|
1 Gij zult uws broeders os of klein vee niet zien afgedreven, en u van die verbergen; gij zult ze uw broeder ganselijk weder toesturen. |
1 Wanneer gij uws broeders os of schaap ziet afgedwaald, zo zult gij u daaraan niet onttrekken, maar zult die tot uwen broeder wederbrengen. |
1 Ziet gij het rund of het schaap van uw broeder afgedwaald, zo zult gij er u niet aan onttrekken; gij moet het stellig aan uw broeder terugbrengen. |
1 Als gij ziet, dat het rund of een stuk kleinvee van uw broeder verdwaald is, zult gij u aan de zorg daarvoor niet onttrekken; gij zult het zeker aan uw broeder terugbrengen. |
1 Si tu vois s'égarer le boeuf ou la brebis de ton frère, tu ne t'en détourneras point, tu les ramèneras à ton frère. |
2 En indien uw broeder niet nabij u is, of gij hem niet kent, zo zult gij ze binnen in uw huis vergaderen, dat zij bij u zijn, totdat uw broeder die zoeke, en gij ze hem wedergeeft. |
2 Maar als uw broeder niet nabij is en gij hem ook niet kent, zo zult gij ze in uw huis nemen, dat zij bij u zijn, totdat uw broeder die zoekt en gij ze hem wedergeeft. |
2 Indien uw broeder niet in uw nabijheid woont of gij weet niet wie de eigenaar is, neem het dan op in uw huis en laat het bij u blijven, totdat uw broeder er naar vraagt; dan zult gij het hem teruggeven. |
2 En indien uw broeder niet in uw nabijheid woont en gij hem niet kent, dan zult gij het in uw huis opnemen en het zal bij u blijven, totdat uw broeder het zoekt; dan zult gij het hem teruggeven. |
2 Si ton frère n'habite pas près de toi, et que tu ne le connaisses pas, tu recueilleras l'animal dans ta maison et il restera chez toi jusqu'à ce que ton frère le réclame; et alors tu le lui rendras. |
3 Alzo zult gij ook doen aan zijn ezel, en alzo zult gij doen aan zijn kleding, ja, alzo zult gij doen aan al het verlorene uws broeders, dat van hem verloren zal zijn, en dat gij zult hebben gevonden; gij zult u niet mogen verbergen. |
3 Alzo zult gij doen met zijnen ezel, met zijn kleed, en met al het verlorene, hetwelk uw broeder verloren heeft en dat gij vindt; gij moogt er u niet aan onttrekken. |
3 Evenzo zult gij handelen met zijn ezel, met zijn kleed, met alwat uw broeder verliest en gij vindt; het staat u niet vrij u te onttrekken. |
3 Zo zult gij ook doen met zijn ezel, zo zult gij ook doen met zijn kleed, zo zult gij doen met elk verloren voorwerp van uw broeder, dat hij verloren heeft en gij gevonden hebt; gij moogt u daaraan niet onttrekken. |
3 Tu feras de même pour son âne, tu feras de même pour son vêtement, tu feras de même pour tout objet qu'il aurait perdu et que tu trouverais; tu ne devras point t'en détourner. |
4 Gij zult uws broeders ezel of zijn os niet zien, vallende op den weg, en u van die verbergen; gij zult ze met hem ganselijk oprichten. |
4 Wanneer gij uws broeders ezel of os op den weg ziet vallen, zo zult gij u daaraan niet onttrekken, maar zult ze weder ophelpen. |
4 Gij moogt, wanneer gij uws broeders ezel of rund op den weg ziet vallen, er u niet aan onttrekken, maar moet hem zeker helpen om het dier weder op te richten. |
4 Als gij de ezel of het rund van uw broeder op de weg ziet neervallen, zult gij u aan de zorg daarvoor niet onttrekken; gij zult ze voorzeker met hem weer ophelpen. |
4 Si tu vois l'âne de ton frère ou son boeuf tombé dans le chemin, tu ne t'en détourneras point, tu l'aideras à le relever. |
5 Het kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE, uw God, een gruwel. |
5 Ene vrouw zal geen manskleedingstukken dragen, en een man zal geen vrouwenklederen aandoen; want wie dat doet, die is den Heer, uwen God, een gruwel. |
5 Een vrouw mag geen manskleeding aanhebben, noch een man een vrouwengewaad aantrekken; want de Heer, uw god, heeft een afschuw van alwie zulks doet. |
5 Een vrouw zal geen mansklederen dragen en een man geen vrouwenkleed aantrekken, want ieder die deze dingen doet, is de Here, uw God, een gruwel. |
5 Une femme ne portera point un habillement d'homme, et un homme ne mettra point des vêtements de femme; car quiconque fait ces choses est en abomination à l'Eternel, ton Dieu. |
6 Wanneer voor uw aangezicht een vogelnest op den weg voorkomt, in enigen boom, of op de aarde, met jongen of eieren, en de moeder zittende op de jongen of op de eieren, zo zult gij de moeder met de jongen niet nemen. |
6 Wanneer gij op den weg een vogelnest vindt op een boom of op de aarde, met jongen of met eieren, en de moeder zit op de jongen of op de eieren, |
6 Wanneer door u een vogelnest wordt aangetroffen op den weg, in een of anderen boom of op het land, met jongen of eieren, terwijl de moeder op de jongen of de eieren zit, zo zult gij niet de moeder met de jongen nemen; |
6 Wanneer gij onderweg een vogelnest aantreft in een of andere boom of op de grond, met jongen of eieren (en de moeder zit op de jongen of de eieren) dan zult gij met de jongen niet ook de moeder wegnemen; |
6 Si tu rencontres dans ton chemin un nid d'oiseau, sur un arbre ou sur la terre, avec des petits ou des oeufs, et la mère couchée sur les petits ou sur les oeufs, tu ne prendras pas la mère et les petits, |
7 Gij zult de moeder ganselijk vrijlaten; maar de jongen zult gij voor u nemen; opdat het u welga, en gij de dagen verlengt. |
7 zo zult gij de moeder met de jongen niet nemen, maar gij zult de moeder laten vliegen en de jongen kunt gij nemen; opdat het u welga en gij lang leeft. |
7 de moeder moet gij stellig vrijlaten, maar de jongen moogt gij nemen; opdat het u welga en gij lang leven moogt. |
7 De moeder zult gij in elk geval laten wegvliegen, maar de jongen moogt gij meenemen; opdat het u wel ga en gij lang leeft. |
7 tu laisseras aller la mère et tu ne prendras que les petits, afin que tu sois heureux et que tu prolonges tes jours. |
8 Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij op uw dak een leuning maken; opdat gij geen bloedschuld op uw huis legt, wanneer iemand, vallende, daarvan afviel. |
8 Wanneer gij een nieuw huis bouwt, zo maak ene leuning rondom uw dak; opdat gij geen bloedschuld op uw huis brengt, als iemand daarvan afviel. |
8 Wanneer gij een nieuw huis bouwt, maak dan een borstwering aan uw dak; opdat gij geen bloedschuld over uw huis brengt, ingeval er eens iemand afviel. |
8 Wanneer gij een nieuw huis bouwt, dan zult gij aan uw dak een borstwering maken, opdat gij geen bloedschuld over uw huis brengt, als er iemand af valt. |
8 Si tu bâtis une maison neuve, tu feras une balustrade autour de ton toit, afin de ne pas mettre du sang sur ta maison, dans le cas où il en tomberait quelqu'un. |
9 Gij zult uw wijngaard niet met tweeerlei bezaaien; opdat de volheid des zaads, dat gij zult gezaaid hebben, en de inkomst des wijngaards niet ontheiligd worde. |
9 Gij zult uwen wijnberg niet met menigerlei zaad bezaaien, opdat gij niet het geheel van het zaad, dat gij gezaaid hebt, benevens de opbrengst van den wijnberg, zoudt moeten heiligen. |
9 Gij zult in uw wijngaard niet tweeerlei telen; anders vervalt het geheel aan den Heer, het zaad dat gij zaait en de opbrengst van den wijngaard. |
9 Gij zult uw wijngaard niet met tweeerlei zaad bezaaien, opdat niet de gehele oogst van het zaad dat gij gezaaid hebt, en de opbrengst van de wijngaard aan het heiligdom vervalt. |
9 Tu ne sèmeras point dans ta vigne diverses semences, de peur que tu ne jouisses ni du produit de ce que tu auras semé ni du produit de la vigne. |
10 Gij zult niet ploegen met een os en met een ezel te gelijk. |
10 Gij zult niet ploegen met een os en een ezel tegelijk. |
10 Gij zult niet ploegen met een rund en een ezel tegelijk. |
10 Gij zult niet ploegen met een rund en een ezel tezamen. |
10 Tu ne laboureras point avec un boeuf et un âne attelés ensemble. |
11 Gij zult geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen te gelijk. |
11 Gij zult geen kleed aantrekken tegelijk van wol en van linnen. |
11 Gij zult geen kleed aantrekken van gemengde stof, wol en linnen dooreen. |
11 Gij zult u niet kleden met een kleed van tweeerlei stof, wol en linnen tezamen. |
11 Tu ne porteras point un vêtement tissé de diverses espèces de fils, de laine et de lin réunis ensemble. |
12 Snoeren zult gij u maken aan de vier hoeken uws opperkleeds, waarmede gij u bedekt. |
12 Gij zult u franjes maken aan de vier hoeken van uw opperkleed, met hetwelk gij u bedekt. |
12 Maak u tressen aan de vier hoeken van de deken waarmede gij u dekt. |
12 Gij zult u gedraaide snoeren maken aan de vier hoeken van het kleed, waarmee gij u bedekt. |
12 Tu mettras des franges aux quatre coins du vêtement dont tu te couvriras. |
13 Wanneer een man een vrouw zal genomen hebben, en tot haar ingegaan zijnde, alsdan haar zal haten, |
13 Wanneer iemand ene vrouw neemt en toornig op haar wordt, als hij bij haar geslapen heeft, |
13 Wanneer iemand een vrouw huwt en, na tot haar gekomen te zijn, een afkeer van haar krijgt, |
13 Wanneer een man een vrouw huwt en na de echtelijke gemeenschap een afkeer van haar krijgt, |
13 Si un homme, qui a pris une femme et est allé vers elle, éprouve ensuite de l'aversion pour sa personne, |
14 En haar oorzaak van naspraak zal opleggen, en een kwaden naam over haar uitbrengen, en zeggen: Deze vrouw heb ik genomen, en ben tot haar genaderd, maar heb den maagdom aan haar niet gevonden; |
14 en haar iets schandelijks ten laste legt en kwaad gerucht over haar brengt, en zegt; Deze vrouw heb ik genomen, en toen ik mij bij haar voegde, bevond ik, dat zij geen maagd was, |
14 haar dan in opspraak brengt en een slecht gerucht van haar doet uitgaan, door te zeggen: Deze vrouw heb ik gehuwd, maar toen ik tot haar naderde, heb ik den maagdom aan haar niet gevonden-- |
14 Haar in opspraak brengt en haar een slechte naam bezorgt door te zeggen: Deze vrouw heb ik gehuwd, maar bij de echtelijke gemeenschap bevond ik, dat zij geen maagd was. |
14 s'il lui impute des choses criminelles et porte atteinte à sa réputation, en disant: J'ai pris cette femme, je me suis approché d'elle, et je ne l'ai pas trouvée vierge, - |
15 Dan zullen de vader van deze jonge dochter en haar moeder nemen, en tot de oudsten der stad aan de poort uitbrengen, den maagdom dezer jonge vrouw. |
15 zo zullen de vader en de moeder van deze jonge dochter den maagdom dezer jonge dochter nemen en dien voor de oudsten der stad in de poort uitbrengen. |
15 zo zullen de vader en de moeder der jonge vrouw het bewijs harer maagdelijkheid nemen en uitbrengen tot de oudsten der stad in de poort, |
15 Dan zullen de vader en de moeder van het meisje de bewijzen van de maagdelijkheid van het meisje nemen en tot de oudsten van de stad, naar de poort, brengen. |
15 alors le père et la mère de la jeune femme prendront les signes de sa virginité et les produiront devant les anciens de la ville, à la porte. |
16 En de vader van de jonge dochter zal tot de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan dezen man gegeven tot een vrouw; maar hij heeft haar gehaat; |
16 En de vader van de jonge dochter zal tot de oudsten zeggen: Ik heb aan dezen man mijne dochter tot vrouw gegeven; nu is hij toornig op haar geworden, |
16 en de vader der jonge vrouw zal tot de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan dezen man tot vrouw gegeven, maar hij heeft een afkeer van haar gekregen, |
16 En de vader van het meisje zal tot de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan deze man tot vrouw gegeven, maar hij heeft een afkeer van haar gekregen, |
16 Le père de la jeune femme dira aux anciens: J'ai donné ma fille pour femme à cet homme, et il l'a prise en aversion; |
17 En ziet, hij heeft oorzaak van opspraak gegeven, zeggende: Ik heb den maagdom aan uw dochter niet gevonden; dit nu is de maagdom mijner dochter. En zij zullen het kleed voor het aangezicht van de oudsten der stad uitbreiden. |
17 en legt haar een schandelijk ding ten laste, zeggende: Ik heb uwe dochter geen maagd bevonden, hier is de maagdom van mijne dochter. En zij zullen de klederen voor de oudsten der stad uitspreiden. |
17 en zie, nu heeft hij haar in opspraak gebracht door te zeggen: Ik heb aan uw dochter den maagdom niet gevonden--maar hier is het bewijs van de maagdelijkheid mijner dochter! Dan zullen zij het laken voor de oudsten der stad uitbreiden. |
17 En zie, hij brengt haar in opspraak door te zeggen: ik heb bevonden, dat uw dochter geen maagd was; maar dit zijn de bewijzen van de maagdelijkheid van mijn dochter. Daarbij zullen zij het kleed voor de oudsten der stad uitspreiden. |
17 il lui impute des choses criminelles, en disant: Je n'ai pas trouvé ta fille vierge. Or voici les signes de virginité de ma fille. Et ils déploieront son vêtement devant les anciens de la ville. |
18 Dan zullen de oudsten derzelver stad dien man nemen, en kastijden hem; |
18 Dan zullen de oudsten van die stad den man nemen en hem kastijden, |
18 Daarop zullen de oudsten dier stad den man nemen en hem tuchtigen; |
18 Dan zullen de oudsten van die stad de man nemen, hem tuchtigen, |
18 Les anciens de la ville saisiront alors cet homme et le châtieront; |
19 En zij zullen hem een boete opleggen van honderd zilverlingen, en ze geven aan den vader van de jonge dochter, omdat hij een kwaden naam heeft uitgebracht over een jonge dochter van Israel; voorts zal zij hem ter vrouwe zijn, hij zal haar niet mogen laten gaan al zijn dagen. |
19 en hem ene boete opleggen van honderd zilveren sikkels, en die aan den vader der jonge dochter geven, omdat hij ene jonge dochter in Israël in een kwaad gerucht gebracht heeft; en hij zal haar tot vrouw hebben, zodat hij haar zijn leven lang niet zal mogen verlaten. |
19 ook zullen zij hem een boete van honderd sikkelen zilver opleggen en die aan den vader der jonge vrouw geven, omdat hij van een Israelietische maagd een kwaad gerucht heeft doen uitgaan; en zij zal zijn vrouw blijven: het staat hem niet vrij haar te verstoten, zolang hij leeft. |
19 Hem een boete van honderd zilverlingen opleggen en die aan de vader van het meisje geven, omdat hij een slechte naam aan een Israelitische maagd bezorgd heeft; en zij zal hem tot vrouw zijn: hij zal haar niet mogen wegzenden, zolang hij leeft. |
19 et, parce qu'il a porté atteinte à la réputation d'une vierge d'Israël, ils le condamneront à une amende de cent sicles d'argent, qu'ils donneront au père de la jeune femme. Elle restera sa femme, et il ne pourra pas la renvoyer, tant qu'il vivra. |
20 Maar indien ditzelve woord waarachtig is, [dat] de maagdom aan de jonge dochter niet gevonden is; |
20 Maar indien het de waarheid is, dat de jonge dochter geen maagd bevonden is, |
20 Maar indien het waarheid is, indien de maagdom aan de jonge vrouw niet is gevonden, |
20 Maar indien deze beschuldiging waar is en de maagdelijkheid bij het meisje niet gevonden is, |
20 Mais si le fait est vrai, si la jeune femme ne s'est point trouvée vierge, |
21 Zo zullen zij deze jonge dochter uitbrengen tot de deur van haars vaders huis, en de lieden harer stad zullen haar met stenen stenigen, dat zij sterve, omdat zij een dwaasheid in Israel gedaan heeft, hoererende in haars vaders huis; zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. |
21 zo zal men haar buiten voor de deur van haars vaders huis brengen, en de lieden der stad zullen haar stenigen, dat zij sterft, omdat zij ene schanddaad in Israël begaan heeft en in haars vaders huis gehoereerd heeft; en gij zult het kwade van u wegdoen. |
21 zo zal men haar naar den ingang van het huis haars vaders brengen, en de lieden harer stad zullen haar stenigen, dat zij sterft; want zij heeft een dwaasheid in Israel bedreven door in het huis haars vaders ontucht te plegen. Zo zult gij het kwaad uit uw midden uitroeien. |
21 Dan zal men het meisje voor de ingang van het huis van haar vader brengen, en de mannen van haar stad zullen haar stenigen, zodat zij sterft, omdat zij een schanddaad in Israel gepleegd heeft door in het huis van haar vader ontucht te bedrijven. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen. |
21 on fera sortir la jeune femme à l'entrée de la maison de son père; elle sera lapidée par les gens de la ville, et elle mourra, parce qu'elle a commis une infamie en Israël, en se prostituant dans la maison de son père. Tu ôteras ainsi le mal du milieu de toi. |
22 Wanneer een man gevonden zal worden, liggende bij eens mans getrouwde vrouw, zo zullen zij ook beiden sterven, de man, die bij de vrouw gelegen heeft, en de vrouw; zo zult gij het boze uit Israel wegdoen. |
22 Wanneer iemand bevonden wordt te slapen bij ene vrouw, die een echten man heeft, zo zullen zij beiden sterven, de man en de vrouw, bij welke hij geslapen heeft; en gij zult het kwade uit Israël wegdoen. |
22 Wanneer iemand betrapt wordt terwijl hij gemeenschap houdt met een getrouwde vrouw, zo zal de een zo goed als de ander sterven: de man die met de vrouw gemeenschap hield en de vrouw. Zo zult gij het kwaad uit Israel uitroeien. |
22 Wanneer een man betrapt wordt, terwijl hij gemeenschap heeft met een vrouw, die gehuwd is, dan zullen zij beiden sterven: de man, die met de vrouw gemeenschap gehad heeft, en ook de vrouw. Zo zult gij het kwaad uit Israel wegdoen. |
22 Si l'on trouve un homme couché avec une femme mariée, ils mourront tous deux, l'homme qui a couché avec la femme, et la femme aussi. Tu ôteras ainsi le mal du milieu d'Israël. |
23 Wanneer er een jonge dochter zal zijn, die een maagd is, ondertrouwd aan een man, en een man haar in de stad zal gevonden, en bij haar gelegen hebben; |
23 Wanneer ene jonge dochter aan iemand ondertrouwd is, en een man haar in de stad vindt en bij haar slaapt, |
23 Wanneer een maagd verloofd is, en iemand treft haar aan in de stad en houdt gemeenschap met haar, |
23 Wanneer een man een meisje, dat nog maagd is en dat met iemand ondertrouwd is, in de stad ontmoet en gemeenschap met haar heeft, |
23 Si une jeune fille vierge est fiancée, et qu'un homme la rencontre dans la ville et couche avec elle, |
24 Zo zult gij ze beiden uitbrengen tot de poort derzelver stad, en gij zult hen met stenen stenigen, dat zij sterven; de jonge dochter, ter oorzake, dat zij niet geroepen heeft in de stad, en den man, ter oorzake dat hij zijns naasten vrouw vernederd heeft; zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. |
24 zo zult gij hen beiden ter stadspoort uitbrengen en zult hen beiden stenigen, dat zij sterven: de jonge dochter, omdat zij niet geroepen heeft, dewijl zij in de stad was; den man, omdat hij zijns naasten vrouw geschonden heeft; en gij zult het kwade van u wegdoen. |
24 zo zult gij hen beiden naar de poort dier stad brengen en hen stenigen, dat zij sterven: het meisje, omdat zij in de stad niet geschreeuwd, en den man, omdat hij de vrouw zijns naasten verkracht heeft. Zo zult gij het kwaad uit uw midden uitroeien. |
24 Dan zult gij hen beiden naar de poort van die stad brengen en hen stenigen, zodat zij sterven: het meisje, omdat zij in de stad niet om hulp geroepen heeft, en de man, omdat hij de vrouw van zijn naaste onteerd heeft. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen. |
24 vous les amènerez tous deux à la porte de la ville, vous les lapiderez, et ils mourront, la jeune fille pour n'avoir pas crié dans la ville, et l'homme pour avoir déshonoré la femme de son prochain. Tu ôteras ainsi le mal du milieu de toi. |
25 En indien een man een ondertrouwde jonge dochter in het veld gevonden, en de man haar verkracht en bij haar gelegen zal hebben, zo zal de man, die bij haar gelegen heeft, alleen sterven; |
25 Maar als iemand ene ondertrouwde jonge dochter op het veld vindt, en haar grijpt en bij haar slaapt, zo zal de man alleen sterven, die bij haar geslapen heeft; |
25 Maar indien de man het verloofde meisje op het veld aantreft en haar geweld aandoet en gemeenschap met haar houdt, zo zal alleen de man die met haar gemeenschap hield sterven; |
25 Maar als de man het ondertrouwde meisje in het veld ontmoet, haar vastgrijpt en gemeenschap met haar heeft, dan zal alleen de man sterven, die gemeenschap met haar gehad heeft; |
25 Mais si c'est dans les champs que cet homme rencontre la jeune femme fiancée, lui fait violence et couche avec elle, l'homme qui aura couché avec elle sera seul puni de mort. |
26 Maar de jonge dochter zult gij niets doen; de jonge dochter heeft geen zonde des doods; want gelijk of een man tegen zijn naaste opstond, en sloeg hem dood aan het leven, alzo is deze zaak. |
26 maar de jonge dochter zult gij niets doen, want zij heeft geen zonde des doods gedaan; maar gelijk wanneer iemand tegen zijnen naaste opstond en hem doodsloeg, zo is dit ook; |
26 maar het meisje zult gij niets doen: zij is geenszins des doods schuldig; want evenals wanneer iemand tegen zijn naaste opstaat en hem van het leven berooft, zo heeft deze zaak zich toegedragen: |
26 Het meisje echter zult gij niets doen, aan het meisje kleeft geen zonde, waarop de doodstraf staat, want dit geval is hetzelfde als wanneer iemand zich tegen zijn naaste keert en hem om het leven brengt. |
26 Tu ne feras rien à la jeune fille; elle n'est pas coupable d'un crime digne de mort, car il en est de ce cas comme de celui où un homme se jette sur son prochain et lui ôte la vie. |
27 Want hij heeft haar in het veld gevonden; de ondertrouwde jonge dochter riep, en er was niemand, die haar verloste. |
27 want hij vond haar op het veld, en de ondertrouwde jonge dochter riep, en er was niemand, die haar hulp kon aanbrengen. |
27 hij heeft haar op het veld aangetroffen; het verloofde meisje heeft geschreeuwd; maar er was niemand om haar te helpen. |
27 Want hij heeft haar in het veld ontmoet; het ondertrouwde meisje heeft om hulp geroepen, maar er was niemand, die haar te hulp kwam. |
27 La jeune fille fiancée, que cet homme a rencontrée dans les champs, a pu crier sans qu'il y ait eu personne pour la secourir. |
28 Wanneer een man een jonge dochter zal gevonden hebben, die een maagd is, dewelke niet ondertrouwd is, en haar zal gegrepen en bij haar gelegen hebben, en zij gevonden zullen zijn; |
28 Wanneer iemand ene maagd aantreft, die niet ondertrouwd is, en hij grijpt haar en slaapt bij haar, en het wordt alzo bevonden, |
28 Wanneer iemand een maagd die niet verloofd is aantreft, haar aangrijpt en met haar gemeenschap houdt, dan zal, als zij betrapt worden, |
28 Wanneer een man een meisje ontmoet, dat nog maagd is en niet ondertrouwd, haar aangrijpt en gemeenschap met haar heeft, en zij worden betrapt, |
28 Si un homme rencontre une jeune fille vierge non fiancée, lui fait violence et couche avec elle, et qu'on vienne à les surprendre, |
29 Zo zal de man, die bij haar gelegen heeft, den vader van de jonge dochter vijftig zilverlingen geven, en zij zal hem ter vrouwe zijn, omdat hij haar vernederd heeft; hij zal ze niet mogen laten gaan al zijn dagen. |
29 zo zal hij, die bij haar geslapen heeft, aan haren vader vijftig sikkels zilver geven, en hij zal haar tot vrouw nemen, omdat hij haar verkracht heeft; hij zal haar niet mogen verlaten zijn leven lang. |
29 de man die met het meisje gemeenschap hield aan haar vader vijftig sikkelen zilver betalen, en zij zal zijn vrouw worden, omdat hij haar verkracht heeft: hij mag haar niet verstoten, zolang hij leeft. |
29 Dan zal de man, die bij haar gelegen heeft, aan de vader van het meisje vijftig zilverlingen geven, en zij zal hem tot vrouw zijn, omdat hij haar onteerd heeft; hij zal haar niet mogen wegzenden, zolang hij leeft. |
29 l'homme qui aura couché avec elle donnera au père de la jeune fille cinquante sicles d'argent; et, parce qu'il l'a déshonorée, il la prendra pour femme, et il ne pourra pas la renvoyer, tant qu'il vivra. |
30 Een man zal zijns vaders vrouw niet nemen, en hij zal zijns vaders slippe niet ontdekken. |
30 Niemand zal zijns vaders vrouw nemen, noch zijns vaders dek opslaan. |
30 Niemand zal de vrouw zijns vaders huwen noch het dek zijn vaders opslaan. |
30 Een man zal de vrouw van zijn vader niet nemen noch het dek van zijn vader opslaan. |
30 Nul ne prendra la femme de son père, et ne soulèvera la couverture de son père. |