|
1 En het gebeurde, na verloop van twee volle jaren, dat de farao droomde, en zie, hij stond aan de Nijl. |
1 En na twee jaren had Farao een droom, dat hij stond aan de rivier, |
1 Twee jaren daarna droomde Farao dat hij aan den Nijl stond. |
1 Na verloop van twee volle jaren droomde Farao, dat hij aan de Nijl stond. |
1 Au bout de deux ans, Pharaon eut un songe. Voici, il se tenait près du fleuve. |
2 En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, mooi van uiterlijk en vet van vlees, en ze graasden in het rietgras. |
2 en zag uit de rivier opklimmen zeven schone, vette koeien, die gingen weiden in het gras; |
2 En zie, uit den Nijl stegen zeven koeien op, schoon van uiterlijk en vet van vlees, die in het oevergras gingen weiden: |
2 En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, mooi van uiterlijk en vet van vlees, en zij weidden in het oevergras. |
2 Et voici, sept vaches belles à voir et grasses de chair montèrent hors du fleuve, et se mirent à paître dans la prairie. |
3 Maar zie, na hen kwamen uit de Nijl zeven andere koeien op, lelijk van uiterlijk en mager van vlees, en ze gingen bij de andere koeien aan de oever van de Nijl staan. |
3 na dezen zag hij zeven andere koeien uit de rivier opklimmen; die waren lelijk en mager, en zij gingen bij de andere koeien aan den oever van de rivier. |
3 Maar zie, zeven andere koeien stegen daarna uit den Nijl op, lelijk van uiterlijk en mager van vlees, en gingen naast de eerste aan den oever van den Nijl staan; |
3 Maar zie, zeven andere koeien kwamen na deze op uit de Nijl, lelijk van uiterlijk en mager van vlees, en zij gingen naast die koeien staan aan de oever van de Nijl. |
3 Sept autres vaches laides à voir et maigres de chair montèrent derrière elles hors du fleuve, et se tinrent à leurs côtés sur le bord du fleuve. |
4 En de koeien die lelijk van uiterlijk en mager van vlees waren, aten de zeven koeien die mooi van uiterlijk en vet waren op. Toen werd de farao wakker. |
4 En de lelijke en magere koeien verslonden die zeven schone en vette koeien. Toen ontwaakte Farao. |
4 en de lelijke, magere koeien aten de schone en vette op. Toen ontwaakte Farao. |
4 En de koeien die lelijk van uiterlijk en mager van vlees waren, aten de zeven koeien op, die mooi van uiterlijk en vet waren. Toen ontwaakte Farao. |
4 Les vaches laides à voir et maigres de chair mangèrent les sept vaches belles à voir et grasses de chair. Et Pharaon s'éveilla. |
5 Daarna sliep hij weer in en droomde voor de tweede maal. En zie, zeven aren kwamen op in één halm, dik en mooi. |
5 En hij viel weder in slaap en droomde nog eens, en zag, dat zeven aren opschoten uit éénen halm, vol en dik; |
5 Wederom ingeslapen, droomde hij ten tweeden male, en wel, dat zeven koornaren uit een halm opschoten, vet en goed; |
5 Daarna sliep hij weer in en droomde ten tweeden male, en zie, zeven dikke en mooie aren schoten op uit een halm. |
5 Il se rendormit, et il eut un second songe. Voici, sept épis gras et beaux montèrent sur une même tige. |
6 En zie, daarna kwamen er zeven dunne en door de oostenwind verschroeide aren op. |
6 daarna zag hij zeven dunne en door den oostenwind verzengde aren opgaan; |
6 maar zie, zeven spichtige en van den oostenwind verzengde aren sproten daarna uit; |
6 Maar zie, zeven dunne en door de oostenwind verzengde aren ontsproten na deze. |
6 Et sept épis maigres et brûlés par le vent d'orient poussèrent après eux. |
7 De dunne aren verslonden de zeven dikke en volle aren. Toen werd de farao wakker, en zie, het was een droom! |
7 en de zeven magere aren verslonden de zeven dikke en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en merkte, dat het een droom was. |
7 en de spichtige aren verslonden de zeven vette en volle. Toen ontwaakte Farao, en zie, het was een droom geweest. |
7 En de dunne aren verslonden de zeven dikke en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en het was een droom. |
7 Les épis maigres engloutirent les sept épis gras et pleins. Et Pharaon s'éveilla. Voilà le songe. |
8 En het gebeurde de volgende morgen dat zijn geest verontrust was. Hij stuurde boden en liet al de magiërs van Egypte en al zijn wijzen roepen, en de farao vertelde hun zijn droom. Er was echter niemand die hem aan de farao kon uitleggen. |
8 En toen het morgen werd, was zijn geest bekommerd, en hij zond heen en liet roepen alle waarzeggers in Egypte en alle wijzen, en vertelde hun zijne dromen; maar er was niemand, die ze Farao kon uitleggen. |
8 Den volgenden morgen was hij zeer ontroerd; hij ontbood al de geleerden en wijzen van Egypte en deelde hun zijn droom mede; maar niemand kon dien aan Farao uitleggen. |
8 De volgende morgen was zijn geest onrustig en hij ontbood al de geleerden en al de wijzen van Egypte, en Farao vertelde hun zijn dromen, maar er was niemand, die ze Farao kon uitleggen. |
8 Le matin, Pharaon eut l'esprit agité, et il fit appeler tous les magiciens et tous les sages de l'Egypte. Il leur raconta ses songes. Mais personne ne put les expliquer à Pharaon. |
9 Toen zei het hoofd van de schenkers tegen de farao: Vandaag moet ik mijn zonden in herinnering brengen. |
9 Toen sprak de opperschenker tot Farao en zeide: Ik gedenk heden aan mijne zonden, |
9 Nu sprak de opperschenker tot Farao: Van mijn vergrijp moet ik thans gewag maken. |
9 Toen sprak de overste der schenkers tot Farao: Heden moet ik mijn zonden in herinnering brengen. |
9 Alors le chef des échansons prit la parole, et dit à Pharaon: Je vais rappeler aujourd'hui le souvenir de ma faute. |
10 De farao was indertijd erg kwaad op zijn dienaren en liet mij in hechtenis nemen in het huis van het hoofd van de lijfwacht, mij en het hoofd van de bakkers. |
10 toen Farao toornig was op zijne knechten, en mij met den opperbakker in de gevangenis zette in het huis van den overste der lijfwacht, |
10 Farao was eens zeer vergramd op zijn dienaren en had mij in verzekerde bewaring overgeleverd ten huize van den overste der lijfwacht, mij en den opperbakker. |
10 Farao was toornig op zijn dienaren, en zette mij in hechtenis in het huis van de overste der lijfwacht, mij en de overste der bakkers. |
10 Pharaon s'était irrité contre ses serviteurs; et il m'avait fait mettre en prison dans la maison du chef des gardes, moi et le chef des panetiers. |
11 In dezelfde nacht hadden wij allebei een droom, ik en hij; wij hadden elk onze eigen droom met zijn eigen betekenis. |
11 toen droomden wij beiden in denzelfden nacht, elk zijnen droom; waarvan de betekenis hem zelven aanging. |
11 Daar hadden wij in een en denzelfden nacht een droom, ik en hij; elk had een droom van een bijzondere betekenis. |
11 In een zelfde nacht nu hadden wij een droom, ik en hij, ieder had een droom met een eigen betekenis. |
11 Nous eûmes l'un et l'autre un songe dans une même nuit; et chacun de nous reçut une explication en rapport avec le songe qu'il avait eu. |
12 En er was daar een Hebreeuwse jongen bij ons, een slaaf van het hoofd van de lijfwacht. Wij vertelden ze aan hem, en hij legde onze dromen aan ons uit; aan ieder van ons legde hij zijn eigen droom uit. |
12 En er was bij ons een Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der lijfwacht; dien vertelden wij ze, en hij legde ons onze dromen uit, elk naar zijnen droom. |
12 Nu was daar bij ons een Hebreeuwsche jongeling, een slaaf van den overste der lijfwacht; hem vertelden wij onze dromen, en hij legde ze ons uit; van ieders droom gaf hij de uitlegging. |
12 Nu was daar bij ons een Hebreeuwse jongeman, een slaaf van de overste der lijfwacht, en wij vertelden hem onze dromen, en hij legde ze ons uit; aan ieder gaf hij uitleg naar zijn droom. |
12 Il y avait là avec nous un jeune Hébreu, esclave du chef des gardes. Nous lui racontâmes nos songes, et il nous les expliqua. |
13 En zoals hij ze ons uitlegde, zo is het gebeurd: mij heeft de farao in mijn ambt hersteld en hem heeft hij opgehangen. |
13 En gelijk hij ze ons uitlegde, zo is het ook gebeurd; want ik ben weder in mijn ambt gesteld, en de ander is opgehangen. |
13 En juist zoals hij ons uitgelegd had, zo is het gebeurd: mij heeft Farao in mijn rang hersteld, hem opgehangen. |
13 En zoals hij ons uitgelegd had, zo is het gebeurd; mij herstelde Farao weer in mijn ambt, hem liet hij ophangen. |
13 Les choses sont arrivées selon l'explication qu'il nous avait donnée. Pharaon me rétablit dans ma charge, et il fit pendre le chef des panetiers. |
14 Toen stuurde de farao boden en liet Jozef roepen. Zij haalden hem snel uit de kerker; men schoor hem, verwisselde zijn kleren, en hij kwam bij de farao. |
14 Toen zond Farao heen en liet Jozef roepen, en men haalde hem schielijk uit den kerker, en hij liet zich scheren, en trok andere klederen aan, en kwam tot Farao. |
14 Toen zond Farao om Jozef en ontbood hem; ijlings haalden zij hem uit den kerker, schoren hem en deden hem andere klederen aan. Zo kwam hij tot Farao. |
14 Toen ontbood Farao Jozef, en zij haalden hem ijlings uit de kerker; men schoor hem en gaf hem andere klederen, en hij kwam bij Farao. |
14 Pharaon fit appeler Joseph. On le fit sortir en hâte de prison. Il se rasa, changea de vêtements, et se rendit vers Pharaon. |
15 De farao zei tegen Jozef: Ik heb een droom gehad, en er is niemand die hem kan uitleggen, maar ik heb over u horen zeggen dat u, als u een droom hoort, hem kunt uitleggen. |
15 Toen sprak Farao tot hem: ik heb een droom gedroomd en er is niemand, die hem uitleggen kan; maar ik heb van u horen zeggen, dat, als gij een droom hoort, gij hem kunt uitleggen. |
15 Deze zeide tot Jozef: Ik heb een droom gehad, dien niemand kan uitleggen, en ik heb omtrent u vernomen dat gij een droom slechts hebt te horen om hem uit te leggen. |
15 Toen zeide Farao tot Jozef: Ik heb een droom gehad, en er is niemand, die hem kan uitleggen, maar ik heb van u horen zeggen: Gij behoeft een droom maar te horen om hem te kunnen uitleggen. |
15 Pharaon dit à Joseph: J'ai eu un songe. Personne ne peut l'expliquer; et j'ai appris que tu expliques un songe, après l'avoir entendu. |
16 Jozef antwoordde de farao: Dat is niet aan mij, maar God zal antwoorden wat het welzijn van farao dient. |
16 Jozef antwoordde Farao en sprak: Dat staat niet aan mij: God zal echter Farao wat goeds te kennen geven. |
16 Jozef antwoordde: Verre van dien! God zal Farao's heil aankondigen. |
16 En Jozef antwoordde Farao: Geenszins; God zal Farao's welzijn verkondigen. |
16 Joseph répondit à Pharaon, en disant: Ce n'est pas moi! c'est Dieu qui donnera une réponse favorable à Pharaon. |
17 Toen sprak de farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan de oever van de Nijl. |
17 Toen sprak Farao tot Jozef: Ik droomde, dat ik stond aan den oever van de rivier, |
17 Farao sprak dan tot Jozef: In mijn droom stond ik aan den oever van den Nijl, |
17 Toen sprak Farao tot Jozef: In mijn droom stond ik aan de oever van de Nijl. |
17 Pharaon dit alors à Joseph: Dans mon songe, voici, je me tenais sur le bord du fleuve. |
18 En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, vet van vlees en mooi van gestalte, en ze graasden in het rietgras. |
18 en zag uit de rivier opklimmen zeven schone, vette koeien, en die gingen in het gras; |
18 en zie, uit de rivier stegen zeven koeien op, vet van vlees en schoon van gestalte, en gingen in het oevergras weiden. |
18 En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, vet van vlees en mooi van gedaante, en zij weidden in het oevergras. |
18 Et voici, sept vaches grasses de chair et belles d'apparence montèrent hors du fleuve, et se mirent à paître dans la prairie. |
19 Maar zie, na hen kwamen er zeven andere koeien op, zwak, zeer lelijk van gestalte en mager van vlees. Ik heb in heel het land Egypte nog nooit zoiets lelijks gezien. |
19 en na deze zag ik zeven andere, dorre, zeer lelijke en magere koeien opklimmen; ik heb in geheel Egypteland zulke lelijke niet gezien. |
19 Maar zie, zeven andere koeien stegen daarna op, zeer schraal en lelijk van gestalte en mager van vlees. Haars gelijken in lelijkheid heb ik in gans Egypteland niet gezien. |
19 Maar zie, zeven andere koeien kwamen na deze op, schraal, zeer lelijk van gedaante en mager van vlees; ik heb nooit zulke lelijke als deze gezien in het gehele land Egypte. |
19 Sept autres vaches montèrent derrière elles, maigres, fort laides d'apparence, et décharnées: je n'en ai point vu d'aussi laides dans tout le pays d'Egypte. |
20 Die magere en lelijke koeien aten die zeven eerste, vette koeien op. |
20 En de magere en lelijke koeien verslonden de zeven eerste vette koeien; |
20 Die magere en lelijke koeien nu aten de eerste zeven, de vette, op, |
20 En de magere en lelijke koeien aten de zeven eerste, vette koeien op. |
20 Les vaches décharnées et laides mangèrent les sept premières vaches qui étaient grasses. |
21 Die kwamen in hun buik, maar het was niet te merken dat ze in hun buik waren gekomen, want hun uiterlijk was even lelijk als in het begin. Toen werd ik wakker. |
21 en toen zij ze verslonden hadden, merkte men het niet aan haar, dat zij die gegeten hadden, en zij bleven lelijk gelijk te voren. Toen ontwaakte ik. |
21 deze kwamen in haar lijf, maar het was niet te bemerken dat zij in haar lijf gekomen waren: haar uiterlijk was even lelijk als te voren. Hierop werd ik wakker. |
21 Toen deze in haar maag gekomen waren, was daarvan niets te merken; zij bleven er even lelijk uitzien als tevoren. Toen ontwaakte ik. |
21 Elles les engloutirent dans leur ventre, sans qu'on s'aperçût qu'elles y fussent entrées; et leur apparence était laide comme auparavant. Et je m'éveillai. |
22 Vervolgens zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren kwamen op in één halm, vol en mooi. |
22 En nog eens zag ik in mijnen droom zeven aren op éénen halm wassen, vol en dik; |
22 Toen ik mij weder nedergelegd had, zag ik in den droom zeven volle, mooie aren uit een halm opschieten; |
22 Verder zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren schoten op uit een halm, vol en mooi. |
22 Je vis encore en songe sept épis pleins et beaux, qui montèrent sur une même tige. |
23 En zie, daarna kwamen er zeven dorre, dunne, door de oostenwind verschroeide aren op. |
23 daarna gingen zeven dorre aren op, dun en verzengd: |
23 maar zie, zeven dorre, spichtige, van den oostenwind verzengde aren ontsproten daarna, |
23 Maar zie, zeven dorre, dunne en door de oostenwind verzengde aren ontsproten na deze. |
23 Et sept épis vides, maigres, brûlés par le vent d'orient, poussèrent après eux. |
24 En de zeven dunne aren verslonden die zeven mooie aren. Dit heb ik ook tegen de magiërs gezegd, maar er was niemand die mij de betekenis kon vertellen. |
24 en de zeven dunne aren verslonden de zeven dikke aren. En ik heb het den waarzeggers gezegd, maar zij kunnen het mij niet verklaren. |
24 en die spichtige aren verslonden de zeven goede. Ik heb ze daarop aan de geleerden medegedeeld, maar niemand geeft mij inlichting. |
24 En de dunne aren verslonden de zeven mooie aren. En ik heb dit de geleerden gezegd, maar er is niemand, die het mij kan verklaren. |
24 Les épis maigres engloutirent les sept beaux épis. Je l'ai dit aux magiciens, mais personne ne m'a donné l'explication. |
25 Toen zei Jozef tegen de farao: De dromen van de farao zijn één. God heeft de farao bekendgemaakt wat Hij gaat doen. |
25 Jozef antwoordde Farao: Die beide dromen van Farao zijn één; want God geeft Farao te kennen, wat Hij voorheeft. |
25 Toen sprak Jozef tot Farao: De droom van Farao is een geheel. Wat God gaat doen heeft hij Farao medegedeeld. |
25 Toen zeide Jozef tot Farao: Farao's dromen zijn een; God heeft Farao bekend gemaakt, wat Hij zal doen. |
25 Joseph dit à Pharaon: Ce qu'a songé Pharaon est une seule chose; Dieu a fait connaître à Pharaon ce qu'il va faire. |
26 Die zeven mooie koeien betekenen zeven jaren, die zeven mooie aren betekenen ook zeven jaren; de dromen zijn één. |
26 Die zeven schone koeien zijn zeven jaren, en die zeven goede aren zijn ook zeven jaren: het is éénerlei droom. |
26 De zeven mooie koeien zijn zeven jaren, en de zeven mooie koornaren zijn zeven jaren; het is enerlei droom. |
26 De zeven mooie koeien, dat zijn zeven jaren, en de zeven mooie aren, dat zijn zeven jaren; de dromen zijn een. |
26 Les sept vaches belles sont sept années: et les sept épis beaux sont sept années: c'est un seul songe. |
27 Die zeven magere en lelijke koeien, die na hen opkwamen, zijn zeven jaren; die zeven lege, door de oostenwind verschroeide aren zullen zeven jaren van honger zijn. |
27 Die zeven magere en lelijke koeien, die na deze opgekomen zijn, zijn zeven jaren; en die zeven magere en verzengde aren zijn zeven jaren van duurte. |
27 Ook de zeven magere en lelijke koeien, die daarna opstegen, zijn zeven jaren, en de ledige, van den oostenwind verzengde aren zijn zeven jaren; zeven jaren van hongersnood zullen het zijn. |
27 En de zeven magere en lelijke koeien, die na deze opkwamen, dat zijn zeven jaren, en de zeven loze, door de oostenwind verzengde aren betekenen zeven jaren van hongersnood. |
27 Les sept vaches décharnées et laides, qui montaient derrière les premières, sont sept années; et les sept épis vides, brûlés par le vent d'orient, seront sept années de famine. |
28 Dit is het woord dat ik zojuist tot de farao gesproken heb: God heeft aan de farao laten zien wat Hij gaat doen. |
28 Dit nu is hetgeen ik gezegd heb tot Farao, dat God Farao vertoont, wat Hij voorheeft. |
28 Dit is het wat ik Farao zeide: Wat God gaat doen heeft hij Farao getoond. |
28 Dit bedoelde ik, toen ik tot Farao sprak: God heeft Farao getoond, wat Hij zal doen. |
28 Ainsi, comme je viens de le dire à Pharaon, Dieu a fait connaître à Pharaon ce qu'il va faire. |
29 Zie, de komende zeven jaren zal er in heel het land Egypte een grote overvloed zijn. |
29 Zie, zeven jaren van overvloed zullen komen in geheel Egypteland; |
29 Zie, zeven jaren komen, jaren van groten overvloed in gans Egypteland. |
29 Zie, er komen zeven jaren, waarin grote overvloed in het gehele land Egypte wezen zal. |
29 Voici, il y aura sept années de grande abondance dans tout le pays d'Egypte. |
30 Maar daarna zullen er zeven jaren van hongersnood aanbreken; dan zal al die overvloed in het land Egypte vergeten zijn, en de honger zal het land verwoesten. |
30 en na deze zullen zeven jaren van duurte komen, zodat men al dien overvloed in Egypteland vergeten zal; en die duurte zal het land verteren, |
30 Daarna zullen zeven jaren van hongersnood aanbreken, waarin al de overvloed die in Egypteland was vergeten zal worden en de hongersnood het land verteren zal. |
30 Daarna zullen zeven jaren van hongersnood aanbreken; dan zal al de overvloed in het land Egypte vergeten zijn en de honger het land verteren. |
30 Sept années de famine viendront après elles; et l'on oubliera toute cette abondance au pays d'Egypte, et la famine consumera le pays. |
31 Ook zal er niets meer van de overvloed te merken zijn in het land, vanwege de honger die daarna zal komen, want die zal zeer zwaar zijn. |
31 dat men niet weten zal van den overvloed in het land, vanwege de duurte, die daarna komen zal; want zij zal zeer zwaar zijn. |
31 Ja, van den overvloed zal men in het land niets meer weten, vanwege den hongersnood die daarna zal heersen; want deze zal zeer zwaar wezen. |
31 Van de overvloed zal men daarna in het land niets meer merken vanwege die hongersnood, want die zal zeer zwaar zijn. |
31 Cette famine qui suivra sera si forte qu'on ne s'apercevra plus de l'abondance dans le pays. |
32 Dat de farao deze droom twee keer gekregen heeft, is omdat de zaak bij God vaststaat en God Zich haast om die uit te voeren. |
32 Dat nu Farao ten tweeden male gedroomd heeft, beduidt, dat God dit gewis en schielijk doen zal. |
32 Dat de droom twee keren aan Farao te beurt gevallen is, betekent dat de zaak door God vast besloten is en hij haar weldra zal tot stand brengen. |
32 Dat de droom tot tweemaal toe aan Farao herhaald is, wil zeggen, dat de zaak bij God vaststaat, en dat God die haastig zal volbrengen. |
32 Si Pharaon a vu le songe se répéter une seconde fois, c'est que la chose est arrêtée de la part de Dieu, et que Dieu se hâtera de l'exécuter. |
33 Nu dan, laat de farao naar een verstandige en wijze man uitzien en die over het land Egypte aanstellen. |
33 Zo zie nu Farao om naar een verstandigen en wijzen man, en stelle hem over Egypteland, |
33 Dat Farao dan omzie naar een schrander en kundig man, om hem over Egypteland aan te stellen. |
33 Nu dan, Farao zie om naar een verstandig en wijs man, en hij stelle hem aan over het land Egypte. |
33 Maintenant, que Pharaon choisisse un homme intelligent et sage, et qu'il le mette à la tête du pays d'Egypte. |
34 Laat de farao het volgende doen: Laat hij opzichters over het land aanstellen en tijdens de zeven jaren van overvloed het vijfde deel van de opbrengst van het land Egypte opeisen. |
34 en beschikke, dat men opzieners aanstelle in het land, en neme in de zeven jaren van overvloed het vijfde deel in Egypteland, |
34 Farao doe zo en benoeme bestuurders over het land, om in de zeven jaren van overvloed het vijfde deel der opbrengst van Egypteland te heffen; |
34 Farao doe ook dit: hij stelle opzichters over het land aan, en heffe van het land Egypte een vijfde, in de zeven jaren van de overvloed. |
34 Que Pharaon établisse des commissaires sur le pays, pour lever un cinquième des récoltes de l'Egypte pendant les sept années d'abondance. |
35 Laten zij alle voedsel van deze komende goede jaren bijeenbrengen en op last van de farao het koren opslaan, als voedsel in de steden, en dat bewaren. |
35 en verzamele alle spijs der goede jaren, die komen zullen, en legge koren op in Farao's korenhuizen tot voorraad in de steden, en beware het, |
35 zij zullen allerlei levensmiddelen van de eerstvolgende goede jaren opzamelen en, ter beschikking van Farao, koorn opslaan in de steden en het bewaren. |
35 Zij moeten al het voedsel van deze goede jaren die komen zullen, verzamelen en koren opslaan ter beschikking van Farao, als voedsel in de steden, en dit bewaren. |
35 Qu'ils rassemblent tous les produits de ces bonnes années qui vont venir; qu'ils fassent, sous l'autorité de Pharaon, des amas de blé, des approvisionnements dans les villes, et qu'ils en aient la garde. |
36 Dan zal dat voedsel als voorraad dienen voor het land in de zeven jaren van honger die in het land Egypte zullen komen, zodat het land niet van honger omkomt. |
36 opdat men spijs tot voorraad vinde voor het land in de zeven jaren van duurte, die over Egypteland zullen komen, en het land niet van honger verga. |
36 Zo zal die mondvoorraad den lande opgespaard blijven voor de zeven jaren van hongersnood die in Egypteland zijn zullen; opdat het land niet door den hongersnood te gronde gericht worde. |
36 Zo zal dat voedsel het land tot voorraad dienen voor de zeven jaren van hongersnood, die in het land Egypte zullen zijn, opdat het land door de honger niet te gronde worde gericht. |
36 Ces provisions seront en réserve pour le pays, pour les sept années de famine qui arriveront dans le pays d'Egypte, afin que le pays ne soit pas consumé par la famine. |
37 Deze woorden waren goed in de ogen van de farao en in de ogen van al zijn dienaren. |
37 Dit woord behaagde Farao en al zijnen dienaren wél; |
37 Deze voorslag was goed in het oog van Farao en van al zijn dienaren. |
37 Dit voorstel nu was goed in de ogen van Farao en in de ogen van al zijn dienaren. |
37 Ces paroles plurent à Pharaon et à tous ses serviteurs. |
38 Daarom zei de farao tegen zijn dienaren: Zouden wij ooit iemand kunnen vinden als deze man, in wie de Geest van God is? |
38 en Farao sprak tot zijne dienaren: Hoe zouden wij een man kunnen vinden als dezen, in wien de Geest Gods is! |
38 En Farao zeide tot zijn dienaren: Zouden wij ergens kunnen vinden een man in wien in zulk een mate Gods geest is? |
38 En Farao zeide tot zijn dienaren: Zouden wij iemand kunnen vinden als deze, een man, in wie de Geest Gods is? |
38 Et Pharaon dit à ses serviteurs: Trouverions-nous un homme comme celui-ci, ayant en lui l'esprit de Dieu? |
39 Daarop zei de farao tegen Jozef: Aangezien God u dit alles heeft bekendgemaakt, is er niemand zo verstandig en wijs als u. |
39 En hij sprak tot Jozef: Dewijl God u dit alles heeft bekend gemaakt, zo is niemand zo verstandig en wijs als gij. |
39 Toen zeide Farao tot Jozef: Nademaal God u dit alles heeft medegedeeld, is niemand zo schrander en kundig als gij. |
39 En Farao zeide tot Jozef: Aangezien God u dit alles bekend gemaakt heeft, is er niemand zo verstandig en wijs als gij. |
39 Et Pharaon dit à Joseph: Puisque Dieu t'a fait connaître toutes ces choses, il n'y a personne qui soit aussi intelligent et aussi sage que toi. |
40 U zult zelf over mijn huis gaan en heel mijn volk zal uw bevel eerbiedigen; alleen wat de troon betreft, zal ik meer aanzien hebben dan u. |
40 Gij zult over mijn huis zijn, en al mijn volk zal uw woord gehoorzaam zijn; alleen wegens den koninklijken stoel wil ik hoger zijn dan gij. |
40 Gij zult mijn hofhouding besturen, en geheel mijn volk zal naar uw bevel luisteren; slechts de hoogte van den troon zal ik boven u zijn. |
40 Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal mijn gehele volk zich voeden; alleen door de troon zal ik boven u staan. |
40 Je t'établis sur ma maison, et tout mon peuple obéira à tes ordres. Le trône seul m'élèvera au-dessus de toi. |
41 Verder zei de farao tegen Jozef: Zie, ik stel u hierbij aan over heel het land Egypte. |
41 En verder sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over geheel Egypteland gesteld. |
41 Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik stel u over geheel Egypteland aan. |
41 Voorts zeide Farao tot Jozef: Zie, ik stel u aan over het gehele land Egypte. |
41 Pharaon dit à Joseph: Vois, je te donne le commandement de tout le pays d'Egypte. |
42 Toen nam de farao zijn ring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij liet hem kleren van fijn linnen aantrekken en hing een gouden keten om zijn hals. |
42 En hij nam zijnen ring van zijne hand, en stak dien aan Jozefs hand, en kleedde hem met witte zijde, en hing hem een gouden keten aan zijn hals, |
42 Toen trok Farao den ring van zijn eigen hand en stak dien aan Jozefs hand, bekleedde hem met fijne linnen klederen en deed een gouden keten om zijn hals. |
42 Daarop trok Farao zijn zegelring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij bekleedde hem met linnen klederen, en hing een gouden keten om zijn hals. |
42 Pharaon ôta son anneau de la main, et le mit à la main de Joseph; il le revêtit d'habits de fin lin, et lui mit un collier d'or au cou. |
43 Hij liet hem rijden op de tweede wagen die hij had, en ze riepen voor hem uit: Kniel! Zo stelde hij hem aan over heel het land Egypte. |
43 en liet hem op zijnen tweeden wagen rijden, en liet Vóór hem uitroepen: Dit is de vader des lands, en stelde hem over geheel Egypteland. |
43 Hij deed hem rijden in op een na den besten wagen dien hij had, terwijl men voor hem uit riep: Knielt! Zo stelde hij hem over geheel Egypteland. |
43 En hij liet hem rijden op de tweede wagen die hij had, en men riep voor hem uit: Eerbied! Aldus stelde hij hem aan over het gehele land Egypte. |
43 Il le fit monter sur le char qui suivait le sien; et l'on criait devant lui: A genoux! C'est ainsi que Pharaon lui donna le commandement de tout le pays d'Egypte. |
44 De farao zei tegen Jozef: Ik ben de farao, maar zonder uw goedvinden zal in heel het land Egypte niemand zijn hand of zijn voet optillen. |
44 En Farao sprak tot Jozef: Ik ben Farao: zonder uwen wil zal niemand zijn hand of zijn voet roeren in geheel Egypteland. |
44 Toen sprak Farao tot Jozef: Ik hen Farao; maar tegen uw wil zal niemand in geheel Egypteland hand of voet oplichten. |
44 Ook zeide Farao tot Jozef: Ik ben Farao, maar zonder u zal niemand in het gehele land Egypte zijn hand of zijn voet opheffen. |
44 Il dit encore à Joseph: Je suis Pharaon! Et sans toi personne ne lèvera la main ni le pied dans tout le pays d'Egypte. |
45 De farao gaf Jozef de naam Zafnath Paäneah en gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, een priester uit On, tot vrouw. En Jozef vertrok en reisde het land Egypte door. |
45 En Farao noemde Jozefs naam Tsaphnat-Panéach, en gaf hem Asnath, de dochter van Potiféra, den priester te On, tot vrouw. Alzo trok Jozef uit om Egypteland te bezien; |
45 Farao verleende Jozef den naam Safenath-Paneah en gaf hem Azenath, de dochter van Potifera, den priester van On, tot vrouw. |
45 En Farao noemde Jozef: Safenat-paneach, en hij gaf hem Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, tot vrouw. En Jozef ging uit, [als] [heer] over het land Egypte. |
45 Pharaon appela Joseph du nom de Tsaphnath-Paenéach; et il lui donna pour femme Asnath, fille de Poti-Phéra, prêtre d'On. Et Joseph partit pour visiter le pays d'Egypte. |
46 En Jozef was dertig jaar oud, toen hij bij de farao, de koning van Egypte, in dienst trad. Toen ging Jozef bij de farao weg en trok heel het land Egypte door. |
46 en hij was dertig jaar oud, toen hij voor Farao, den koning van Egypte, stond, en ging uit van Farao en trok door geheel Egypteland. |
46 Dertig jaar was Jozef oud toen hij voor Farao, den koning van Egypte, stond. Jozef dan ging van voor het aangezicht van Farao uit en trok geheel Egypte door. |
46 Jozef was dertig jaar oud, toen hij voor Farao, de koning van Egypte, stond. En Jozef ging van Farao heen en trok door het gehele land Egypte. |
46 Joseph était âgé de trente ans lorsqu'il se présenta devant Pharaon, roi d'Egypte; et il quitta Pharaon, et parcourut tout le pays d'Egypte. |
47 Het land bracht in de zeven jaren van overvloed bij handen vol op, |
47 En het land bracht rijkelijk voort in de zeven jaren des overvloeds. |
47 Toen nu het land in de zeven jaren van overvloed volop droeg, |
47 Het land nu gaf zijn opbrengst in de zeven jaren van overvloed bij handen vol, |
47 Pendant les sept années de fertilité, la terre rapporta abondamment. |
48 en hij bracht al het voedsel van de zeven jaren dat in het land Egypte was, bijeen en sloeg het voedsel op in de steden; het voedsel van de akkers van elke stad, die eromheen lagen, sloeg hij binnen die stad op. |
48 En hij verzamelde alle spijs der zeven jaren, die in Egypteland was, en legde die op in de steden: wat spijs er op het veld rondom elke stad was, dat bracht hij daar binnen. |
48 verzamelde hij allerlei levensmiddelen, gedurende de zeven jaren dat er overvloed in Egypteland was, en legde hij mondvoorraad op in de steden; in elke stad legde hij de opbrengst van het veld rondom haar. |
48 En hij verzamelde al het voedsel der zeven jaren, dat in het land Egypte was, en hij sloeg het voedsel in steden op; de opbrengst van de velden die om elke stad gelegen waren, sloeg hij daarin op. |
48 Joseph rassembla tous les produits de ces sept années dans le pays d'Egypte; il fit des approvisionnements dans les villes, mettant dans l'intérieur de chaque ville les productions des champs d'alentour. |
49 Jozef sloeg zeer veel koren op, als zand van de zee, totdat men ophield met tellen, want er was geen tellen meer aan. |
49 Alzo legde Jozef zeer veel koren op, als het zand aan de zee, zodat hij ophield te tellen, want men kon het niet meer tellen. |
49 Zo verzamelde Jozef graan, als het zand der zee, in grote hoeveelheden, totdat men ophield het te meten: het was onberekenbaar. |
49 En Jozef hoopte koren op als zand der zee, geweldig veel, zodat men ophield te tellen, want er was geen tellen aan. |
49 Joseph amassa du blé, comme le sable de la mer, en quantité si considérable que l'on cessa de compter, parce qu'il n'y avait plus de nombre. |
50 Nog voor er een jaar van honger kwam, werden bij Jozef twee zonen geboren, die Asnath, de dochter van Potifera, een priester uit On, hem baarde. |
50 En eer de duurte kwam, werden Jozef twee zonen geboren, welk Asnath, de dochter van Potiféra, den priester te On, hem baarde. |
50 Voordat het jaar van hongersnood kwam werden aan Jozef twee zonen geboren, die Azenath, de dochter van Potifera, den priester van On, hem baarde. |
50 En voordat er een jaar van hongersnood kwam, werden Jozef twee zonen geboren, die Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde |
50 Avant les années de famine, il naquit à Joseph deux fils, que lui enfanta Asnath, fille de Poti-Phéra, prêtre d'On. |
51 Jozef gaf de eerstgeborene de naam Manasse. Want, zei hij, God heeft mij al mijn moeite en heel mijn familie doen vergeten. |
51 En hij noemde den eerste Manasse: want [zeide hij] God heeft mij laten vergeten al mijn ongeluk en het gehele huis mijns vaders. |
51 Den oudsten noemde Jozef Manasse; want--God heeft mij al mijn moeite en mijn gehele familie doen vergeten. |
51 Jozef gaf aan de eerstgeborene de naam Manasse, want [zeide] [hij]: God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het gehele huis mijns vaders. |
51 Joseph donna au premier-né le nom de Manassé, car, dit-il, Dieu m'a fait oublier toutes mes peines et toute la maison de mon père. |
52 De tweede gaf hij de naam Efraïm. Want, zei hij, God heeft mij vruchtbaar doen worden in het land van mijn verdrukking. |
52 Den tweeden noemde hij Efraïm: want [zeide hij] God heeft mij laten wassen in het land mijner ellende. |
52 Den tweeden noemde hij Efraim; want--God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land mijner ellende. |
52 En aan de tweede gaf hij de naam Efraim, want [zeide] [hij]: God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land mijner ellende. |
52 Et il donna au second le nom d'Ephraïm, car, dit-il, Dieu m'a rendu fécond dans le pays de mon affliction. |
53 Toen eindigden de zeven jaren van overvloed die er in het land Egypte geweest waren, |
53 Toen nu de zeven jaren van overvloed om waren in Egypteland, |
53 Na afloop der zeven jaren van den overvloed die in Egypteland geweest was |
53 Toen de zeven jaren van overvloed, die er in het land Egypte geweest was, verstreken waren, |
53 Les sept années d'abondance qu'il y eut au pays d'Egypte s'écoulèrent. |
54 en begonnen de zeven jaren van hongersnood te komen, zoals Jozef gezegd had. Er was honger in alle landen, maar in heel het land Egypte was brood. |
54 begonnen de zeven jaren van duurte te komen, van welke Jozef gesproken had; en er was duurte in alle landen, maar in geheel Egypteland was brood. |
54 begonnen de zeven jaren van hongersnood aan te breken, zoals Jozef gezegd had; in alle landen ontstond hongersnood, maar in gans Egypteland was mondvoorraad. |
54 Begonnen de zeven jaren van de hongersnood te komen, zoals Jozef gezegd had; in alle landen was hongersnood, maar in het gehele land Egypte was brood. |
54 Et les sept années de famine commencèrent à venir, ainsi que Joseph l'avait annoncé. Il y eut famine dans tous les pays; mais dans tout le pays d'Egypte il y avait du pain. |
55 Toen ook heel het land Egypte honger kreeg, schreeuwde het volk bij de farao om brood, en de farao zei tegen alle Egyptenaren: Ga naar Jozef en doe wat hij u zegt. |
55 Toen nu geheel Egypteland ook honger leed, riep het volk tot Farao om brood; maar Farao sprak tot alle Egyptenaars: Gaat heen naar Jozef, en doet wat hij u zegt. |
55 Toen geheel Egypteland gebrek kreeg en het volk tot Farao om brood riep, zeide Farao tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef en doet wat hij u zegt. |
55 Toen het gehele land Egypte honger leed, en het volk tot Farao om brood riep, zeide Farao tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef; doet wat hij u zegt. |
55 Quand tout le pays d'Egypte fut aussi affamé, le peuple cria à Pharaon pour avoir du pain. Pharaon dit à tous les Egyptiens: Allez vers Joseph, et faites ce qu'il vous dira. |
56 Toen er honger in heel het land was, opende Jozef alle korenschuren en verkocht koren aan de Egyptenaren, want de honger werd sterk in het land Egypte. |
56 Toen nu in het gehele land duurte was, opende Jozef overal de korenhuizen en verkocht aan de Egyptenaars, want de duurte werd hoe langer hoe groter in het land; |
56 Toen nu in het ganse land hongersnood heerste opende Jozef alle koornmagazijnen en verkocht koorn aan de Egyptenaren. Zwaar werd de hongersnood in Egypteland, |
56 Toen de hongersnood nu over de gehele aarde heerste, opende Jozef alle schuren en verkocht koren aan de Egyptenaren; want de honger was sterk in het land Egypte. |
56 La famine régnait dans tout le pays. Joseph ouvrit tous les lieux d'approvisionnements, et vendit du blé aux Egyptiens. La famine augmentait dans le pays d'Egypte. |
57 Uit alle landen kwamen ze in Egypte bij Jozef koren kopen, want de honger was in alle landen sterk. |
57 en alle landen kwamen naar Egypte tot Jozef om te kopen, want de duurte was groot in alle landen. |
57 en alle landen kwamen naar Egypte tot Jozef, om koorn te kopen; omdat de hongersnood in de gehele wereld zwaar was. |
57 En de gehele wereld kwam naar Egypte om bij Jozef koren te kopen, want de honger was sterk op de gehele aarde. |
57 Et de tous les pays on arrivait en Egypte, pour acheter du blé auprès de Joseph; car la famine était forte dans tous les pays. |