|
1 Koning David nu was oud en op dagen gekomen. Men dekte hem met dekens toe, maar hij werd niet warm. |
1 Koning David nu was oud en hoogbejaard, en hoewel men hem met dekens toedekte, werd hij niet warm. |
1 Le roi David était vieux, avancé en âge; on le couvrait de vêtements, et il ne pouvait se réchauffer. |
2 Toen zeiden zijn dienaren tegen hem: Laat men voor mijn heer de koning een meisje zoeken, een maagd, om de koning bij te staan en een verzorgster voor hem te zijn. Laat haar in uw schoot liggen, zodat mijn heer de koning weer warm wordt. |
2 Toen zeiden zijn dienaren tot hem: Men zoeke voor mijn heer de koning een jonge maagd, opdat zij de koning ten dienste sta en hem tot verzorgster zij, en in uw schoot ligge, zodat mijn heer de koning warm wordt. |
2 Ses serviteurs lui dirent: Que l'on cherche pour mon seigneur le roi une jeune fille vierge; qu'elle se tienne devant le roi, qu'elle le soigne, et qu'elle couche dans ton sein; et mon seigneur le roi se réchauffera. |
3 Zo zochten zij in heel het gebied van Israël naar een mooi meisje, en zij vonden Abisag uit Sunem en brachten haar bij de koning. |
3 Men zocht dan een schoon meisje in het gehele gebied van Israel en men vond Abisag, de Sunamitische, en bracht haar tot de koning. |
3 On chercha dans tout le territoire d'Israël une fille jeune et belle, et on trouva Abischag, la Sunamite, que l'on conduisit auprès du roi. |
4 Het meisje was buitengewoon mooi. Zij werd de verzorgster van de koning en diende hem, maar de koning had geen gemeenschap met haar. |
4 Het meisje was uitermate schoon; zij was de koning tot verzorgster en bediende hem, maar de koning had geen gemeenschap met haar. |
4 Cette jeune fille était fort belle. Elle soigna le roi, et le servit; mais le roi ne la connut point. |
5 Adonia nu, de zoon van Haggith, verhief zich en zei: Ík zal koning worden. Hij voorzag zich van wagens en ruiters, met vijftig man die voor hem uit snelden. |
5 Adonia nu, de zoon van Chaggit, was zo overmoedig te denken: Ik zal koning worden; hij schafte zich wagens en ruiters aan en vijftig mannen, die voor hem uit liepen. |
5 Adonija, fils de Haggith, se laissa emporter par l'orgueil jusqu'à dire: C'est moi qui serai roi! Et il se procura un char et des cavaliers, et cinquante hommes qui couraient devant lui. |
6 Zijn vader had hem zijn leven lang geen verwijt gemaakt door te zeggen: Waarom heb je dat gedaan? Ook was hij heel knap van gestalte. Haggith had hem gebaard, na Absalom. |
6 Nu had zijn vader hem zijn leven lang geen verwijt gemaakt: Waarom doet gij zo? Ook was hij zeer welgevormd van gestalte en volgde in geboorte op Absalom. |
6 Son père ne lui avait de sa vie fait un reproche, en lui disant: Pourquoi agis-tu ainsi? Adonija était, en outre, très beau de figure, et il était né après Absalom. |
7 Hij voerde overleg met Joab, de zoon van Zeruja, en met de priester Abjathar. Die hielpen mee en volgden Adonia. |
7 Hij dan hield besprekingen met Joab, de zoon van Seruja, en met de priester Abjatar, en zij werden helpers en volgelingen van Adonia. |
7 Il eut un entretien avec Joab, fils de Tseruja, et avec le sacrificateur Abiathar; et ils embrassèrent son parti. |
8 Maar de priester Zadok, Benaja, de zoon van Jojada, de profeet Nathan, Simeï, Reï en de helden die bij David hoorden, waren niet met Adonia. |
8 Maar de priester Sadok, Benaja, de zoon van Jojada, de profeet Natan, Simi, Rei en Davids helden stonden niet aan de zijde van Adonia. |
8 Mais le sacrificateur Tsadok, Benaja, fils de Jehojada, Nathan le prophète, Schimeï, Réï, et les vaillants hommes de David, ne furent point avec Adonija. |
9 Adonia slachtte schapen, runderen en gemest vee bij de steen Zoheleth, die bij de bron Rogel ligt. Al zijn broers, de zonen van de koning, en alle mannen van Juda, de dienaren van de koning, nodigde hij uit. |
9 Daarop slachtte Adonia schapen, runderen en gemest vee bij de steen Zochelet naast de bron Rogel, en nodigde al zijn broeders, des konings zonen, en alle mannen van Juda, des konings dienaren; |
9 Adonija tua des brebis, des boeufs et des veaux gras, près de la pierre de Zohéleth, qui est à côté d'En-Roguel; et il invita tous ses frères, fils du roi, et tous les hommes de Juda au service du roi. |
10 Maar de profeet Nathan, Benaja, de helden en Salomo, zijn broer, nodigde hij niet uit. |
10 Maar de profeet Natan, Benaja, de helden en zijn broeder Salomo nodigde hij niet. |
10 Mais il n'invita point Nathan le prophète, ni Benaja, ni les vaillants hommes, ni Salomon, son frère. |
11 Toen zei Nathan tegen Bathseba, de moeder van Salomo: Hebt u niet gehoord dat Adonia, de zoon van Haggith, koning is? En onze heer David weet het niet. |
11 Toen zeide Natan tot Batseba, de moeder van Salomo: Hebt gij niet gehoord, dat Adonia, de zoon van Chaggit, koning is geworden, zonder dat onze heer David het weet? |
11 Alors Nathan dit à Bath-Schéba, mère de Salomon: N'as-tu pas appris qu'Adonija, fils de Haggith, est devenu roi, sans que notre seigneur David le sache? |
12 Nu dan, kom, laat mij u toch raad geven, zodat u uw leven en het leven van uw zoon Salomo kunt redden. |
12 Nu dan, laat mij u toch een raad geven, opdat gij uw leven en dat van uw zoon Salomo redt. |
12 Viens donc maintenant, je te donnerai un conseil, afin que tu sauves ta vie et la vie de ton fils Salomon. |
13 Ga, ga naar binnen bij koning David en zeg tegen hem: Hebt u, mijn heer de koning, uw dienares niet gezworen: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en híj zal op mijn troon zitten? Waarom is Adonia dan koning? |
13 Ga heen, treed bij koning David binnen en zeg tot hem: Hebt gij, mijn heer de koning, aan uw dienstmaagd niet gezworen: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning worden en hij zal op mijn troon zitten? Waarom is dan Adonia koning geworden? |
13 Va, entre chez le roi David, et dis-lui: O roi mon seigneur, n'as-tu pas juré à ta servante, en disant: Salomon, ton fils, régnera après moi, et il s'assiéra sur mon trône? Pourquoi donc Adonija règne-t-il? |
14 Zie, terwijl u daar nog met de koning in gesprek bent, zal ík na u binnenkomen en uw woorden aanvullen. |
14 Zie, terwijl gij dan nog met de koning in gesprek zijt, zal ik na u binnenkomen en uw woorden aanvullen. |
14 Et voici, pendant que tu parleras là avec le roi, j'entrerai moi-même après toi, et je compléterai tes paroles. |
15 Bathseba kwam bij de koning in de kamer. Nu was de koning zeer oud, en Abisag uit Sunem bediende de koning. |
15 Dus trad Batseba bij de koning de kamer binnen; de koning was zeer oud en Abisag, de Sunamitische, bediende de koning. |
15 Bath-Schéba se rendit dans la chambre du roi. Il était très vieux; et Abischag, la Sunamite, le servait. |
16 Bathseba knielde en boog zich voor de koning neer, en de koning zei: Wat is er met u? |
16 Toen knielde Batseba en boog zich voor de koning neer, waarop de koning zeide: Wat hebt gij? |
16 Bath-Schéba s'inclina et se prosterna devant le roi. Et le roi dit: Qu'as-tu? |
17 Zij zei tegen hem: Mijn heer, u hebt zelf uw dienares bij de HEERE, uw God, gezworen: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, en híj zal op mijn troon zitten. |
17 Daarop zeide zij tot hem: Mijn heer, gij hebt bij de Here, uw God, uw dienstmaagd gezworen: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning worden, en hij zal op mijn troon zitten. |
17 Elle lui répondit: Mon seigneur, tu as juré à ta servante par l'Eternel, ton Dieu, en disant: Salomon, ton fils, régnera après moi, et il s'assiéra sur mon trône. |
18 En nu, zie, Adonia is koning; en nu, mijn heer de koning, u weet het niet. |
18 Maar nu, zie, Adonia is koning geworden, en zelfs thans weet gij, mijn heer de koning, het niet. |
18 Et maintenant voici, Adonija règne! Et tu ne le sais pas, ô roi mon seigneur! |
19 Hij heeft runderen, gemest vee en schapen in menigte geslacht, en al de zonen van de koning uitgenodigd, en de priester Abjathar, en Joab, de bevelhebber van het leger, maar uw dienaar Salomo heeft hij niet uitgenodigd. |
19 Hij heeft runderen, gemest vee en schapen in menigte geslacht, en al de zonen van de koning en de priester Abjatar en de legeroverste Joab uitgenodigd, maar uw knecht Salomo heeft hij niet uitgenodigd. |
19 Il a tué des boeufs, des veaux gras et des brebis en quantité; et il a invité tous les fils du roi, le sacrificateur Abiathar, et Joab, chef de l'armée, mais il n'a point invité Salomon, ton serviteur. |
20 Maar u, mijn heer de koning, de ogen van heel Israël zijn op u gericht, dat u hun bekendmaakt wie er na hem op de troon van mijn heer de koning zal zitten. |
20 Op u echter, mijn heer de koning, op u zijn de ogen van geheel Israel gericht, dat gij hun bekend zult maken wie op de troon van mijn heer de koning na hem zitten zal. |
20 O roi mon seigneur, tout Israël a les yeux sur toi, pour que tu lui fasses connaître qui s'assiéra sur le trône du roi mon seigneur après lui. |
21 Anders zal het gebeuren, wanneer mijn heer de koning bij zijn vaderen te ruste gegaan is, dat ik en mijn zoon Salomo als schuldigen beschouwd zullen worden. |
21 Anders zal het gebeuren, dat ik en mijn zoon Salomo als opstandelingen zullen gelden, zodra mijn heer de koning bij zijn vaderen te ruste gegaan is. |
21 Et lorsque le roi mon seigneur sera couché avec ses pères, il arrivera que moi et mon fils Salomon nous serons traités comme des coupables. |
22 En zie, terwijl zij nog met de koning in gesprek was, kwam de profeet Nathan binnen. |
22 En zie, terwijl zij nog met de koning in gesprek was, daar kwam de profeet Natan, |
22 Tandis qu'elle parlait encore avec le roi, voici, Nathan le prophète arriva. |
23 Men bracht de koning de boodschap: Zie, de profeet Nathan is er. En hij kwam bij de koning binnen, en boog zich met zijn gezicht ter aarde voor de koning neer. |
23 En men meldde de koning: De profeet Natan is er. Toen Natan tot de koning gekomen was, en zich voor de koning had neergebogen met het aangezicht ter aarde, |
23 On l'annonça au roi, en disant: Voici Nathan le prophète! Il entra en présence du roi, et se prosterna devant le roi, le visage contre terre. |
24 En Nathan zei: Mijn heer de koning, hebt ú gezegd: Adonia zal na mij koning zijn, en híj zal op mijn troon zitten? |
24 Zeide hij: Mijn heer de koning, gij hebt dus zelf gezegd: Adonia zal na mij koning zijn en hij zal op mijn troon zitten; |
24 Et Nathan dit: O roi mon seigneur, c'est donc toi qui as dit: Adonija régnera après moi, et il s'assiéra sur mon trône! |
25 Want vandaag is hij afgedaald, het dal in, en heeft hij runderen, gemest vee en schapen in menigte geslacht, en heeft hij al de zonen van de koning, de bevelhebbers van het leger, en de priester Abjathar uitgenodigd. En zie, zij eten en drinken in zijn aanwezigheid, en zeggen: Leve koning Adonia! |
25 Want hij is heden runderen, gemest vee en schapen in menigte gaan slachten; hij heeft al de zonen van de koning, de legeroversten en de priester Abjatar uitgenodigd, en zie, zij zijn bij hem aan het eten en drinken, en zij roepen: Leve koning Adonia! |
25 Car il est descendu aujourd'hui, il a tué des boeufs, des veaux gras et des brebis en quantité; et il a invité tous les fils du roi, les chefs de l'armée, et le sacrificateur Abiathar. Et voici, ils mangent et boivent devant lui, et ils disent: Vive le roi Adonija! |
26 Maar míj, uw dienaar, de priester Zadok, Benaja, de zoon van Jojada, en uw dienaar Salomo heeft hij niet uitgenodigd. |
26 Maar mij, uw knecht, de priester Sadok, Benaja, de zoon van Jojada, en uw knecht Salomo heeft hij niet uitgenodigd. |
26 Mais il n'a invité ni moi qui suis ton serviteur, ni le sacrificateur Tsadok, ni Benaja, fils de Jehojada, ni Salomon, ton serviteur. |
27 Als deze zaak van mijn heer de koning uitgegaan is, hebt u dan uw dienaar niet bekendgemaakt wie er na hem op de troon van mijn heer de koning zal zitten? |
27 Indien dit vanwege mijn heer de koning is geschied, dan hebt gij uw knechten niet laten weten, wie op de troon van mijn heer de koning na hem zitten zal. |
27 Est-ce bien par ordre de mon seigneur le roi que cette chose a lieu, et sans que tu aies fait connaître à ton serviteur qui doit s'asseoir sur le trône du roi mon seigneur après lui? |
28 Koning David antwoordde en zei: Roep Bathseba voor mij. Zij kwam bij de koning en ging voor de koning staan. |
28 Toen antwoordde koning David: Roept mij Batseba. Zij trad binnen bij de koning en bleef voor de koning staan. |
28 Le roi David répondit: Appelez-moi Bath-Schéba. Elle entra, et se présenta devant le roi. |
29 Toen zwoer de koning en zei: Zo waar de HEERE leeft, Die mijn ziel uit alle nood verlost heeft, |
29 Toen zwoer de koning en zeide: Zo waar de Here leeft, die mij uit alle benauwdheid heeft verlost, |
29 Et le roi jura, et dit: L'Eternel qui m'a délivré de toutes les détresses est vivant! |
30 voorzeker, zoals ik u bij de HEERE, de God van Israël, gezworen heb: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en híj zal in mijn plaats op mijn troon zitten, voorzeker, zo zal ik deze dag nog doen. |
30 Zeker, zoals ik u bij de Here, de God van Israel gezworen heb: Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn en hij zal in mijn plaats op mijn troon zitten, zo zal ik heden doen. |
30 Ainsi que je te l'ai juré par l'Eternel, le Dieu d'Israël, en disant: Salomon, ton fils, régnera après moi, et il s'assiéra sur mon trône à ma place, -ainsi ferai-je aujourd'hui. |
31 Toen knielde Bathseba, met het gezicht ter aarde, en boog zich voor de koning neer en zei: Mijn heer de koning David leve voor eeuwig! |
31 Toen knielde Batseba met het aangezicht ter aarde, boog zich voor de koning neer en zeide: Mijn heer de koning David leve in eeuwigheid! |
31 Bath-Schéba s'inclina le visage contre terre, et se prosterna devant le roi. Et elle dit: Vive à jamais mon seigneur le roi David! |
32 Toen zei koning David: Roep de priester Zadok voor mij, en de profeet Nathan en Benaja, de zoon van Jojada. En zij kwamen bij de koning. |
32 Voorts zeide koning David: Roept mij de priester Sadok, de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada; en zij traden binnen bij de koning. |
32 Le roi David dit: Appelez-moi le sacrificateur Tsadok, Nathan le prophète, et Benaja, fils de Jehojada. Ils entrèrent en présence du roi. |
33 En de koning zei tegen hen: Neem de dienaren van uw heer met u mee, en laat mijn zoon Salomo op het muildier rijden dat van mij is, en laat hem naar Gihon afdalen. |
33 En de koning zeide tot hen: Neemt de dienaren van uw heer met u; laat mijn zoon Salomo op mijn eigen muildier rijden, en brengt hem naar Gichon. |
33 Et le roi leur dit: Prenez avec vous les serviteurs de votre maître, faites monter Salomon, mon fils, sur ma mule, et faites-le descendre à Guihon. |
34 Daar moet de priester Zadok met de profeet Nathan hem tot koning over Israël zalven. Vervolgens moet u op de bazuin blazen en zeggen: Leve koning Salomo! |
34 Daar zullen de priester Sadok en de profeet Natan hem tot koning over Israel zalven; blaast dan op de bazuin en roept: Leve koning Salomo! |
34 Là, le sacrificateur Tsadok et Nathan le prophète l'oindront pour roi sur Israël. Vous sonnerez de la trompette, et vous direz: Vive le roi Salomon! |
35 Daarna moet u achter hem aan de stad binnentrekken, en moet hij komen en op mijn troon gaan zitten. Dan zal híj in mijn plaats koning zijn, want hém heb ik ertoe bestemd vorst te zijn over Israël en over Juda. |
35 Trekt dan achter hem op en laat hij binnenkomen en op mijn troon gaan zitten; hij namelijk moet koning worden in mijn plaats; hem heb ik bestemd tot vorst over Israel en Juda. |
35 Vous monterez après lui; il viendra s'asseoir sur mon trône, et il régnera à ma place. C'est lui qui, par mon ordre, sera chef d'Israël et de Juda. |
36 Toen antwoordde Benaja, de zoon van Jojada, de koning en zei: Amen! Moge de HEERE, de God van mijn heer de koning, het zó zeggen! |
36 En Benaja, de zoon van Jojada, antwoordde de koning: Amen, zo bevestige de Here de woorden van mijn heer de koning! |
36 Benaja, fils de Jehojada, répondit au roi: Amen! Ainsi dise l'Eternel, le Dieu de mon seigneur le roi! |
37 Zoals de HEERE met mijn heer de koning is geweest, moge Hij zo met Salomo zijn, en moge Hij zijn troon groter maken dan de troon van mijn heer de koning David! |
37 Zoals de Here geweest is met mijn heer de koning, zo zij Hij ook met Salomo; Hij make diens troon groter dan de troon van mijn heer koning David. |
37 Que l'Eternel soit avec Salomon comme il a été avec mon seigneur le roi, et qu'il élève son trône au-dessus du trône de mon seigneur le roi David! |
38 De priester Zadok daalde af, met de profeet Nathan, Benaja, de zoon van Jojada, de Krethi en de Plethi, en zij lieten Salomo op het muildier van koning David rijden en begeleidden hem naar Gihon. |
38 Toen gingen de priester Sadok, de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada, met de Keretieten en Peletieten heen, lieten Salomo op het muildier van koning David rijden en leidden hem naar Gichon. |
38 Alors le sacrificateur Tsadok descendit avec Nathan le prophète, Benaja, fils de Jehojada, les Kéréthiens et les Péléthiens; ils firent monter Salomon sur la mule du roi David, et ils le menèrent à Guihon. |
39 De priester Zadok nam de oliehoorn uit de tent en zalfde Salomo. Ze bliezen op de bazuin, en heel het volk zei: Leve koning Salomo! |
39 De priester Sadok had de hoorn met olie uit de tent meegenomen, en hij zalfde Salomo; toen blies men op de bazuin, en al het volk riep: Leve koning Salomo! |
39 Le sacrificateur Tsadok prit la corne d'huile dans la tente, et il oignit Salomon. On sonna de la trompette, et tout le peuple dit: Vive le roi Salomon! |
40 En achter hem trok heel het volk de stad binnen. Het volk blies op fluiten en verblijdde zich ten zeerste, zodat de aarde opengespleten werd door hun geluid. |
40 Daarna trok al het volk achter hem op, terwijl het op fluiten speelde en zich met grote blijdschap verheugde, zodat de aarde van hun geluid spleet. |
40 Tout le peuple monta après lui, et le peuple jouait de la flûte et se livrait à une grande joie; la terre s'ébranlait par leurs cris. |
41 Adonia hoorde het, en al de genodigden die bij hem waren, toen zij klaar waren met eten. Ook Joab hoorde het geluid van de bazuin en zei: Waarom is de stad in rep en roer? |
41 Dit hoorde Adonia en al de genodigden die bij hem waren, toen zij juist met de maaltijd gereed waren. Toen Joab het geluid van de bazuin hoorde, zeide hij: Waarom klinkt dit geluid in de rumoerige stad? |
41 Ce bruit fut entendu d'Adonija et de tous les conviés qui étaient avec lui, au moment où ils finissaient de manger. Joab, entendant le son de la trompette, dit: Pourquoi ce bruit de la ville en tumulte? |
42 Terwijl hij nog sprak, zie, daar kwam Jonathan, de zoon van de priester Abjathar, en Adonia zei: Kom binnen, want u bent een strijdbare man, en zult iets goeds te boodschappen hebben. |
42 Terwijl hij nog sprak, daar kwam Jonatan, de zoon van de priester Abjatar, en Adonia zeide: Treed binnen, want gij zijt een flink man en zult wel een goede tijding brengen. |
42 Il parlait encore lorsque Jonathan, fils du sacrificateur Abiathar, arriva. Et Adonija dit: Approche, car tu es un vaillant homme, et tu apportes de bonnes nouvelles. |
43 Maar Jonathan antwoordde en zei tegen Adonia: Integendeel, onze heer, koning David, heeft Salomo koning gemaakt. |
43 Maar Jonatan antwoordde Adonia: Integendeel, onze heer koning David heeft Salomo koning gemaakt. |
43 Oui! répondit Jonathan à Adonija, notre seigneur le roi David a fait Salomon roi. |
44 En de koning heeft de priester Zadok met hem meegestuurd, en ook de profeet Nathan, Benaja, de zoon van Jojada, en de Krethi en de Plethi. Zij hebben hem op het muildier van de koning laten rijden. |
44 De koning toch heeft met hem de priester Sadok, de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada, met de Keretieten en Peletieten uitgezonden, en zij hebben hem op het muildier van de koning laten rijden; |
44 Il a envoyé avec lui le sacrificateur Tsadok, Nathan le prophète, Benaja, fils de Jehojada, les Kéréthiens et les Péléthiens, et ils l'ont fait monter sur la mule du roi. |
45 En de priester Zadok en de profeet Nathan hebben hem in Gihon tot koning gezalfd, en vandaar zijn zij blij de stad weer binnengetrokken, zodat de stad in rep en roer is. Dat is het geluid dat u gehoord hebt. |
45 De priester Sadok en de profeet Natan hebben hem te Gichon tot koning gezalfd, en zij zijn vandaar juichend opgetrokken, zodat de stad in opschudding is; dat is het geluid dat gij gehoord hebt. |
45 Le sacrificateur Tsadok et Nathan le prophète l'ont oint pour roi à Guihon. De là ils sont remontés en se livrant à la joie, et la ville a été émue: c'est là le bruit que vous avez entendu. |
46 Ook is Salomo op de troon van het koninkrijk gaan zitten. |
46 En ook zit Salomo reeds op de koninklijke troon; |
46 Salomon s'est même assis sur le trône royal. |
47 En bovendien zijn de dienaren van de koning onze heer, koning David, komen gelukwensen, door te zeggen: Uw God moge de naam van Salomo beter maken dan uw naam, en zijn troon groter maken dan uw troon; vervolgens heeft de koning zich neergebogen op zijn slaapplaats. |
47 Bovendien zijn de dienaren van de koning onze heer koning David hun zegenwens komen brengen: Uw God make de naam van Salomo roemrijker dan de uwe en zijn troon verhevener dan de uwe. Daarop heeft de koning zich op het rustbed neergebogen. |
47 Et les serviteurs du roi sont venus pour bénir notre seigneur le roi David, en disant: Que ton Dieu rende le nom de Salomon plus célèbre que ton nom, et qu'il élève son trône au-dessus de ton trône! Et le roi s'est prosterné sur son lit. |
48 Ook heeft de koning als volgt gezegd: Geloofd zij de HEERE, de God van Israël, Die heden iemand geeft die op mijn troon zit, terwijl mijn ogen het zien! |
48 En de koning heeft aldus gesproken: Geprezen zij de Here, de God van Israel die heden, terwijl mijn ogen het nog zien, iemand gegeven heeft, die op mijn troon zit. |
48 Voici encore ce qu'a dit le roi: Béni soit l'Eternel, le Dieu d'Israël, qui m'a donné aujourd'hui un successeur sur mon trône, et qui m'a permis de le voir! |
49 Toen beefden alle genodigden die bij Adonia waren en stonden op. Eenieder ging zijns weegs. |
49 Toen sprongen al de genodigden die bij Adonia waren, ontsteld op en gingen heen, ieder zijns weegs. |
49 Tous les conviés d'Adonija furent saisis d'épouvante; ils se levèrent et s'en allèrent chacun de son côté. |
50 Maar Adonia was bevreesd voor Salomo. Hij stond op en ging weg, en greep de horens van het altaar vast. |
50 Ook Adonia vreesde voor Salomo; hij stond op, ging heen en greep de hoornen van het altaar. |
50 Adonija eut peur de Salomon; il se leva aussi, s'en alla, et saisit les cornes de l'autel. |
51 Aan Salomo werd bekendgemaakt: Zie, Adonia is bevreesd voor koning Salomo, want zie, hij heeft de horens van het altaar vastgegrepen en gezegd: Laat koning Salomo mij heden zweren dat hij zijn dienaar niet met het zwaard zal doden. |
51 En men meldde Salomo: Zie, Adonia vreest voor koning Salomo, en zie, hij heeft de hoornen van het altaar gegrepen, en gezegd: Laat koning Salomo mij eerst zweren, dat hij zijn knecht niet met het zwaard zal doden. |
51 On vint dire à Salomon: Voici, Adonija a peur du roi Salomon, et il a saisi les cornes de l'autel, en disant: Que le roi Salomon me jure aujourd'hui qu'il ne fera point mourir son serviteur par l'épée! |
52 Salomo zei: Als hij zich een betrouwbaar man betoont, zal hem geen haar gekrenkt worden, maar als er kwaad in hem aangetroffen wordt, zal hij sterven. |
52 Toen zeide Salomo: Indien hij zich betrouwbaar gedraagt, dan zal geen haar van hem ter aarde vallen, maar indien er kwaad in hem bevonden wordt, dan zal hij sterven. |
52 Salomon dit: S'il se montre un honnête homme, il ne tombera pas à terre un de ses cheveux; mais s'il se trouve en lui de la méchanceté, il mourra. |
53 Vervolgens stuurde koning Salomo er een bode heen, en zij lieten hem van bij het altaar naar beneden komen. Hij kwam en boog zich voor koning Salomo neer. En Salomo zei tegen hem: Ga naar je huis. |
53 Daarop liet koning Salomo hem van het altaar halen. Toen hij binnengetreden was, boog hij zich voor koning Salomo neer, waarop Salomo tot hem zeide: Ga naar uw huis. |
53 Et le roi Salomon envoya des gens, qui le firent descendre de l'autel. Il vint se prosterner devant le roi Salomon, et Salomon lui dit: Va dans ta maison. |