inslaat. |
46 Et la main de l'Eternel fut sur Elie, qui se ceignit les reins et courut devant Achab jusqu'à l'entrée de Jizreel. |