|
1 Zo legt dan af alle kwaadheid, en alle bedrog, en geveinsdheid, en nijdigheid, en alle achterklappingen; |
1 Zo legt nu af alle boosheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijd en alle kwaadsprekendheid; |
1 Legt dan af alle boosheid en valsheid, geveinsdheid, afgunst en allen achterklap, |
1 Legt dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij, |
1 Rejetant donc toute malice et toute ruse, la dissimulation, l'envie, et toute médisance, |
2 En, als nieuwgeborene kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
2 en weest begerig naar de redelijke loutere melk, als pasgeboren kindertjes, opdat gij door haar moogt toenemen tot heil; |
2 en weest, als pasgeboren kinderen, begerig naar de redelijke en onvervalste melk; opdat gij daardoor moogt opgroeien tot heil; |
2 En verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, |
2 désirez, comme des enfants nouveau-nés, le lait spirituel et pur, afin que par lui vous croissiez pour le salut, |
3 Indien gij anders gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is. |
3 indien gij namelijk gesmaakt hebt, dat de Heer vriendelijk is. |
3 althans indien gij ervaren hebt dat de Heer goedertieren is! |
3 Indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is. |
3 si vous avez goûté que le Seigneur est bon. |
4 Tot Welken komende, [als] [tot] een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren [en] dierbaar; |
4 Komt tot hem, als tot een levenden steen, die door de mensen verworpen, maar bij God uitverkoren en kostelijk is; |
4 Komt tot hem, den levenden steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostelijk, |
4 En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, |
4 Approchez-vous de lui, pierre vivante, rejetée par les hommes, mais choisie et précieuse devant Dieu; |
5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd [tot] een geestelijk huis, [tot] een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
5 en bouwt nu ook gijzelve, als levende stenen, u op tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om te offeren geestelijke offers, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
5 en laat uzelf als levende stenen opbouwen tot een geestelijk huis, een heilig priesterdom om geestelijke offers te brengen, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. |
5 En laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. |
5 et vous-mêmes, comme des pierres vivantes, édifiez-vous pour former une maison spirituelle, un saint sacerdoce, afin d'offrir des victimes spirituelles, agréables à Dieu par Jésus-Christ. |
6 Daarom is ook vervat in de Schrift: Ziet, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren [en] dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. |
6 Daarom staat in de Schrift: "Zie, ik leg in Sion een uitverkoren, kostelijken hoeksteen en wie in hem gelooft, die zal niet beschaamd worden". |
6 Immers, in de Schrift staat: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren, kostelijken hoeksteen; wie daarop vertrouwt zal niet beschaamd uitkomen. |
6 Daarom staat er in een schriftwoord: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. |
6 Car il est dit dans l'Ecriture: Voici, je mets en Sion une pierre angulaire, choisie, précieuse; Et celui qui croit en elle ne sera point confus. |
7 U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen [wordt] [gezegd]: De Steen, Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een hoofd des hoeks, en een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; |
7 U dan, die gelooft, is hij dierbaar; maar den ongelovigen is die steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, en die tot een hoeksteen geworden is, een steen des aanstoots en een rotssteen der ergernis; |
7 Voor u, die gelooft, die eer; maar voor de ongelovigen geldt: De steen dien de bouwlieden hebben afgekeurd, die is tot hoeksteen geworden en een steen waaraan men zich stoot, een blok waarover men struikelt. |
7 U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis, |
7 L'honneur est donc pour vous, qui croyez. Mais, pour les incrédules, La pierre qu'ont rejetée ceux qui bâtissaient Est devenue la principale de l'angle, |
8 Dengenen [namelijk], die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. |
8 dengenen namelijk, die er zich aan stoten, daar zij aan het woord niet geloven, waartoe zij gesteld zijn. |
8 Zij stoten er zich aan, omdat zij het woord niet geloven. Daartoe zijn zij ook bestemd. |
8 Voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn. |
8 Et une pierre d'achoppement Et un rocher de scandale; ils s'y heurtent pour n'avoir pas cru à la parole, et c'est à cela qu'ils sont destinés. |
9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
9 Maar gij zijt het uitverkoren geslacht, het koninklijk priesterdom, het heilig volk, het volk des eigendoms, om te verkondigen de deugden desgenen, die u geroepen heeft uit de duisternis tot zijn wonder baar licht: |
9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, Gods eigendom, opdat gij de roemruchte daden zoudt verkondigen van Hem die u heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht. |
9 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk [Gode] ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: |
9 Vous, au contraire, vous êtes une race élue, un sacerdoce royal, une nation sainte, un peuple acquis, afin que vous annonciez les vertus de celui qui vous a appelés des ténèbres à son admirable lumière, |
10 Gij, die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die [eertijds] niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden. |
10 gij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt, en eertijds niet in genade waart, maar nu in genade zijt. |
10 Weleer geen volk, zijt gij thans Gods volk; die weleer geen erbarming vondt, thans haar gevonden hebt. |
10 U, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen. |
10 vous qui autrefois n'étiez pas un peuple, et qui maintenant êtes le peuple de Dieu, vous qui n'aviez pas obtenu miséricorde, et qui maintenant avez obtenu miséricorde. |
11 Geliefden, ik vermaan [u] als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel; |
11 Geliefden, ik vermaan u als vreemdelingen en pelgrims: Onthoudt u van de vleselijke lusten, die tegen de ziel strijden, |
11 Geliefden, ik vermaan u, als vreemdelingen en bijwoners, u ver te houden van de vleselijke lusten, die tegen de ziel strijd voeren, |
11 Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel; |
11 Bien-aimés, je vous exhorte, comme étrangers et voyageurs sur la terre, à vous abstenir des convoitises charnelles qui font la guerre à l'âme. |
12 En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken, die zij in [u] zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. |
12 en leidt een goeden wandel onder de heidenen, opdat degenen, die kwaad van u spreken als van misdadigers, uwe goede werken zien en God prijzen, ten dage der bezoeking. |
12 en een goeden wandel onder de heidenen te leiden; opdat zij eens in den dag der bezoeking God prijzen, wanneer zij uw wandel, waarvan zij nu als van dien van boosdoeners kwaadspreken, uit uw goede werken beter kennen. |
12 En dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking. |
12 Ayez au milieu des païens une bonne conduite, afin que, là même où ils vous calomnient comme si vous étiez des malfaiteurs, ils remarquent vos bonnes oeuvres, et glorifient Dieu, au jour où il les visitera. |
13 Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; |
13 Zijt onderdanig aan alle menselijke ordening, om des Heren wil, hetzij den koning, als den opperste, |
13 Onderwerpt u om des Heeren wil aan alle menselijke ordening; den koning als den opperheer, |
13 Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer, |
13 Soyez soumis, à cause du Seigneur, à toute autorité établie parmi les hommes, soit au roi comme souverain, |
14 Hetzij den stadhouderen, als die van hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners, maar [tot] prijs dergenen, die goed doen. |
14 hetzij den landvoogden, als die van hem gezonden worden, tot straf der misdadigers en tot lof dergenen, die goed doen. |
14 den landvoogden als door hem gezonden om de boosdoeners te straffen, de braven te prijzen; |
14 Hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen. |
14 soit aux gouverneurs comme envoyés par lui pour punir les malfaiteurs et pour approuver les gens de bien. |
15 Want alzo is het de wil van God, dat gij, weldoende, den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen; |
15 Want dit is de wil Gods, dat gij met goeddoen den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen; |
15 want dat is de wil van God: gij moet door het goede te doen de domme praat der onverstandige lieden tot zwijgen brengen; |
15 Want zo is het de wil van God, dat gij door goed te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen, |
15 Car c'est la volonté de Dieu qu'en pratiquant le bien vous réduisiez au silence les hommes ignorants et insensés, |
16 Als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten van God. |
16 als vrijen, doch niet, alsof gij de vrijheid hadt tot een dekmantel der boosheid, maar als dienstknechten Gods. |
16 als vrije mensen, wien de vrijheid niet tot een dekmantel der boosheid strekt, maar als dienstknechten Gods. |
16 Als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods. |
16 tant libres, sans faire de la liberté un voile qui couvre la méchanceté, mais agissant comme des serviteurs de Dieu. |
17 Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. |
17 Doet ieder eer aan; hebt de broeders lief; vreest God; eert den koning. |
17 Geeft allen mensen de eer die hun toekomt, hebt de broederschap lief, vreest God, eert den koning. |
17 Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer. |
17 Honorez tout le monde; aimez les frères; craignez Dieu; honorez le roi. |
18 Gij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden. |
18 Gij knechten, zijt met alle vreze uw heren onderdanig, niet alleen den goeden en welwillenden, maar ook den onredelijken. |
18 Dienstknechten, weest met alle vrees onderdanig aan uw meesters, niet alleen aan de goede en welwillende, maar ook aan de onbillijke. |
18 Gij, huisslaven, weest in alle vreze uw meesters onderdanig, niet alleen de goede en vriendelijke, maar ook de verkeerde. |
18 Serviteurs, soyez soumis en toute crainte à vos maîtres, non seulement à ceux qui sont bons et doux, mais aussi à ceux qui sont d'un caractère difficile. |
19 Want dat is genade, indien iemand om het geweten voor God zwarigheid verdraagt, lijdende ten onrechte. |
19 Want dat is genade, indien iemand om het geweten voor God het kwade verdraagt en ten onrechte lijdt. |
19 Want dat verwerft Gods genade, als iemand, omdat hij zich bewust is Gods dienaar te zijn, onverdiende smarten verdraagt. |
19 Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. |
19 Car c'est une grâce que de supporter des afflictions par motif de conscience envers Dieu, quand on souffre injustement. |
20 Want wat lof is het, indien gij verdraagt, als gij zondigt, en [daarover] geslagen wordt? Maar indien gij verdraagt, als gij weldoet, en [daarover] lijdt, dat is genade bij God. |
20 Want wat roem is het, indien gij verdraagt, als gij om kwaad doen slagen lijdt? Maar indien gij verdraagt, als gij om goed doen lijdt, dat is genade bij God. |
20 Want wat roemrijks steekt er in, geduldig te blijven wanneer gij om uw misdrijven geslagen wordt? Neen, als gij terwijl gij goed gehandeld hebt lijden moet en gij blijft dan geduldig, dat vindt genade bij God. |
20 Want mag dat roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dat is genade bij God. |
20 En effet, quelle gloire y a-t-il à supporter de mauvais traitements pour avoir commis des fautes? Mais si vous supportez la souffrance lorsque vous faites ce qui est bien, c'est une grâce devant Dieu. |
21 Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen; |
21 Want daartoe zijt gij geroepen, nademaal ook Christus voor ons geleden heeft, en ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij zijne voetstappen zoudt navolgen; |
21 Hiertoe toch zijt gij geroepen, omdat ook Christus voor u geleden heeft, u een voorbeeld nalatend, opdat gij zijn voetstappen zoudt drukken. |
21 Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden; |
21 Et c'est à cela que vous avez été appelés, parce que Christ aussi a souffert pour vous, vous laissant un exemple, afin que vous suiviez ses traces, |
22 Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; |
22 die geen zonde gedaan heeft, en in wiens mond geen bedrog gevonden is; |
22 Hij heeft geen zonde gedaan, en geen bedrog is in zijn mond gevonden; |
22 Die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; |
22 Lui qui n'a point commis de péché, Et dans la bouche duquel il ne s'est point trouvé de fraude; |
23 Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde; maar gaf het over aan Dien, Die rechtvaardiglijk oordeelt; |
23 die niet wederschold, toen hij gescholden werd, niet dreigde, toen hij leed, maar het overgaf aan hem, die rechtvaardig oordeelt; |
23 toch schold hij, toen hij gescholden werd, niet terug, en toen hij leed, dreigde hij niet, maar hij gaf het over aan Hem die rechtvaardig oordeelt. |
23 Die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; |
23 lui qui, injurié, ne rendait point d'injures, maltraité, ne faisait point de menaces, mais s'en remettait à celui qui juge justement; |
24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij, der zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. |
24 die zelf onze zonden in zijn lichaam heeft gedragen op het hout, opdat wij, den zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door wiens wonden gij zijt genezen. |
24 Hij heeft zelf onze zonden in zijn lichaam op het kruishout gedragen; opdat wij, los van de zonden geworden, voor de gerechtigheid zouden leven. Door zijn striemen zijt gij genezen. |
24 Die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen. |
24 lui qui a porté lui-même nos péchés en son corps sur le bois, afin que morts aux péchés nous vivions pour la justice; lui par les meurtrissures duquel vous avez été guéris. |
25 Want gij waart als dwalende schapen; maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. |
25 Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den herder en opziener uwer zielen. |
25 Want gij dwaaldet rond als schapen, maar hebt u nu gekeerd tot den herder en opziener uwer zielen. |
25 Want gij waart dwalende als schapen, maar thans hebt gij u bekeerd tot de herder en hoeder van uw zielen. |
25 Car vous étiez comme des brebis errantes. Mais maintenant vous êtes retournés vers le pasteur et le gardien de vos âmes. |