|
1 Zo zijn de hemel en de aarde voltooid, en heel hun legermacht. |
1 Alzo werd voleind de hemel en de aarde met al hun heir; |
1 Alzo werden de hemel en de aarde met al hun heir voltooid. |
1 Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer. |
1 Ainsi furent achevés les cieux et la terre, et toute leur armée. |
2 Toen God op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. |
2 en alzo voleindde God op den zevenden dag zijne werken, welke Hij gemaakt had, en Hij rustte op den zevenden dag van al zijne werken, welke Hij gemaakt had, |
2 God voltooide op den zesden dag het werk dat hij gemaakt had, en rustte op den zevenden dag van al het werk dat hij had gemaakt. |
2 Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had, rustte Hij op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had. |
2 Dieu acheva au septième jour son oeuvre, qu'il avait faite: et il se reposa au septième jour de toute son oeuvre, qu'il avait faite. |
3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken. |
3 en zegende den zevenden dag en heiligde dien, omdat Hij daarop gerust had van al zijne werken, welke Hij geschapen en gemaakt had. |
3 Daarom zegende God den zevenden dag en heiligde dien; omdat hij daarop rustte van al het werk dat hij geschaapen en gemaakt had. |
3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht. |
3 Dieu bénit le septième jour, et il le sanctifia, parce qu'en ce jour il se reposa de toute son oeuvre qu'il avait créée en la faisant. |
4 Dit is wat uit de hemel en de aarde voortkwam, toen zij geschapen werden. Op de dag dat de HEERE God aarde en hemel maakte – |
4 Alzo is de hemel en de aarde geworden, toen zij geschapen zijn, ten tijde toen God de Heer de aarde en den hemel maakte, |
4 Dit is de wordingsgeschiedenis van den hemel en de aarde. |
4 Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden. Ten tijde, dat de Here God aarde en hemel maakte, |
4 Voici les origines des cieux et de la terre, quand ils furent créés. Lorsque l'Eternel Dieu fit une terre et des cieux, |
5 er was nog geen enkele veldstruik op de aarde en er was nog geen enkel veldgewas opgekomen, want de HEERE God had het niet laten regenen op de aarde; en er was geen mens om de aardbodem te bewerken, |
5 en allerlei bomen op het veld, die te voren niet geweest waren op de aarde, en allerlei kruid op het veld, dat te voren niet geweest was; want God de Heer had nog niet laten regenen op de aarde, en er was geen mens, die het land bouwde; |
5 Toen de Heere God hemel en aarde maakte--er was nog generlei struik des velds op de aarde, en er was nog geen veldgewas uitgesproten, omdat de Heere God niet op de aarde had doen regenen en er geen mens was om den grond te bebouwen, |
5 Er was nog geen enkel veldgewas op de aarde, en er was nog geen enkel kruid des velds uitgesproten, want de Here God had het niet op de aarde doen regenen, en er was geen mens om de aardbodem te bewerken; |
5 aucun arbuste des champs n'était encore sur la terre, et aucune herbe des champs ne germait encore: car l'Eternel Dieu n'avait pas fait pleuvoir sur la terre, et il n'y avait point d'homme pour cultiver le sol. |
6 maar een damp steeg uit de aarde op en bevochtigde heel de aardbodem – |
6 maar een nevel ging uit de aarde op en bevochtigde al het land. |
6 maar een vloed sprong op uit de aarde en drenkte al het bouwland-- |
6 Maar een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de gehele aardbodem; |
6 Mais une vapeur s'éleva de la terre, et arrosa toute la surface du sol. |
7 toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen. |
7 En God de Heer maakte den mens uit het stof der aarde, en blies hem den adem des levens in zijnen neus; en alzo werd de mens ene levende ziel. |
7 toen vormde de Heere God den mens uit stof van den aardbodem en blies in zijn neusgaten levensadem. Zo werd de mens een levend wezen. |
7 Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen. |
7 L'Eternel Dieu forma l'homme de la poussière de la terre, il souffla dans ses narines un souffle de vie et l'homme devint un être vivant. |
8 Ook plantte de HEERE God een hof in Eden, in het oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij gevormd had. |
8 En God de Heer plantte een hof in Eden, tegen het Oosten, en stelde aldaar den mens, dien Hij gemaakt had. |
8 Hierop plantte de Heere God een hof in Eden ten oosten en plaatste daar den mens dien hij gevormd had. |
8 Voorts plantte de Here God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had. |
8 Puis l'Eternel Dieu planta un jardin en Eden, du côté de l'orient, et il y mit l'homme qu'il avait formé. |
9 En de HEERE God liet allerlei bomen uit de aardbodem opkomen, begerenswaardig om te zien en goed om van te eten; ook de boom des levens, in het midden van de hof, en de boom van de kennis van goed en kwaad. |
9 En God de Heer liet opwassen uit de aarde allerlei bomen, liefelijk om aan te zien en goed om daarvan te eten, en den boom des levens in het midden van den hof, en den boom der kennis des goeds en des kwaads. |
9 Vervolgens deed de Heere God uit den bodem allerlei bomen spruiten, begeerlijk van voorkomen en dienstig tot spijs, en den boom des levens midden in den hof, benevens den boom der kennis van goed en kwaad. |
9 Ook deed de Here God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad. |
9 L'Eternel Dieu fit pousser du sol des arbres de toute espèce, agréables à voir et bons à manger, et l'arbre de la vie au milieu du jardin, et l'arbre de la connaissance du bien et du mal. |
10 Een rivier kwam voort uit Eden om de hof te bevochtigen. En vandaar splitste hij zich en vormde vier hoofdstromen. |
10 En een stroom ging uit van Eden om den hof te besproeien, en verdeelde zich aldaar in vier hoofdwateren. |
10 Een rivier ging van Eden uit, om den hof te bevochtigen, en splitste zich daarna in vier armen. |
10 Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen, en daar splitste zij zich in vier stromen. |
10 Un fleuve sortait d'Eden pour arroser le jardin, et de là il se divisait en quatre bras. |
11 De naam van de eerste rivier is Pison; die is het die rond heel het land van Havila stroomt, waar het goud is. |
11 Het eerste, genaamd Pison, vloeit om het ganse land Havila, en aldaar vindt men goud; |
11 De naam van den eersten stroom is Pisjon, die het gehele land Hawila bespoelt, waar het goud is; |
11 De naam van de eerste is Pison; deze stroomt om het gehele land Chawila, waar het goud is; |
11 Le nom du premier est Pischon; c'est celui qui entoure tout le pays de Havila, où se trouve l'or. |
12 En het goud van dit land is goed; ook is er balsemhars en de edelsteen onyx. |
12 en het goud des lands is kostelijk, en daar vindt men ook Bedólah en het edelgesteente onyx. |
12 en het goud van dat land is voortreffelijk; daar is ook de bedolah en de onyx. |
12 En het goud van dat land is goed; daar is de balsemhars en de steen chrysopraas. |
12 L'or de ce pays est pur; on y trouve aussi le bdellium et la pierre d'onyx. |
13 En de naam van de tweede rivier is Gihon; die is het die rond heel het land Cusj stroomt. |
13 Het tweede water, genaamd Gihon, loopt om het ganse Morenland. |
13 De naam van den tweeden stroom is Gihon; deze bespoelt het gehele land Ethiopie. |
13 De naam van de tweede rivier is Gichon; deze stroomt om het gehele land Ethiopie. |
13 Le nom du second fleuve est Guihon; c'est celui qui entoure tout le pays de Cusch. |
14 En de naam van de derde rivier is Tigris; die loopt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat. |
14 Het derde water, genaamd Hiddékel, stroomt voorbij Assyrië. Het vierde water is de Frath. |
14 De naam van den derden is Tigris, die langs Assyrie vloeit; en de vierde is de Eufraat. |
14 De naam van de derde rivier is Tigris; deze stroomt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat. |
14 Le nom du troisième est Hiddékel; c'est celui qui coule à l'orient de l'Assyrie. Le quatrième fleuve, c'est l'Euphrate. |
15 De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden. |
15 En God de Heer nam den mens en stelde hem in den hof Eden om dien te bouwen en te bewaren. |
15 De Heere God nu nam den mens en zette hem in den hof van Eden, om dien te bebouwen en te bewaken, |
15 En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren. |
15 L'Eternel Dieu prit l'homme, et le plaça dans le jardin d'Eden pour le cultiver et pour le garder. |
16 En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, |
16 En God de Heer gebood den mens, zeggende: Gij zult eten van allerlei bomen in den hof, |
16 en de Heere God beval den mens: Eet vrij van alle bomen in den hof; |
16 En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, |
16 L'Eternel Dieu donna cet ordre à l'homme: Tu pourras manger de tous les arbres du jardin; |
17 maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven. |
17 maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads zult gij niet eten; want op welken dag gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. |
17 maar van den boom der kennis van goed en kwaad moogt gij niet eten; want wanneer gij daarvan eet, zult gij zeker sterven. |
17 Maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven. |
17 mais tu ne mangeras pas de l'arbre de la connaissance du bien et du mal, car le jour où tu en mangeras, tu mourras. |
18 Ook zei de HEERE God: Het is niet goed dat de mens alleen is; Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem. |
18 En God de Heer sprak: Het is niet goed, dat de mens alléén zij: Ik wil hem ene hulpe maken, die om en bij hem zij. |
18 Vervolgens zeide de Heere God: Het is niet goed dat de mens alleen is; ik zal hem een hulp maken die bij hem past. |
18 En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. |
18 L'Eternel Dieu dit: Il n'est pas bon que l'homme soit seul; je lui ferai une aide semblable à lui. |
19 De HEERE God vormde uit de aardbodem alle dieren van het veld en alle vogels in de lucht, en bracht die bij Adam om te zien hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam elk levend wezen noemen zou, zo zou zijn naam zijn. |
19 En toen God de Heer uit de aarde allerlei dieren des velds en allerlei vogels des hemels gemaakt had, bracht Hij ze tot den mens, om te zien, hoe hij ze noemen zou; want zoals de mens allerlei levende dieren noemen zou, zo zouden zij heten. |
19 Toen vormde de Heere God nog uit den bodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels en bracht ze tot den mens, om te zien hoe hij hen zou noemen; en zoals de mens elk levend wezen noemde, zo heette het. |
19 En de Here God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. |
19 L'Eternel Dieu forma de la terre tous les animaux des champs et tous les oiseaux du ciel, et il les fit venir vers l'homme, pour voir comment il les appellerait, et afin que tout être vivant portât le nom que lui donnerait l'homme. |
20 Zo gaf Adam namen aan al het vee en aan de vogels in de lucht en aan alle dieren van het veld; maar voor de mens vond hij geen hulp als iemand tegenover hem. |
20 En de mens gaf aan al het vee, en aan alle vogels des hemels, en aan alle dieren des velds namen; maar voor den mens werd geen hulpe gevonden, die om en bij hem was. |
20 Alzo gaf de mens namen aan al het vee, al het gevogelte des hemels en al het gedierte des velds; maar voor den mens vond hij geen hulpe die bij hem paste. |
20 En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste. |
20 Et l'homme donna des noms à tout le bétail, aux oiseaux du ciel et à tous les animaux des champs; mais, pour l'homme, il ne trouva point d'aide semblable à lui. |
21 Toen liet de HEERE God een diepe slaap op Adam vallen, zodat hij in slaap viel; en Hij nam een van zijn ribben en sloot de plaats ervan toe met vlees. |
21 Toen liet God de Heer een diepen slaap vallen op den mens, en hij sliep; en Hij nam één van zijne ribben, en sloot de plaats toe met vlees. |
21 Toen deed de Heere God een diepen slaap op den mens vallen, en nam, terwijl hij sliep, een zijner ribben weg, welker plaats hij met vlees vulde. |
21 Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. |
21 Alors l'Eternel Dieu fit tomber un profond sommeil sur l'homme, qui s'endormit; il prit une de ses côtes, et referma la chair à sa place. |
22 En de HEERE God bouwde de rib die Hij uit Adam genomen had, tot een vrouw en Hij bracht haar bij Adam. |
22 En God de Heer bouwde ene vrouw uit de ribbe, welke Hij van den mens genomen had, en bracht haar tot hem. |
22 Nadat nu de Heere God uit de rib die hij uit den mens genomen had een vrouw had gebouwd, bracht hij haar tot den mens; |
22 En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. |
22 L'Eternel Dieu forma une femme de la côte qu'il avait prise de l'homme, et il l'amena vers l'homme. |
23 Toen zei Adam: Deze is ditmaal been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees! Deze zal mannin genoemd worden, want uit de man is zij genomen. |
23 Toen sprak de mens: Dit is immers been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees: men zal haar manninne noemen, omdat zij van den man genomen is. |
23 en de mens zeide: Dit is eindelijk been uit mijn gebeente en vlees uit mijn vlees; zij zal mannin heten, omdat zij uit haar man genomen is. |
23 Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal` mannin` heten, omdat zij uit de man genomen is. |
23 Et l'homme dit: Voici cette fois celle qui est os de mes os et chair de ma chair! on l'appellera femme, parce qu'elle a été prise de l'homme. |
24 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en zij zullen tot één vlees zijn. |
24 Daarom zal een man zijnen vader en zijne moeder verlaten en zijne vrouw aanhangen; en zij zullen één vlees zijn. |
24 Om die reden zal een man vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij tweeen zullen tot een vlees worden. |
24 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot een vlees zijn. |
24 C'est pourquoi l'homme quittera son père et sa mère, et s'attachera à sa femme, et ils deviendront une seule chair. |
25 En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw, maar zij schaamden zich niet. |
25 En zij waren beiden naakt, Adam en zijne vrouw, en zij schaamden zich niet. |
25 Beiden nu, de mens en zijn vrouw, waren naakt, maar zij schaamden zich niet voor elkander. |
25 En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet. |
25 L'homme et sa femme étaient tous deux nus, et ils n'en avaient point honte. |