|
1 En mij werd een rietstok gegeven, een [meet] roede gelijk; en de engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods en het altaar, en degenen, die daarin aanbidden. |
1 En mij werd een riet gegeven, aan ene meetroede gelijk; en de Engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods, en het altaar, en die daarin aanbidden. |
1 Nu werd mij een riet, aan een roede gelijk, gegeven met de woorden: Sta op en meet den tempel Gods, het altaar en hen die daar aanbidden. |
1 En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. |
1 On me donna un roseau semblable à une verge, en disant: Lève-toi, et mesure le temple de Dieu, l'autel, et ceux qui y adorent. |
2 En laat het voorhof uit, dat van buiten den tempel is, en meet dat niet, want het is den heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. |
2 Maar zonder het voorhof buiten den tempel uit, en meet het niet, want het is den heidenen gegeven, en de heilige stad zullen zij vertreden twee en veertig maanden. |
2 Maar zonder het buitenste voorhof van den tempel uit en meet dat niet; want het is overgeleverd aan de heidenen, die de heilige stad twee en veertig maanden zullen vertreden. |
2 Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeenveertig maanden lang. |
2 Mais le parvis extérieur du temple, laisse-le en dehors, et ne le mesure pas; car il a été donné aux nations, et elles fouleront aux pieds la ville sainte pendant quarante-deux mois. |
3 En Ik zal Mijn twee getuigen [macht] geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. |
3 En ik zal aan mijne twee getuigen geven, dat zij profeteren zullen twaalfhonderd en zestig dagen, met zakken bekleed. |
3 En Ik zal aan mijn twee getuigen de gelegenheid geven twaalfhonderd zestig dagen lang, in rouwgewaad gekleed, te profeteren. |
3 En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang. |
3 Je donnerai à mes deux témoins le pouvoir de prophétiser, revêtus de sacs, pendant mille deux cent soixante jours. |
4 Dezen zijn de twee olijfbomen, en de twee kandelaren, die voor den God der aarde staan. |
4 Deze zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, staande Vóór den Heer der aarde. |
4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, die voor den Heer der aarde staan. |
4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan. |
4 Ce sont les deux oliviers et les deux chandeliers qui se tiennent devant le Seigneur de la terre. |
5 En zo iemand die wil beschadigen, een vuur zal uit hun mond uitgaan, en zal hun vijanden verslinden; en zo iemand hen wil beschadigen, die moet alzo gedood worden. |
5 En zo iemand hen wil beschadigen, zal er een vuur uit hunnen mond uitgaan en hunne vijanden verteren, en zo iemand hen wil beschadigen, die moet alzo gedood worden. |
5 Wil iemand hun kwaad doen, dan komt vuur uit hun mond en verteert hun vijanden; wil iemand hun kwaad doen, dan moet hij zo gedood worden. |
5 En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zo de dood vinden. |
5 Si quelqu'un veut leur faire du mal, du feu sort de leur bouche et dévore leurs ennemis; et si quelqu'un veut leur faire du mal, il faut qu'il soit tué de cette manière. |
6 Dezen hebben macht den hemel te sluiten, opdat geen regen regene in de dagen hunner profetering; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te verkeren, en de aarde te slaan met allerlei plage, zo menigmaal als zij zullen willen. |
6 Dezen hebben macht den hemel te sluiten, opdat het niet regent in de dagen hunner profetering; en zij hebben macht over het water, om het te veranderen in bloed, en de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen. |
6 Zij hebben de macht om den hemel te sluiten, zodat geen regen valt in de dagen waarin zij profeteren; ook hebben zij de macht om de wateren in bloed te veranderen en het land met allerlei plagen te slaan zo vaak zij willen. |
6 Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen. |
6 Ils ont le pouvoir de fermer le ciel, afin qu'il ne tombe point de pluie pendant les jours de leur prophétie; et ils ont le pouvoir de changer les eaux en sang, et de frapper la terre de toute espèce de plaie, chaque fois qu'ils le voudront. |
7 En als zij hun getuigenis zullen geeindigd hebben, zal het beest, dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen, en zal hen doden. |
7 En als zij hunne getuigenis geëindigd hebben, zal het dier, dat uit den afgrond opkomt, met hen strijden, en zal hen overwinnen en hen doden. |
7 En wanneer zij hun getuigenis ten einde gebracht hebben, zal het Beest dat uit den Afgrond opkomt tegen hen oorlog voeren, hen overwinnen en hen doden; |
7 En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden. |
7 Quand ils auront achevé leur témoignage, la bête qui monte de l'abîme leur fera la guerre, les vaincra, et les tuera. |
8 En hun dode lichamen [zullen] [liggen] op de straat der grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodoma en Egypte, alwaar ook onze Heere gekruist is. |
8 En hunne dode lichamen zullen liggen op de straat der grote stad, die in geestelijken zin genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Heer gekruisigd is. |
8 hun lijken zullen liggen op het plein der grote stad die figuurlijk Sodom en Egypte heet, waar ook hun Heer gekruisigd is. |
8 En hun lijk [zal] [liggen] op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd. |
8 Et leurs cadavres seront sur la place de la grande ville, qui est appelée, dans un sens spirituel, Sodome et Egypte, là même où leur Seigneur a été crucifié. |
9 En [de] [mensen] uit de volken, en geslachten, en talen, en natien, zullen hun dode lichamen zien drie dagen en een halven, en zullen niet toelaten, dat hun dode lichamen in graven gelegd worden. |
9 En sommigen van de volken en geslachten en talen en natiën zullen hunne dode lichamen zien, drie dagen en een halven, en zullen niet toelaten, dat hunne dode lichamen begraven worden. |
9 En mensen uit allerlei volken, stammen, talen en natien zullen hun lijken drie en een halven dag zien liggen zonder toe te laten dat ze begraven worden. |
9 En uit de volken en stammen en talen en natien zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. |
9 Des hommes d'entre les peuples, les tribus, les langues, et les nations, verront leurs cadavres pendant trois jours et demi, et ils ne permettront pas que leurs cadavres soient mis dans un sépulcre. |
10 En die op de aarde wonen, die zullen verblijd zijn over hen, en zullen vreugde bedrijven, en zullen elkander geschenken zenden; omdat deze twee profeten degenen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. |
10 En die op de aarde wonen, zullen zich verblijden over hen, en in weelde leven, en elkander geschenken zenden; want deze twee profeten kwelden degenen, die op de aarde woonden. |
10 Ja, de bewoners der aarde zullen zich over hen verheugen, feestvieren en elkander geschenken zenden; want die twee profeten hadden de bewoners der aarde gepijnigd. |
10 En zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. |
10 Et à cause d'eux les habitants de la terre se réjouiront et seront dans l'allégresse, et ils s'enverront des présents les uns aux autres, parce que ces deux prophètes ont tourmenté les habitants de la terre. |
11 En na die drie dagen en een halven, is een geest des levens uit God in hen gegaan; en zij stonden op hun voeten; en er is grote vrees gevallen op degenen, die hen aanschouwden. |
11 En na drie dagen en een halven voer de Geest des levens uit God in hen, en zij stonden op hunne voeten, en ene grote vrees viel op degenen, die hen zagen. |
11 En na drie en een halven dag kwam een levensgeest van God in hen en stonden zij op hun voeten; en grote vrees viel op hen die hen zagen. |
11 En na die drie en een halve dag voer een levensgeest uit God in hen, en zij gingen op hun voeten staan en grote vrees viel op [allen], die hen aanschouwden. |
11 Après les trois jours et demi, un esprit de vie, venant de Dieu, entra en eux, et ils se tinrent sur leurs pieds; et une grande crainte s'empara de ceux qui les voyaient. |
12 En zij hoorden een grote stem uit den hemel, die tot hen zeide: Komt herwaarts op. En zij voeren op naar den hemel in de wolk; en hun vijanden aanschouwden hen. |
12 En zij hoorden ene grote stem van den hemel tot hen zeggen: Vaart herwaarts op! En zij voeren op ten hemel in ene wolk, en hunne vijanden zagen hen. |
12 Zij hoorden toen een luide stem uit den hemel tot hen roepen: Stijgt hierheen op! En in een wolk stegen zij ten hemel, terwijl hun vijanden hen zagen. |
12 En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen. |
12 Et ils entendirent du ciel une voix qui leur disait: Montez ici! Et ils montèrent au ciel dans la nuée; et leurs ennemis les virent. |
13 En in diezelfde ure geschiedde een grote aardbeving, en het tiende [deel] der stad is gevallen, en er zijn in de aardbeving gedood zeven duizend namen van mensen, en de overigen zijn zeer bevreesd geworden, en hebben den God des hemels heerlijkheid gegeven. |
13 En te dier ure ontstond er ene grote aardbeving, en het tiende deel der stad stortte in; en door de aardbeving werden zeven duizend mensen gedood, en de anderen verschrikten en gaven den God des hemels eer. |
13 Te dier ure ontstond een grote aardbeving, het tiende deel der stad viel om, en door die aardbeving werden zevenduizend mensen gedood; toen werden de overigen bevreesd en gaven eer aan den God des hemels. |
13 En te dien ure kwam er een grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in, en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen werden zeer bevreesd en gaven de God des hemels eer. |
13 A cette heure-là, il y eut un grand tremblement de terre, et la dixième partie de la ville, tomba; sept mille hommes furent tués dans ce tremblement de terre, et les autres furent effrayés et donnèrent gloire au Dieu du ciel. |
14 Het tweede wee is weggegaan; ziet, het derde wee komt haast. |
14 --Het tweede wee is weg: zie, het derde wee komt snel. |
14 Zo is het tweede wee voorbijgegaan; zie, het derde komt welhaast. |
14 Het tweede wee is voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig. |
14 Le second malheur est passé. Voici, le troisième malheur vient bientôt. |
15 En de zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, zeggende: De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid. |
15 En de zevende Engel bazuinde, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, die zeiden: De koninkrijken der wereld zijn onzes Heren en zijns Christus geworden, en hij zal regeren van eeuwigheid tot eeuwigheid. |
15 Nu blies de zevende engel, en in den hemel weerklonken luide stemmen, die zeiden: Gekomen is het koninkrijk van onzen Heer en zijn Gezalfde over de wereld; heersen zal Hij tot in alle eeuwigheid. |
15 En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden. |
15 Le septième ange sonna de la trompette. Et il y eut dans le ciel de fortes voix qui disaient: Le royaume du monde est remis à notre Seigneur et à son Christ; et il régnera aux siècles des siècles. |
16 En de vier en twintig ouderlingen, die voor God zitten op hun tronen, vielen [neder] op hun aangezichten, en aanbaden God, |
16 En de vier en twintig oudsten, die voor God op hunne tronen zaten, vielen op het aangezicht en aanbaden God, |
16 En de vier en twintig oudsten, die voor God op hun tronen zaten, vielen op hun aangezicht en aanbaden God, |
16 En de vierentwintig oudsten, die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God, |
16 Et les vingt-quatre vieillards, qui étaient assis devant Dieu sur leurs trônes, se prosternèrent sur leurs faces, et ils adorèrent Dieu, |
17 Zeggende: Wij danken U, Heere God almachtig, Die is, en Die was, en Die komen zal! dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen, en als Koning hebt geheerst; |
17 en zeiden: Wij danken u, Heer, almachtige God, Gij die zijt en waart, dat Gij uwe grote kracht aangenomen hebt en heerst. |
17 zeggend: Wij danken U, Heere God, Albeheerscher, die is en was, dat Gij uw grote macht ter hand genomen en de heerschappij aanvaard hebt. |
17 Zeggende: Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; |
17 en disant: Nous te rendons grâces, Seigneur Dieu tout-puissant, qui es, et qui étais, de ce que tu as saisi ta grande puissance et pris possession de ton règne. |
18 En de volken waren toornig geworden, en Uw toorn is gekomen, en de tijd der doden, om geoordeeld te worden, en om het loon te geven Uw dienstknechten, den profeten, en den heiligen, en dengenen, die Uw Naam vrezen, den kleinen en den groten; en om te verderven degenen, die de aarde verdierven. |
18 En de volken zijn toornig geworden, en uw toorn is gekomen, en de tijd der doden om hen te oordelen, en het loon te geven aan uwe knechten, de profeten, en aan de heiligen, en aan degenen, die uwen naam vrezen, kleinen en groten, en om te verderven degenen, die de aarde verdorven hebben. |
18 De volken werden vertoornd, maar uw toorn kwam en de tijd om de doden te oordelen, en uw dienstknechten de profeten, de heiligen en hen die uw naam vrezen, kleinen en groten, te belonen en hen die de aarde verdierven te verderven. |
18 En de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven. |
18 Les nations se sont irritées; et ta colère est venue, et le temps est venu de juger les morts, de récompenser tes serviteurs les prophètes, les saints et ceux qui craignent ton nom, les petits et les grands, et de détruire ceux qui détruisent la terre. |
19 En de tempel Gods in de hemel is geopend geworden, en de ark Zijns verbonds is gezien in Zijn tempel; en er werden bliksemen, en stemmen, en donderslagen, en aardbeving, en grote hagel. |
19 En de tempel Gods werd geopend in den hemel, en de ark zijns verbonds werd in zijnen tempel gezien, en er geschiedden bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en grote hagel. |
19 Toen werd de tempel Gods in den hemel geopend, in zijn tempel werd zijn verbondsark zichtbaar, en er ontstonden bliksemstralen, geluiden, donderslagen, aardbeving en geweldige hagel. |
19 En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel, en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel. |
19 Et le temple de Dieu dans le ciel fut ouvert, et l'arche de son alliance apparut dans son temple. Et il y eut des éclairs, des voix, des tonnerres, un tremblement de terre, et une forte grêle. |