|
1 Toen kon Jozef zich niet meer bedwingen voor allen die bij hem stonden, en hij riep: Laat iedereen van mij weggaan. Er stond niemand bij hem, toen Jozef zich aan zijn broers bekendmaakte. |
1 Toen kon Jozef zich niet langer bedwingen voor allen die bij hem stonden, en hij riep: Laat allen van mij weggaan. En daar stond niemand bij hem, toen Jozef zich aan zijn broeders bekend maakte. |
1 Joseph ne pouvait plus se contenir devant tous ceux qui l'entouraient. Il s'écria: Faites sortir tout le monde. Et il ne resta personne avec Joseph, quand il se fit connaître à ses frères. |
2 Hij huilde zo luid dat de Egyptenaren en het huis van de farao het hoorden. |
2 Daarop brak hij uit in luid geween, zodat de Egyptenaren en Farao's huis het hoorden. |
2 Il éleva la voix, en pleurant. Les Egyptiens l'entendirent, et la maison de Pharaon l'entendit. |
3 Jozef zei tegen zijn broers: Ik ben Jozef! Leeft mijn vader nog? Maar zijn broers waren niet in staat om hem antwoord te geven, want zij waren door schrik voor hem overmand. |
3 En Jozef zeide tot zijn broeders: Ik ben Jozef; leeft mijn vader nog? Doch zijn broeders konden hem niet antwoorden, want zij deinsden van schrik voor hem terug. |
3 Joseph dit à ses frères: Je suis Joseph! Mon père vit-il encore? Mais ses frères ne purent lui répondre, car ils étaient troublés en sa présence. |
4 Jozef zei tegen zijn broers: Kom toch dichter bij me! En zij kwamen dichterbij. Toen zei hij: Ik ben Jozef, jullie broer, die jullie naar Egypte verkocht hebben. |
4 Toen zeide Jozef tot zijn broeders: Komt toch naderbij. Daarop naderden zij. En hij zeide: Ik ben uw broeder Jozef, die gij naar Egypte verkocht hebt. |
4 Joseph dit à ses frères: Approchez-vous de moi. Et ils s'approchèrent. Il dit: Je suis Joseph, votre frère, que vous avez vendu pour être mené en Egypte. |
5 Maar nu, wees niet bedroefd en laat jullie ogen niet in toorn ontvlammen omdat jullie mij hiernaartoe hebben verkocht, want God heeft mij vóór jullie uit gezonden tot behoud van jullie leven. |
5 Maar weest nu niet verdrietig en ziet er niet zo ontsteld uit, omdat gij mij hierheen verkocht hebt, want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden. |
5 Maintenant, ne vous affligez pas, et ne soyez pas fâchés de m'avoir vendu pour être conduit ici, car c'est pour vous sauver la vie que Dieu m'a envoyé devant vous. |
6 Deze twee jaren is er immers honger geweest in het midden van het land, en er komen nog vijf jaren waarin er geen ploegen of oogsten zal zijn. |
6 Want reeds twee jaren is er hongersnood geweest in dit land en er komen nog vijf jaren, waarin niet geploegd of geoogst zal worden. |
6 Voilà deux ans que la famine est dans le pays; et pendant cinq années encore, il n'y aura ni labour, ni moisson. |
7 God heeft mij vóór jullie uit gezonden, om voor jullie een overblijfsel veilig te stellen op aarde, en jullie door een grote uitredding in leven te houden. |
7 Daarom heeft God mij voor u uit gezonden om u een voortbestaan te verzekeren op aarde, en om voor u een groot aantal geredden in het leven te behouden. |
7 Dieu m'a envoyé devant vous pour vous faire subsister dans le pays, et pour vous faire vivre par une grande délivrance. |
8 Nu dan, niet jullie hebben mij hiernaartoe gestuurd, maar God. Hij heeft mij aangesteld als een vader voor de farao, als heer over heel zijn huis en als heerser over heel het land Egypte. |
8 Dus zijt gij het niet, die mij hierheen gezonden hebt, maar God; Hij heeft mij gesteld tot Farao's vader en tot heer over geheel zijn huis en tot heerser in het gehele land Egypte. |
8 Ce n'est donc pas vous qui m'avez envoyé ici, mais c'est Dieu; il m'a établi père de Pharaon, maître de toute sa maison, et gouverneur de tout le pays d'Egypte. |
9 Maak haast, ga naar mijn vader en zeg tegen hem: Dit zegt uw zoon Jozef: God heeft mij tot heer over heel Egypte aangesteld; kom naar mij toe, wacht er niet mee. |
9 Trekt haastig naar mijn vader en zegt tot hem: Zo zegt uw zoon Jozef: God heeft mij gesteld tot heer over geheel Egypte, komt tot mij, draal niet. |
9 Hâtez-vous de remonter auprès de mon père, et vous lui direz: Ainsi a parlé ton fils Joseph: Dieu m'a établi seigneur de toute l'Egypte; descends vers moi, ne tarde pas! |
10 U kunt in het land Gosen wonen. Dan zult u dicht bij mij zijn, u, uw kinderen en kleinkinderen, uw kleinvee, uw runderen en alles wat u hebt. |
10 Gij zult in het land Gosen wonen en gij zult dicht bij mij zijn, gij en uw kinderen en uw kindskinderen, uw kleinvee en uw runderen en al wat gij hebt. |
10 Tu habiteras dans le pays de Gosen, et tu seras près de moi, toi, tes fils, et les fils de tes fils, tes brebis et tes boeufs, et tout ce qui est à toi. |
11 Ik zal u daar onderhouden – want er zal nog vijf jaar honger zijn – zodat u niet verarmt, u, uw huis en alles wat u hebt. |
11 En ik zal daar voor u zorgen, want er zal nog vijf jaar hongersnood zijn, opdat gij niet verarmt, gij, noch uw huis, noch iemand van de uwen. |
11 Là, je te nourrirai, car il y aura encore cinq années de famine; et ainsi tu ne périras point, toi, ta maison, et tout ce qui est à toi. |
12 Zie, jullie ogen zien het, en de ogen van mijn broer Benjamin zien het, dat mijn mond tot jullie spreekt. |
12 En zie, uw eigen ogen en die van mijn broeder Benjamin zien, dat het mijn mond is, die tot u spreekt. |
12 Vous voyez de vos yeux, et mon frère Benjamin voit de ses yeux que c'est moi-même qui vous parle. |
13 Vertel mijn vader over al mijn eer in Egypte en over alles wat jullie gezien hebben. Haast je en breng mijn vader hierheen. |
13 Vertelt dan aan mijn vader al de heerlijkheid die ik in Egypte bezit, en alles wat gij gezien hebt, en brengt mijn vader haastig hierheen. |
13 Racontez à mon père toute ma gloire en Egypte, et tout ce que vous avez vu; et vous ferez descendre ici mon père au plus tôt. |
14 Toen viel hij zijn broer Benjamin om de hals en huilde, en ook Benjamin huilde terwijl hij hem omhelsde. |
14 Toen viel hij zijn broeder Benjamin om de hals en weende, en Benjamin weende aan zijn hals. |
14 Il se jeta au cou de Benjamin, son frère, et pleura; et Benjamin pleura sur son cou. |
15 Vervolgens kuste hij al zijn broers en hij huilde met hen; daarna durfden zijn broers met hem te spreken. |
15 En hij kuste al zijn broeders hartelijk en weende, hen omhelzende. Daarna eerst spraken zijn broeders met hem. |
15 Il embrassa aussi tous ses frères, en pleurant. Après quoi, ses frères s'entretinrent avec lui. |
16 Toen het gerucht dat de broers van Jozef gekomen waren, in het huis van de farao gehoord werd, was het goed in de ogen van de farao en in de ogen van zijn dienaren. |
16 Toen het gerucht in Farao's huis vernomen werd, dat Jozefs broeders waren gekomen, was dit Farao en zijn dienaren aangenaam. |
16 Le bruit se répandit dans la maison de Pharaon que les frères de Joseph étaient arrivés: ce qui fut agréable à Pharaon et à ses serviteurs. |
17 En de farao zei tegen Jozef: Zeg tegen uw broers: Doe dit: bepak uw dieren en ga op weg naar het land Kanaän, |
17 En Farao zeide tot Jozef: Zeg tot uw broeders: doet dit: belaadt uw dieren en trekt heen naar het land Kanaan, |
17 Pharaon dit à Joseph: Dis à tes frères: Faites ceci. Chargez vos bêtes, et partez pour le pays de Canaan; |
18 haal uw vader en uw gezinnen op en kom naar mij toe. Ik zal u het beste deel van het land Egypte geven en u zult het voortreffelijkste van het land eten. |
18 En haalt uw vader en uw gezinnen en komt tot mij, dan zal ik u het beste van het land Egypte geven, zodat gij het vette des lands eten zult. |
18 prenez votre père et vos familles, et venez auprès de moi. Je vous donnerai ce qu'il y a de meilleur au pays d'Egypte, et vous mangerez la graisse du pays. |
19 En u hebt de bevoegdheid; doe dit: Neem uit het land Egypte wagens mee voor uw kleine kinderen en voor uw vrouwen. Vervoer ook uw vader ermee en kom. |
19 Voorts hebt gij de opdracht hun te gelasten: Neemt u uit het land Egypte wagens voor uw kinderen en voor uw vrouwen, brengt uw vader mee en komt [herwaarts]. |
19 Tu as ordre de leur dire: Faites ceci. Prenez dans le pays d'Egypte des chars pour vos enfants et pour vos femmes; amenez votre père, et venez. |
20 Laat uw oog uw huisraad niet ontzien, want het beste van heel het land Egypte, dat is voor u. |
20 Gij moet het niet jammer vinden van uw huisraad, want het beste van het gehele land Egypte zal voor u zijn. |
20 Ne regrettez point ce que vous laisserez, car ce qu'il y a de meilleur dans tout le pays d'Egypte sera pour vous. |
21 Zo deden de zonen van Israël. En Jozef gaf hun wagens, naar het bevel van de farao; ook gaf hij hun proviand voor onderweg. |
21 Toen deden de zonen van Israel aldus; en Jozef gaf hun wagens volgens Farao s bevel; ook gaf hij hun teerkost voor de reis. |
21 Les fils d'Israël firent ainsi. Joseph leur donna des chars, selon l'ordre de Pharaon; il leur donna aussi des provisions pour la route. |
22 Hij gaf hun allen, iedereen, een stel kleren; Benjamin gaf hij echter driehonderd zilverstukken en vijf stel kleren. |
22 Aan hen allen, man voor man, gaf hij een stel kostbare klederen en aan Benjamin gaf hij drie honderd zilverstukken en vijf stel kostbare klederen. |
22 Il leur donna à tous des vêtements de rechange, et il donna à Benjamin trois cents sicles d'argent et cinq vêtements de rechange. |
23 En aan zijn vader stuurde hij evenzo tien ezels, die van het beste van Egypte droegen, en tien ezelinnen, die koren en brood droegen, en proviand voor zijn vader voor onderweg. |
23 Daarbij zond hij zijn vader tien ezels, beladen met het beste van Egypte, en tien ezelinnen, beladen met koren en brood en voedsel, voor zijn vader op de reis. |
23 Il envoya à son père dix ânes chargés de ce qu'il y avait de meilleur en Egypte, et dix ânesses chargées de blé, de pain et de vivres, pour son père pendant le voyage. |
24 En hij stuurde zijn broers op weg, en zij gingen; en hij zei tegen hen: Maak onderweg geen ruzie. |
24 Hierop deed hij zijn broeders uitgeleide, en zij gingen heen, en hij zeide tot hen: Maakt geen twist onderweg. |
24 Puis il congédia ses frères, qui partirent; et il leur dit: Ne vous querellez pas en chemin. |
25 Zij trokken weg uit Egypte en kwamen weer bij hun vader Jakob in het land Kanaän. |
25 Zij dan trokken weg uit Egypte en kwamen in het land Kanaan bij hun vader Jakob. |
25 Ils remontèrent de l'Egypte, et ils arrivèrent dans le pays de Canaan, auprès de Jacob, leur père. |
26 Toen vertelden zij hem: Jozef leeft nog! Hij is zelfs heerser over heel het land Egypte! Toen bezweek zijn hart, want hij geloofde hen niet. |
26 Toen zij hem vertelden: Jozef leeft nog en hij is zelfs heerser over het gehele land Egypte, bleef zijn hart er koud onder, want hij kon het niet geloven. |
26 Ils lui dirent: Joseph vit encore, et même c'est lui qui gouverne tout le pays d'Egypte. Mais le coeur de Jacob resta froid, parce qu'il ne les croyait pas. |
27 Maar toen zij hem alle woorden overgebracht hadden die Jozef tot hen gesproken had, en toen hij de wagens zag die Jozef gestuurd had om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob op. |
27 Maar toen zij hem al de woorden overbrachten, die Jozef tot hen gesproken had, en toen hij de wagens zag, die Jozef gezonden had om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob op. |
27 Ils lui rapportèrent toutes les paroles que Joseph leur avait dites. Il vit les chars que Joseph avait envoyés pour le transporter. C'est alors que l'esprit de Jacob, leur père, se ranima; |
28 En Israël zei: Genoeg! Mijn zoon Jozef leeft nog! Ik zal gaan, ik wil hem zien voordat ik sterf. |
28 En Israel zeide: Het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog; ik wil gaan en hem zien, eer ik sterf. |
28 et Israël dit: C'est assez! Joseph, mon fils, vit encore! J'irai, et je le verrai avant que je meure. |