|
1 En schrijf aan den engel der Gemeente, die te Sardis is: Dit zegt, Die de zeven geesten Gods heeft, en de zeven sterren: Ik weet uw werken, dat gij den naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood. |
1 En schrijf aan den Engel der gemeente te Sardes: Dit zegt hij, die de zeven Geesten Gods heeft en de zeven sterren: Ik weet uwe werken, dat gij den naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood. |
1 Schrijf aan den engel der gemeente te Sardes: Zo spreekt hij die de zeven geesten Gods en de zeven sterren vasthoudt: Ik ken uw werken: gij heet te leven en zijt dood: |
1 En schrijf aan de engel der gemeente te Sardes: Dit zegt Hij, die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood. |
1 Ecris à l'ange de l'Eglise de Sardes: Voici ce que dit celui qui a les sept esprits de Dieu et les sept étoiles: Je connais tes oeuvres. Je sais que tu passes pour être vivant, et tu es mort. |
2 Zijt wakende, en versterk het overige, dat sterven zou; want Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God. |
2 Word wakker, en versterk het andere, dat sterven zou; want ik heb uwe werken niet vol bevonden voor mijnen God. |
2 Word wakker en versterk het overige dat sterven gaat; want ik heb bevonden dat uw werken niet voltooid zijn voor het oog van mijn God. |
2 Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God. |
2 Sois vigilant, et affermis le reste qui est près de mourir; car je n'ai pas trouvé tes oeuvres parfaites devant mon Dieu. |
3 Gedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal. |
3 Zo gedenk nu, hoe gij ontvangen en gehoord hebt, en houd het, en doe boete. Indien gij niet zult waken, zal ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat uur ik over u komen zal. |
3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, bewaar het en bekeer u. Indien gij niet ontwaakt, zal ik komen als een dief, en gij weet niet te welker ure ik u overval. |
3 Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen. |
3 Rappelle-toi donc comment tu as reçu et entendu, et garde, et repens-toi. Si tu ne veilles pas, je viendrai comme un voleur, et tu ne sauras pas à quelle heure je viendrai sur toi. |
4 Doch gij hebt [enige] weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte [klederen], overmits zij het waardig zijn. |
4 Doch gij hebt enige weinige namen te Sardes, die hunne klederen niet bevlekt hebben; en zij zullen met mij wandelen in witte klederen, want zij zijn het waardig. |
4 Maar gij hebt te Sardes enige weinige personen die hun kleren niet verontreinigd hebben. Zij zullen in het wit gekleed met mij rondgaan, omdat zij het waard zijn. |
4 Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn. |
4 Cependant tu as à Sardes quelques hommes qui n'ont pas souillé leurs vêtements; ils marcheront avec moi en vêtements blancs, parce qu'ils en sont dignes. |
5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. |
5 Wie overwint, die zal met witte klederen bekleed worden; en ik zal zijnen naam niet uitdelgen uit het Boek des Levens, en ik zal zijnen naam belijden voor mijnen Vader en voor zijne Engelen. |
5 Hij die overwint zal getooid worden in witte klederen, en ik zal zijn naam niet uitwissen uit het boek des levens; neen, ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen. |
5 Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen. |
5 Celui qui vaincra sera revêtu ainsi de vêtements blancs; je n'effacerai point son nom du livre de vie, et je confesserai son nom devant mon Père et devant ses anges. |
6 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. |
6 Wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt! |
6 Wie een oor heeft hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. |
6 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. |
6 Que celui qui a des oreilles entende ce que l'Esprit dit aux Eglises! |
7 En schrijf aan den engel der Gemeente, die in Filadelfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die den sleutel Davids heeft; Die opent, en niemand sluit, en Hij sluit, en niemand opent: |
7 En schrijf aan den Engel der gemeente te Filadelfia: Dit zegt de heilige, de waarachtige, die den sleutel Davids heeft, die opent, en niemand sluit; die sluit, en niemand opent: |
7 Schrijf aan den engel der gemeente te Filadelfia: Zo spreekt de heilige, de waarachtige, die den sleutel van David heeft als hij opent, sluit niemand; sluit hij, niemand opent: |
7 En schrijf aan de engel der gemeente te Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent. |
7 Ecris à l'ange de l'Eglise de Philadelphie: Voici ce que dit le Saint, le Véritable, celui qui a la clef de David, celui qui ouvre, et personne ne fermera, celui qui ferme, et personne n'ouvrira: |
8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn woord bewaard, en hebt Mijn Naam niet verloochend. |
8 Ik weet uwe werken; zie, ik heb voor u ene deur geopend, en niemand kan die sluiten; want gij hebt ene kleine kracht, en gij hebt mijn woord bewaard en hebt mijnen naam niet verloochend. |
8 Ik ken uw werken. Zie, ik heb u gegeven dat voor u een deur openstaat die niemand kan sluiten; want al hebt gij geringe kracht, gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend. |
8 Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend. |
8 Je connais tes oeuvres. Voici, parce que tu as peu de puissance, et que tu as gardé ma parole, et que tu n'as pas renié mon nom, j'ai mis devant toi une porte ouverte, que personne ne peut fermer. |
9 Zie, Ik geef [u] [enigen] uit de synagoge des satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat Ik u liefheb. |
9 Zie, ik geef u uit de synagoge des satans, die zeggen, dat zij Joden zijn, en het niet zijn, maar liegen; zie, ik zal maken, dat zij zullen komen en aanbidden voor uwe voeten, en erkennen, dat ik u liefheb. |
9 Zie, ik stel in uw hand enigen van hen die tot de Synagoge van den Satan behoren, die zeggen Joden te zijn en het niet zijn, maar zij liegen het. Zie, ik zal maken dat zij komen en voor uw voeten neervallen; zij zullen weten dat ik u heb liefgehad. |
9 Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad. |
9 Voici, je te donne de ceux de la synagogue de Satan, qui se disent Juifs et ne le sont pas, mais qui mentent; voici, je les ferai venir, se prosterner à tes pieds, et connaître que je t'ai aimé. |
10 Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen. |
10 Dewijl gij het woord mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zal ik u ook bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken wie op de aarde wonen. |
10 Omdat gij het bevel naar mijn voorbeeld geduld te oefenen trouw hebt bewaard, zal ik ook u bewaren en redden uit de ure der beproeving, die over de gehele wereld komen zal om de bewoners der aarde op de proef te stellen. |
10 Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. |
10 Parce que tu as gardé la parole de la persévérance en moi, je te garderai aussi à l'heure de la tentation qui va venir sur le monde entier, pour éprouver les habitants de la terre. |
11 Zie, Ik kom haastelijk; houd dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. |
11 Zie, ik kom schielijk; houd wat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme. |
11 Spoedig kom ik. Houd wat gij hebt, opdat niemand u uw krans ontneme. |
11 Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. |
11 Je viens bientôt. Retiens ce que tu as, afin que personne ne prenne ta couronne. |
12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en de naam der stad Mijns Gods, [namelijk] des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en [ook] Mijn nieuwen Naam. |
12 Wie overwint, dien zal ik maken tot een pilaar in den tempel mijns Gods, en hij zal niet meer daar uitgaan; en ik zal op hem schrijven den naam mijns Gods, en den naam van het nieuwe Jeruzalem, de stad mijns Gods, die van den hemel nederdaalt van mijnen God, en mijnen nieuwen naam. |
12 Wie overwint, ik zal hem maken tot een zuil in den tempel van mijn God, en nimmer zal hij dien verlaten: ik zal op hem den naam van mijn God schrijven en den naam der stad van mijn God, het Nieuw Jeruzalem, dat uit den hemel neerdaalt van mijn God, en mijn nieuwen naam. |
12 Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam. |
12 Celui qui vaincra, je ferai de lui une colonne dans le temple de mon Dieu, et il n'en sortira plus; j'écrirai sur lui le nom de mon Dieu, et le nom de la ville de mon Dieu, de la nouvelle Jérusalem qui descend du ciel d'auprès de mon Dieu, et mon nom nouveau. |
13 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. |
13 Wie oren heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. |
13 Wie een oor heeft hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. |
13 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. |
13 Que celui qui a des oreilles entende ce que l'Esprit dit aux Eglises! |
14 En schrijf aan den engel van de Gemeente der Laodicensen: Dit zegt de Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: |
14 En schrijf aan den Engel der gemeente te Laodicéa: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: |
14 Schrijf aan den engel der gemeente te Laodicea: Zo spreekt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, de eersteling van Gods schepping: |
14 En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: |
14 Ecris à l'ange de l'Eglise de Laodicée: Voici ce que dit l'Amen, le témoin fidèle et véritable, le commencement de la création de Dieu: |
15 Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet! |
15 Ik weet uwe werken, dat gij noch koud noch warm zijt; och dat gij koud of warm waart! |
15 Ik ken uw werken en weet dat gij noch koud noch heet zijt. Och of gij of koud of heet waart! |
15 Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! |
15 Je connais tes oeuvres. Je sais que tu n'es ni froid ni bouillant. Puisses-tu être froid ou bouillant! |
16 Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen. |
16 Maar dewijl gij lauw zijt, en noch koud noch warm, zal ik u uitspuwen uit mijnen mond. |
16 Zo dan, omdat gij lauw zijt, noch heet, noch koud, zal ik u uit mijn mond spuwen. |
16 Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen. |
16 Ainsi, parce que tu es tiède, et que tu n'es ni froid ni bouillant, je te vomirai de ma bouche. |
17 Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. |
17 Want gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt, en behoef niets; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk, arm, blind en naakt. |
17 Omdat gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek, en niet weet dat gij ellendig en deerniswaardig en arm en blind en naakt zijt |
17 Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, |
17 Parce que tu dis: Je suis riche, je me suis enrichi, et je n'ai besoin de rien, et parce que tu ne sais pas que tu es malheureux, misérable, pauvre, aveugle et nu, |
18 Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt. |
18 Ik raad u, dat gij goud van mij koopt, dat met vuur doorlouterd is, opdat gij rijk wordt; en witte klederen, opdat gij u kleedt en de schande uwer naaktheid niet openbaar worde; en ogenzalf om uwe ogen te zalven, opdat gij zien moogt. |
18 zo raad ik u van mij te kopen door vuur gezuiverd goud om rijk te worden en witte kleren om ze aan te trekken, opdat de schande uwer naaktheid niet openbaar worde, en zalf om daarmee uw ogen te zalven, opdat gij moogt zien. |
18 Raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt. |
18 je te conseille d'acheter de moi de l'or éprouvé par le feu, afin que tu deviennes riche, et des vêtements blancs, afin que tu sois vêtu et que la honte de ta nudité ne paraisse pas, et un collyre pour oindre tes yeux, afin que tu voies. |
19 Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u. |
19 Wien ik liefheb, dien bestraf en kastijd ik. Zo wees dan ijverig en doe boete. |
19 Zovelen ik liefheb bestraf en tuchtig ik. Wees dan ijverig en bekeer u. |
19 Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u. |
19 Moi, je reprends et je châtie tous ceux que j'aime. Aie donc du zèle, et repens-toi. |
20 Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij. |
20 Zie, ik sta voor de deur en klop aan; indien iemand mijne stem zal horen en de deur opendoen, tot dien zal ik ingaan en maaltijd met hem houden, en hij met mij. |
20 Zie, ik sta aan de deur en klop. Wanneer iemand mijn stem hoort en de deur opent, dan zal ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden, en hij met mij. |
20 Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij. |
20 Voici, je me tiens à la porte, et je frappe. Si quelqu'un entend ma voix et ouvre la porte, j'entrerai chez lui, je souperai avec lui, et lui avec moi. |
21 Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon. |
21 Wie overwint, dien zal ik geven met mij op mijnen troon te zitten, gelijk ik overwonnen heb, en ben gezeten met mijnen Vader op zijnen troon. |
21 Wie overwint, hem zal ik geven met mij op mijn troon te zitten, zoals ook ik overwonnen heb en gezeten ben bij mijn Vader op zijn troon. |
21 Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon. |
21 Celui qui vaincra, je le ferai asseoir avec moi sur mon trône, comme moi j'ai vaincu et me suis assis avec mon Père sur son trône. |
22 Die oren heeft, die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt. |
22 Wie oren heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt! |
22 Wie een oor heeft hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. |
22 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. |
22 Que celui qui a des oreilles entende ce que l'Esprit dit aux Eglises! |