|
1 Simson nu ging heen naar Gaza; en hij zag aldaar een vrouw, die een hoer was; en hij ging tot haar in. |
1 En Simson ging heen naar Gaza, en zag aldaar ene vrouw, die een hoer was; en hij ging tot haar. |
1 Eens ging Simson naar Gaza, zag daar een lichte vrouw en kwam tot haar. |
1 Eens, toen Simson naar Gaza ging, zag hij daar een hoer en kwam tot haar. |
1 Samson partit pour Gaza; il y vit une femme prostituée, et il entra chez elle. |
2 Toen werd den Gazieten gezegd: Simson is hier ingekomen; zo gingen zij rondom, en leiden hem den gansen nacht lagen in de stadspoort; doch zij hielden zich den gansen nacht stil, zeggende: Tot aan het morgenlicht, dan zullen wij hem doden. |
2 Toen werd den Gazieten gezegd: Simson is hier ingekomen; en zij omringden hem en lieten op hem loeren aan de stadspoort den gehelen nacht; en zij waren den gehelen nacht stil, zeggende: Wacht, morgen als het licht wordt, zullen wij hem doden. |
2 Toen men den inwoners van Gaza mededeelde: Simson is in de stad gekomen--omsingelden zij hem en loerden op hem in de stadspoort; maar den gansen nacht deden zij niets, denkende: Bij het aanbreken van den morgen zullen wij hem doden. |
2 Zodra aan de Gazieten meegedeeld was: Simson is hier gekomen, stelden zij zich aan alle kanten op en loerden de gehele nacht op hem in de stadspoort; die gehele nacht echter deden zij niets, denkende: als het morgenlicht aanbreekt, zullen wij hem doden. |
2 On dit aux gens de Gaza: Samson est arrivé ici. Et ils l'environnèrent, et se tinrent en embuscade toute la nuit à la porte de la ville. Ils restèrent tranquilles toute la nuit, disant: Au point du jour, nous le tuerons. |
3 Maar Simson lag tot middernacht toe; toen stond hij op ter middernacht, en hij greep de deuren der stadspoort met de beide posten, en nam ze weg met den grendelboom, en leide ze op zijn schouderen, en droeg ze opwaarts op de hoogte des bergs, die in het gezicht van Hebron is. |
3 Simson nu bleef liggen tot middernacht; toen stond hij op te middernacht en hij greep de beide deuren van de stadspoort, benevens de beide posten, en lichtte die uit met de grendels, en legde ze op zijne schouders, en droeg ze opwaarts op de hoogte des bergs naar den kant van Hebron. |
3 Maar Simson bleef tot middernacht te bed, stond toen op, vatte de deuren en de beide posten der stadspoort, rukte ze met grendel en al los, legde ze op zijn schouder en bracht ze op den top van den berg die voor Hebron ligt. |
3 Maar Simson bleef slapen tot middernacht. Te middernacht stond hij op, greep de deuren van de stadspoort en de beide posten, rukte ze met grendel en al los, legde ze op zijn schouders en bracht ze naar de top van de berg, die tegenover Hebron ligt. |
3 Samson demeura couché jusqu'à minuit. Vers minuit, il se leva; et il saisit les battants de la porte de la ville et les deux poteaux, les arracha avec la barre, les mit sur ses épaules, et les porta sur le sommet de la montagne qui est en face d'Hébron. |
4 En het geschiedde daarna, dat hij een vrouw lief kreeg, aan de beek Sorek, welker naam was Delila. |
4 Daarna kreeg hij ene vrouw lief aan de beek Sorek, wier naam was Delila. |
4 Daarna vatte hij liefde op voor een vrouw in het dal Sjorek, Delila genaamd. |
4 Daarna vatte hij liefde op voor een vrouw in het dal Sorek, Delila genaamd. |
4 Après cela, il aima une femme dans la vallée de Sorek. Elle se nommait Delila. |
5 Toen kwamen de vorsten der Filistijnen tot haar op, en zeiden tot haar: Overreed hem, en zie, waarin zijn grote kracht zij, en waarmede wij hem zouden machtig worden, en hem binden, om hem te plagen; zo zullen wij u geven, een iegelijk, duizend en honderd zilverlingen. |
5 En de vorsten der Filistijnen kwamen tot haar, en zeiden tot haar: Verlok hem, dat gij zien moogt waarin zijne grote sterkte gelegen zij, en waarmede wij hem kunnen machtig worden, opdat wij hem binden en bedwingen, zo zullen wij u elk duizend en honderd zilverlingen geven. |
5 En de vorsten der Filistijnen gingen tot haar en zeiden tot haar: Haal hem over, en zie te weten te komen, waardoor zijn kracht zo groot is en waardoor wij hem meester kunnen worden en binden om hem te bedwingen. Wij zullen u ieder elfhonderd zilverlingen geven. |
5 En de stadsvorsten der Filistijnen kwamen bij haar en zeiden tot haar: Tracht door overreding van hem te weten te komen, waardoor zijn kracht zo groot is, en hoe wij hem kunnen overmeesteren en binden om hem te bedwingen. Wij zullen u dan ieder elfhonderd zilverstukken geven. |
5 Les princes des Philistins montèrent vers elle, et lui dirent: Flatte-le, pour savoir d'où lui vient sa grande force et comment nous pourrions nous rendre maîtres de lui; nous le lierons pour le dompter, et nous te donnerons chacun mille et cent sicles d'argent. |
6 Delila dan zeide tot Simson: Verklaar mij toch, waarin uw grote kracht zij, en waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden, dat men u plage. |
6 En Delila sprak tot Simson: Eilieve, zeg mij waarin uwe grote sterkte bestaat, en waarmede men u zou kunnen binden om u te bedwingen. |
6 Nu zeide Delila tot Simson: Vertel mij toch eens, waardoor uw kracht zo groot is en waarmede men u zou moeten binden om u te bedwingen. |
6 Toen zeide Delila tot Simson: Vertel mij toch, waardoor uw kracht zo groot is, en waarmee gij gebonden zoudt moeten worden om u te bedwingen. |
6 Delila dit à Samson: Dis-moi, je te prie, d'où vient ta grande force, et avec quoi il faudrait te lier pour te dompter. |
7 En Simson zeide tot haar: Indien zij mij bonden met zeven verse zelen, die niet verdroogd zijn, zo zou ik zwak worden, en wezen als een ander mens. |
7 En Simson sprak tot haar: Indien men mij bond met zeven touwen van verse basten, die nog niet verdord zijn, zo zou ik zwak worden en gelijk een ander mens zijn. |
7 Simson zeide tot haar: Indien men mij bond met zeven versche, niet gedroogde koorden, zou ik machteloos zijn, niet sterker dan een gewoon mens. |
7 En Simson zeide tot haar: Indien men mij bindt met zeven verse pezen, die nog niet verdroogd zijn, dan zal ik machteloos wezen en gelijk aan ieder ander mens. |
7 Samson lui dit: Si on me liait avec sept cordes fraîches, qui ne fussent pas encore sèches, je deviendrais faible et je serais comme un autre homme. |
8 Toen brachten de vorsten der Filistijnen tot haar op zeven verse zelen, die niet verdroogd waren; en zij bond hem daarmede. |
8 Toen brachten de vorsten der Filistijnen tot haar zeven touwen van verse basten, die nog niet verdord waren; en zij bond hem daarmede. |
8 Zo brachten de vorsten der Filistijnen haar zeven versche, niet gedroogde koorden, en zij bond hem daarmede, |
8 Toen brachten de stadsvorsten der Filistijnen haar zeven verse pezen, die nog niet verdroogd waren, en zij bond hem daarmee, |
8 Les princes des Philistins apportèrent à Delila sept cordes fraîches, qui n'étaient pas encore sèches. Et elle le lia avec ces cordes. |
9 De achterlage nu zat bij haar in een kamer. Zo zeide zij tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen verbrak hij de zelen, gelijk als een snoertje van grof vlas verbroken wordt, als het vuur riekt. Alzo werd zijn kracht niet bekend. |
9 En men loerde op hem bij haar in de kamer. En zij sprak tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen brak hij de touwen gelijk men een draad van vlas breekt, die het vuur geroken heeft. En het werd niet kenbaar, waarin zijne sterkte bestond. |
9 terwijl zij enige belagers in de kamer had zitten. Nu zeide zij: De Filistijnen, Simson! Toen trok hij de koorden stuk, zoals een vlasdraad wanneer die door het vuur gezengd wordt stuk springt; het geheim zijner kracht was niet verraden. |
9 Terwijl zij in haar binnenvertrek in hinderlaag lagen. Toen riep zij: De Filistijnen over u, Simson! Maar hij verscheurde de pezen, zoals een vlassnoer verscheurd wordt, wanneer het vuur geroken heeft. En het werd niet bekend, waarin zijn kracht lag. |
9 Or des gens se tenaient en embuscade chez elle, dans une chambre. Elle lui dit: Les Philistins sont sur toi, Samson! Et il rompit les cordes, comme se rompt un cordon d'étoupe quand il sent le feu. Et l'on ne connut point d'où venait sa force. |
10 Toen zeide Delila tot Simson: Zie, gij hebt met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken; verklaar mij toch nu, waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden? |
10 Toen sprak Delila tot Simson: Zie, gij hebt mij bedrogen en belogen: zeg mij toch nu, waarmede men u binden kan. |
10 Hierop zeide Delila tot Simson: Gij hebt mij om den tuin geleid en mij leugens verteld. Nu moet gij mij toch mededelen, waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden. |
10 Delila zeide tot Simson: Zie, gij hebt mij bedrogen en mij leugens verteld. Zeg mij nu toch, waarmee gij gebonden kunt worden. |
10 Delila dit à Samson: Voici, tu t'es joué de moi, tu m'as dit des mensonges. Maintenant, je te prie, indique-moi avec quoi il faut te lier. |
11 En hij zeide tot haar: Indien zij mij vastbonden met nieuwe touwen, met dewelke geen werk gedaan is, zo zou ik zwak worden, en wezen als een ander mens. |
11 En hij antwoordde haar: Indien zij mij bonden met nieuwe touwen, waarmede nog geen arbeid verricht is, zo zou ik zwak worden en gelijk een ander mens zijn. |
11 Hij zeide tot haar: Indien men mij stevig met nieuwe, tot geen werk gebruikte touwen vastbond, dan zou ik machteloos zijn, niet sterker dan een gewoon mens. |
11 En hij zeide tot haar: Indien men mij stevig bindt met nieuwe touwen, die nog niet gebruikt zijn, dan zal ik machteloos wezen en gelijk aan ieder ander mens. |
11 Il lui dit: Si on me liait avec des cordes neuves, dont on ne se fût jamais servi, je deviendrais faible et je serais comme un autre homme. |
12 Toen nam Delila nieuwe touwen, en bond hem daarmede, en zeide tot hem: De Filistijnen over u, Simson! (De achterlage nu was zittende in een kamer.) Toen verbrak hij ze van zijn armen als een draad. |
12 Toen nam Delila nieuwe touwen en bond hem daarmede, en sprak: De Filistijnen over u, Simson! En men loerde wederom op hem in de kamer. En hij brak die van zijne armen als een draad. |
12 Zo nam Delila nieuwe touwen, bond hem daarmede en zeide: De Filistijnen, Simson! terwijl enige belagers in de kamer zaten. En hij trok de touwen als een draad van zijn armen. |
12 Daarop nam Delila nieuwe touwen, bond hem daarmee en riep hem toe: De Filistijnen over u, Simson! (er lagen in het binnenvertrek mannen in hinderlaag) maar hij scheurde ze van zijn armen af als een draad. |
12 Delila prit des cordes neuves, avec lesquelles elle le lia. Puis elle lui dit: Les Philistins sont sur toi, Samson! Or des gens se tenaient en embuscade dans une chambre. Et il rompit comme un fil les cordes qu'il avait aux bras. |
13 En Delila zeide tot Simson: Tot hiertoe hebt gij met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken; verklaar mij [toch] [nu], waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden. En hij zeide tot haar: Indien gij de zeven haarlokken mijns hoofds vlochtet aan een weversboom. |
13 En Delila sprak tot hem: Weer hebt gij mij bedrogen en belogen: eilieve, zeg mij toch, waarmede kan men u binden? En hij antwoordde haar: Indien gij de zeven lokken mijns hoofds vlocht met een vlechtsnoer |
13 Hierop zeide Delila tot Simson: Tot nog toe hebt gij mij om den tuin geleid en mij leugens verteld. Deel mij toch mede, waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden. Toen zeide hij tot haar: Indien gij de zeven tressen van mijn hoofdhaar met een doek in elkaar vlocht en met een pin in den wand vasthechttet, dan zou ik machteloos zijn, niet sterker dan een gewoon mens. |
13 Delila zeide tot Simson: Tot nu toe hebt gij mij bedrogen en mij leugens verteld. Zeg mij, waarmee gij gebonden kunt worden. Toen zeide hij tot haar: Als gij de zeven haarvlechten van mijn hoofd met de schering van een weefgetouw samenweeft. |
13 Delila dit à Samson: Jusqu'à présent tu t'es joué de moi, tu m'as dit des mensonges. Déclare-moi avec quoi il faut te lier. Il lui dit: Tu n'as qu'à tisser les sept tresses de ma tête avec la chaîne du tissu. |
14 En zij maakte ze vast met een pin, en zeide tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen waakte hij op uit zijn slaap, en nam weg de pin der gevlochten [haarlokken], en den weversboom. |
14 en die vast hechtet met een nagel. En zij sprak tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Hij nu ontwaakte uit zijnen slaap, en trok de gevlochten lokken met nagel en vlechtsnoer uit. |
14 Zo vlocht Delila, terwijl hij lag te slapen, de zeven tressen van zijn hoofdhaar met een doek samen, hechtte ze met een pin in den wand vast en zeide: De Filistijnen, Simson! Maar hij, uit den slaap ontwaakt, rukte de pin en den doek uit den wand. |
14 En zij hechtte ze vast met een pin, waarna zij hem toeriep: De Filistijnen over u, Simson! Maar, toen hij uit zijn slaap ontwaakte, rukte hij de weverspin en de schering los. |
14 Et elle les fixa par la cheville. Puis elle lui dit: Les Philistins sont sur toi, Samson! Et il se réveilla de son sommeil, et il arracha la cheville du tissu et le tissu. |
15 Toen zeide zij tot hem: Hoe zult gij zeggen: Ik heb u lief, daar uw hart niet met mij is? Gij hebt nu driemaal met mij gespot, en mij niet verklaard, waarin uw grote kracht zij. |
15 Toen sprak zij tot hem: Hoe kunt gij zeggen, dat gij mij liefhebt, dewijl uw hart immers niet met mij is? Driemaal hebt gij mij bedrogen, en mij niet gezegd waarin uwe grote sterkte bestaat. |
15 Hierop zeide zij tot hem: Hoe kunt gij zeggen: Ik heb u lief--terwijl uw hart mij niet toebehoort? Drie keren hebt gij mij nu om den tuin geleid en mij niet medegedeeld, waardoor uw kracht zo groot is. |
15 Zij zeide tot hem: Hoe kunt gij zeggen: Ik heb u lief, terwijl uw hart mij niet toebehoort? Nu hebt gij mij reeds driemaal bedrogen en mij niet verteld, waardoor uw kracht zo groot is. |
15 Elle lui dit: Comment peux-tu dire: Je t'aime! puisque ton coeur n'est pas avec moi? Voilà trois fois que tu t'es joué de moi, et tu ne m'as pas déclaré d'où vient ta grande force. |
16 En het geschiedde, als zij hem alle dagen met haar woorden perste, en hem moeilijk viel, dat zijn ziel verdrietig werd tot stervens toe; |
16 Toen zij hem nu perste met hare woorden alle dagen, en hem geen rust liet, werd zijne ziel verdrietig tot stervens toe, |
16 Toen zij nu zo dag aan dag met haar woorden hem perste en plaagde werd hij er dodelijk mismoedig onder |
16 En toen gebeurde het, nadat zij dag aan dag bij hem met haar vragen was blijven aandringen en aanhouden, dat hij ongeduldig werd tot stervens toe, |
16 Comme elle était chaque jour à le tourmenter et à l'importuner par ses instances, son âme s'impatienta à la mort, |
17 Zo verklaarde hij haar zijn ganse hart, en zeide tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireer Gods van mijn moeders buik af; indien ik geschoren wierd, zo zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak worden, en wezen als alle de mensen. |
17 en hij openbaarde haar zijn gehele hart, en sprak tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireër Gods van den moederschoot af: indien ik geschoren werd, zo zou mijne kracht van mij wijken, dat ik zwak werd, en ik zou gelijk alle andere mensen zijn. |
17 en opende haar zijn ganse hart; hij zeide dan tot haar: Geen scheermes is ooit op mijn hoofd gekomen; want ik ben een nazireer Gods van den moederschoot af. Indien mij het haar was afgeschoren, zou mijn kracht van mij geweken en ik machteloos zijn, niet sterker dan een gewoon mens. |
17 Zijn gehele hart voor haar blootlegde en haar zeide: Geen scheermes is ooit op mijn hoofd gekomen, want van de moederschoot af ben ik een nazireeer Gods. Indien ik geschoren werd, zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou machteloos wezen en gelijk aan ieder ander mens. |
17 il lui ouvrit tout son coeur, et lui dit: Le rasoir n'a point passé sur ma tête, parce que je suis consacré à Dieu dès le ventre de ma mère. Si j'étais rasé, ma force m'abandonnerait, je deviendrais faible, et je serais comme tout autre homme. |
18 Als nu Delila zag, dat hij haar zijn ganse hart verklaard had, zo zond zij heen, en riep de vorsten der Filistijnen, zeggende: Komt ditmaal op, want hij heeft mij zijn ganse hart verklaard. En de vorsten der Filistijnen kwamen tot haar op, en brachten dat geld in hun hand. |
18 Toen nu Delila zag, dat hij haar zijn gehele hart geopenbaard had, zond zij heen en liet de vorsten der Filistijnen roepen, zeggende: Komt nog ditmaal, want hij heeft mij zijn gehele hart geopenbaard. Toen kwamen de vorsten der Filistijnen tot haar, en brachten het geld mede in hunne handen. |
18 Nu zag Delila dat hij haar zijn gehele hart had geopend en ontbood zij de vorsten der Filistijnen met de woorden: Komt ditmaal hier; want hij heeft mij zijn ganse hart geopend. Zo kwamen de vorsten der Filistijnen tot haar en brachten het geld mede. |
18 Toen Delila zag, dat hij zijn gehele hart voor haar blootgelegd had, liet zij de stadsvorsten der Filistijnen roepen, en zeide: Ditmaal moet gij komen, want hij heeft mij zijn gehele hart blootgelegd. En de stadsvorsten der Filistijnen kwamen bij haar en brachten het geld mee. |
18 Delila, voyant qu'il lui avait ouvert tout son coeur, envoya appeler les princes des Philistins, et leur fit dire: Montez cette fois, car il m'a ouvert tout son coeur. Et les princes des Philistins montèrent vers elle, et apportèrent l'argent dans leurs mains. |
19 Toen deed zij hem slapen op haar knieen, en riep een man en liet hem de zeven haarlokken zijns hoofds afscheren, en zij begon hem te plagen; en zijn kracht week van hem. |
19 En zij maakte, dat hij sliep op haren schoot, en zij riep iemand, die hem de zeven lokken zijns hoofds afschoor; en zij begon hem te plagen, en zijne kracht was van hem geweken. |
19 Zij deed hem in haar schoot slapen en riep een man, die de zeven vlechten van zijn hoofdhaar afschoor. Zo begon hij zwak te worden en week zijn kracht van hem. |
19 Daarop liet zij hem op haar knieen inslapen, riep iemand en liet de zeven vlechten van zijn hoofd afscheren. Zo begon zij hem in bedwang te krijgen, want zijn kracht week van hem. |
19 Elle l'endormit sur ses genoux. Et ayant appelé un homme, elle rasa les sept tresses de la tête de Samson, et commença ainsi à le dompter. Il perdit sa force. |
20 En zij zeide: De Filistijnen over u, Simson! En hij ontwaakte uit zijn slaap, en zeide: Ik zal ditmaal uitgaan, als op andere malen, en mij uitschudden; want hij wist niet, dat de HEERE van hem geweken was. |
20 En zij sprak tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen hij nu uit zijnen slaap ontwaakte, dacht hij: Ik zal uitgaan, gelijk ik meermalen gedaan heb, en mij los trekken. Doch hij wist niet, dat de Heer van hem geweken was. |
20 Nu zeide zij: De Filistijnen, Simson! en hij, uit zijn slaap ontwakende, dacht: Ik zal evenals de vorige keren vrijkomen en mij losrukken--niet wetende dat de Heer van hem geweken was. |
20 En zij riep: De Filistijnen over u, Simson! Toen ontwaakte hij uit zijn slaap en dacht: evenals de vorige keren zal ik vrijkomen en mij losrukken; maar hij wist niet, dat de Here van hem geweken was. |
20 Elle dit alors: Les Philistins sont sur toi, Samson! Et il se réveilla de son sommeil, et dit: Je m'en tirerai comme les autres fois, et je me dégagerai. Il ne savait pas que l'Eternel s'était retiré de lui. |
21 Toen grepen hem de Filistijnen, en groeven zijn ogen uit; en zij voerden hem af naar Gaza, en bonden hem met twee koperen ketenen, en hij was malende in het gevangenhuis. |
21 De Filistijnen nu grepen hem en staken hem de ogen uit, en voerden hem af naar Gaza, en bonden hem met twee koperen ketenen, en hij moest malen in de gevangenis. |
21 Maar de Filistijnen grepen hem, staken hem de ogen uit, brachten hem af naar Gaza en bonden hem met koperen ketenen. Zo draaide hij den molen in de gevangenis. |
21 De Filistijnen grepen hem, staken hem de ogen uit, voerden hem naar Gaza en boeiden hem met twee koperen ketenen. En hij moest in de gevangenis de molen draaien. |
21 Les Philistins le saisirent, et lui crevèrent les yeux; ils le firent descendre à Gaza, et le lièrent avec des chaînes d'airain. Il tournait la meule dans la prison. |
22 En het haar zijns hoofds begon [weder] te wassen, gelijk toen hij geschoren werd. |
22 Maar het haar zijns hoofds begon weder te groeien, nadat het afgeschoren was. |
22 Maar nauwelijks was zijn hoofdhaar afgeschoren, of het begon weder aan te groeien. |
22 Maar van het ogenblik af, dat zijn hoofdhaar afgeschoren was, begon het weer aan te groeien. |
22 Cependant les cheveux de sa tête recommençaient à croître, depuis qu'il avait été rasé. |
23 Toen verzamelden zich de vorsten der Filistijnen, om hun god Dagon een groot offer te offeren, en tot vrolijkheid; en zij zeiden: Onze god heeft onze vijand Simson in onze hand gegeven. |
23 En toen de vorsten der Filistijnen zich vergaderden om hunnen god Dagon een groot offer te brengen en zich te verblijden, spraken zij: Onze god heeft onzen vijand Simson in onze hand gegeven. |
23 En eens verzamelden zich de vorsten der Filistijnen om een groot offerfeest voor hun god Dagon te vieren en vreugd te bedrijven, en zij zeiden: Onze god heeft Simson, onzen vijand, in onze hand gegeven! |
23 Daarop kwamen de stadsvorsten der Filistijnen bijeen om een groot offerfeest te vieren voor hun god Dagon en om vrolijk te zijn; zij zeiden: Onze god gaf Simson, onze vijand, in onze macht. |
23 Or les princes des Philistins s'assemblèrent pour offrir un grand sacrifice à Dagon, leur dieu, et pour se réjouir. Ils disaient: Notre dieu a livré entre nos mains Samson, notre ennemi. |
24 Desgelijks als hem het volk zag, loofden zij hun god, want zij zeiden: Onze god heeft in onze hand gegeven onzen vijand, en die ons land verwoestte, en die onzer verslagenen velen maakte! |
24 Desgelijks toen het volk hem zag, loofden zij hunnen god; want zij zeiden: Onze god heeft onzen vijand in onze hand gegeven, die ons land verdierf en velen van ons versloeg. |
24 Ook het volk, hem ziende, prees zijn god; want zij zeiden: Onze god heeft onzen vijand in onze hand gegeven, die ons land verwoestte en velen der onzen deed sneuvelen! |
24 En toen het volk hem zag, loofden zij hun god, terwijl zij riepen: Onze god gaf onze vijand in onze macht, de verwoester van ons land, die velen van ons gedood heeft. |
24 Et quand le peuple le vit, ils célébrèrent leur dieu, en disant: Notre dieu a livré entre nos mains notre ennemi, celui qui ravageait notre pays, et qui multipliait nos morts. |
25 En het geschiedde, als hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis; en hij speelde voor hun aangezichten, en zij deden hem staan tussen de pilaren. |
25 Toen nu hun hart vrolijk was, spraken zij: Laat Simson halen, opdat hij voor ons spele. Toen haalden zij Simson uit de gevangenis, en hij speelde voor hen, en zij stelden hem tussen de pilaren. |
25 Toen zij nu vrolijk waren, zeiden zij: Roept Simson om voor ons kluchten te maken! Daarom riepen zij Simson uit de gevangenis, en hij maakte kluchten voor hun ogen. Toen zij hem nu tussen de zuilen deden staan, |
25 Toen zij in een vrolijke stemming gekomen waren, zeiden zij: Roept Simson om ons te vermaken. En zij lieten Simson uit de gevangenis halen en hij vermaakte hen; men gaf hem een plaats tussen de zuilen. |
25 Dans la joie de leur coeur, ils dirent: Qu'on appelle Samson, et qu'il nous divertisse! Ils firent sortir Samson de la prison, et il joua devant eux. Ils le placèrent entre les colonnes. |
26 Toen zeide Simson tot den jongen, die hem bij de hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren betaste, op dewelke het huis gevestigd is, dat ik daaraan leune. |
26 Simson nu sprak tot den jongen, die hem bij de hand leidde: Laat mij los, opdat ik de pilaren betaste op welke het huis staat, en er tegen leune. |
26 zeide hij tot den knaap die hem bij de hand hield: Gun mij wat rust en laat mij de zuilen betasten waarop de tempel steunt om er tegen te leunen. |
26 Toen zeide Simson tot de jongen die hem bij de hand hield: Laat mij los en laat mij de pilaren tasten, waarop het gebouw rust, om daartegen te kunnen leunen. |
26 Et Samson dit au jeune homme qui le tenait par la main: Laisse-moi, afin que je puisse toucher les colonnes sur lesquelles repose la maison et m'appuyer contre elles. |
27 Het huis nu was vol mannen en vrouwen; ook waren daar alle vorsten der Filistijnen; en op het dak waren omtrent drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen, als Simson speelde. |
27 En het huis was vol van mannen en vrouwen, ook waren al de vorsten der Filistijnen daar, en op het dak waren omtrent drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen hoe Simson speelde. |
27 De tempel nu was vol mannen en vrouwen; daar waren al de vorsten der Filistijnen, en op het dak ongeveer drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen hoe Simson kluchten maakte. |
27 Het gebouw nu was vol mannen en vrouwen; alle stadsvorsten der Filistijnen waren daar, en op het dak bevonden zich ongeveer drieduizend mannen en vrouwen, die naar het spel van Simson keken. |
27 La maison était remplie d'hommes et de femmes; tous les princes des Philistins étaient là, et il y avait sur le toit environ trois mille personnes, hommes et femmes, qui regardaient Samson jouer. |
28 Toen riep Simson tot den HEERE, en zeide: Heere, HEERE! gedenk toch mijner, en sterk mij toch alleenlijk ditmaal, o God! dat ik mij met een wrake voor mijn twee ogen aan de Filistijnen wreke. |
28 Toen riep Simson den Heer aan en sprak: Heere, Heere, gedenk aan mij en sterk mij, God, ook ditmaal nog, dat ik mij voor mijne beide ogen ééns wreke op de Filistijnen. |
28 Toen riep Simson tot den Heer en zeide: Heere God, gedenk mijner toch en verleen mij dezen enen keer nog kracht, o God! opdat ik ten minste over een mijner twee ogen wraak neme op de Filistijnen! |
28 En Simson riep tot de Here en zeide: Here Here, gedenk toch mijner en maak mij nog slechts ditmaal sterk, o God, opdat ik mij met een wraak voor mijn beide ogen op de Filistijnen wreke. |
28 Alors Samson invoqua l'Eternel, et dit: Seigneur Eternel! souviens-toi de moi, je te prie; ô Dieu! donne-moi de la force seulement cette fois, et que d'un seul coup je tire vengeance des Philistins pour mes deux yeux! |
29 En Simson vatte de twee middelste pilaren, op dewelke het huis was gevestigd, en waarop het steunde, den enen met zijn rechterhand, en den anderen met zijn linkerhand; |
29 En hij vatte de twee middelste pilaren, op welke het huis gezet was en waarop het steunde den enen met zijne rechterhand en den anderen met zijne linkerhand; |
29 Nu omvatte Simson de twee middelzuilen waarop de tempel steunde en rustte, de ene met zijn rechter [hand], de andere met zijn linkerhand, |
29 Daarop greep Simson de beide middelste zuilen, waarop het gebouw rustte, met zijn rechterhand tegen de ene steunende en met zijn linkerhand tegen de andere. |
29 Et Samson embrassa les deux colonnes du milieu sur lesquelles reposait la maison, et il s'appuya contre elles; l'une était à sa droite, et l'autre à sa gauche. |
30 En Simson zeide: Mijn ziel sterve met de Filistijnen; en hij boog zich met kracht, en het huis viel op de vorsten, en op al het volk, dat daarin was. En de doden, die hij in zijn sterven gedood heeft, waren meer, dan die hij in zijn leven gedood had. |
30 en hij sprak: Mijne ziel sterve met de Filistijnen. En hij boog zich met kracht; toen viel het huis op de vorsten en op al het volk, dat er in was: zodat degenen, die bij zijnen dood stierven, meer waren dan die bij zijn leven door hem gedood waren. |
30 en met de woorden: Laat mij sterven met de Filistijnen! boog hij zich met kracht. En de tempel stortte in op de vorsten en al het volk dat er in was. Het aantal dergenen die hij bij zijn sterven doodde was groter dan dat van hen die hij in zijn leven gedood had. |
30 En Simson zeide: Dat ik met de Filistijnen sterve. Toen boog hij zich met kracht, en het gebouw stortte in boven de stadsvorsten en boven al het volk, dat daarin was. De doden die hij in zijn sterven gedood heeft, waren talrijker dan die hij in zijn leven gedood had. |
30 Samson dit: Que je meure avec les Philistins! Il se pencha fortement, et la maison tomba sur les princes et sur tout le peuple qui y était. Ceux qu'il fit périr à sa mort furent plus nombreux que ceux qu'il avait tués pendant sa vie. |
31 Toen kwamen zijn broeders af, en het ganse huis zijns vaders, en namen hem op, en brachten [hem] opwaarts, en begroeven hem tussen Zora en tussen Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach; hij nu had Israel gericht twintig jaren. |
31 Toen kwamen zijne broeders en het gehele huis zijns vaders, en namen hem weg, en droegen hem opwaarts, en begroeven hem in hèt graf van zijnen vader Manóah, tussen Zora en Estaol. Hij nu had Israël gericht twintig jaar. |
31 Daarna kwamen zijn broeders en zijn gehele familie af, namen hem op, voerden hem mede en begroeven hem tussen Sorea en Estaol, in het graf van zijn vader Manoah. Hij had Israel twintig jaar gericht. |
31 Daarop kwamen zijn broeders en zijn gehele familie, namen hem op, voerden hem mee en begroeven hem tussen Sora en Estaol in het graf van zijn vader Manoach. Hij nu had Israel twintig jaar gericht. |
31 Ses frères et toute la maison de son père descendirent, et l'emportèrent. Lorsqu'ils furent remontés, ils l'enterrèrent entre Tsorea et Eschthaol dans le sépulcre de Manoach, son père. Il avait été juge en Israël pendant vingt ans. |