|
1 Daarna ben ik, na veertien jaren, wederom naar Jeruzalem opgegaan met Barnabas, ook Titus medegenomen hebbende. |
1 Daarna, na veertien jaren, trok ik andermaal op naar Jeruzalem met Barnabas, en nam Titus ook met mij. |
1 Veertien jaar later ben ik weer naar Jeruzalem opgegaan, met Barnabas, terwijl ik ook Titus meenam. |
1 Daarna ging ik na verloop van veertien jaar weder naar Jeruzalem met Barnabas en nam ook Titus mede; |
1 Quatorze ans après, je montai de nouveau à Jérusalem avec Barnabas, ayant aussi pris Tite avec moi; |
2 En ik ging op door een openbaring, en stelde hun het Evangelie voor, dat ik predik onder de heidenen; en in het bijzonder aan degenen, die in achting waren, opdat ik niet enigszins tevergeefs zou lopen of gelopen hebben. |
2 En ik trok op volgens ene openbaring, en stelde hun het Evangelie voor, hetwelk ik predik onder de heidenen, in het bijzonder dengenen, die in aanzien waren, opdat ik niet tevergeefs zou lopen of gelopen hebben. |
2 Ik ging op grond van een openbaring en legde de blijmare die ik onder de heidenen verkondig aan hen voor, in het bijzonder aan de mannen van aanzien; opdat ik niet tevergeefs mocht lopen of gelopen hebben. |
2 En ik ging op grond van een openbaring. En ik legde hun het evangelie voor, dat ik onder de heidenen verkondig, afzonderlijk echter aan hen, die in aanzien waren, opdat ik niet vruchteloos liep of gelopen had. |
2 et ce fut d'après une révélation que j'y montai. Je leur exposai l'Evangile que je prêche parmi les païens, je l'exposai en particulier à ceux qui sont les plus considérés, afin de ne pas courir ou avoir couru en vain. |
3 Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden. |
3 Maar zelfs Titus, die met mij was, werd niet gedwongeu zich te laten besnijden, hoewel hij een Griek was; |
3 Maar zelfs werd Titus, die bij mij was, een heiden, niet genoodzaakt zich te laten besnijden; |
3 Maar zelfs Titus, die bij mij was, werd, ofschoon hij een Griek was, toch niet gedwongen zich te laten besnijden; |
3 Mais Tite, qui était avec moi, et qui était Grec, ne fut pas même contraint de se faire circoncire. |
4 En [dat] om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen waren, om te verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen. |
4 en dat om de valse broeders, die ingeslopen waren om onze vrijheid te verspieden, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons dienstbaar mochten maken; |
4 maar om de binnengedrongen valse broeders die ingeslopen waren om onze vrijheid, de vrijheid die wij in Christus Jezus hebben, te belagen, ten einde ons in slavernij te brengen. |
4 En dat met het oog op de binnengedrongen valse broeders, lieden, die waren binnengeslopen, om onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, te bespieden, en zo ons tot slavernij te brengen. |
4 Et cela, à cause des faux frères qui s'étaient furtivement introduits et glissés parmi nous, pour épier la liberté que nous avons en Jésus-Christ, avec l'intention de nous asservir. |
5 Denwelken wij ook niet een uur hebben geweken met onderwerping, opdat de waarheid van het Evangelie bij u zou verblijven. |
5 voor wie wij ook geen enkel uur geweken zijn om hun onderdanig te zijn, opdat de waarheid des Evangelies bij u stand zou houden. |
5 Wij zijn geen ogenblik voor hen geweken, hebben ons niet onderworpen; opdat de echte leer over de Blijmare bij u mocht bewaard blijven. |
5 Wij zijn voor hen geen ogenblik gedwee uit de weg gegaan, opdat de waarheid van het evangelie ook verder bij u zou blijven. |
5 Nous ne leur cédâmes pas un instant et nous résistâmes à leurs exigences, afin que la vérité de l'Evangile fût maintenue parmi vous. |
6 En van degenen, die geacht waren, wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. |
6 Aangaande degenen, die toen in aanzien waren, --hoedanig zij eertijds geweest zijn gaat mij niet aan, want God acht den persoon des mensen niet--, degenen dan, die in aanzien waren, hebben mij niets nieuws medegedeeld; |
6 Van de zijde van hen die schijnen iets te zijn--hoe groot hun aanzien vroeger geweest is, gaat mij niet aan: God beoordeelt een mens niet naar uiterlijkheden--want mij hebben die mannen van aanzien niets verder opgelegd. |
6 Maar wat hen betreft, die in zeker aanzien waren (wat zij vroeger geweest mogen zijn, doet er voor mij niets toe: God ziet de persoon niet aan) mij immers hebben zij, die in aanzien waren, verder niets opgelegd. |
6 Ceux qui sont les plus considérés-quels qu'ils aient été jadis, cela ne m'importe pas: Dieu ne fait point acception de personnes, - ceux qui sont les plus considérés ne m'imposèrent rien. |
7 Maar daarentegen, als zij zagen, dat aan mij het Evangelie der voorhuid toebetrouwd was, gelijk aan Petrus [dat] der besnijdenis; |
7 maar integendeel, toen zij zagen, dat mij het Evangelie der onbesnedenen was toebetrouwd, gelijk aan Petrus het Evangelie der besnijdenis, |
7 Integendeel, toen zij zagen dat mij de verkondiging van de Blijmare onder de onbesnedenen was toevertrouwd zoals aan Petrus die onder de besnedenen |
7 Maar integendeel: toen zij zagen, dat mij de prediking van het evangelie aan de onbesnedenen toevertrouwd was, gelijk aan Petrus die aan de besnedenen, |
7 Au contraire, voyant que l'Evangile m'avait été confié pour les incirconcis, comme à Pierre pour les circoncis, - |
8 (Want Die in Petrus krachtelijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtelijk in mij onder de heidenen); |
8 --want die met Petrus krachtig geweest is tot het apostelambt onder de besnijdenis, is ook met mij krachtig geweest onder de heidenen |
8 --want Hij die aan Petrus kracht heeft gegeven tot het apostelambt onder de besnedenen heeft ook mij voor de heidenen gesterkt-- |
8 (Immers Hij, die Petrus kracht gaf om apostel te zijn voor de besnedenen, gaf die kracht ook aan mij voor de heidenen), |
8 car celui qui a fait de Pierre l'apôtre des circoncis a aussi fait de moi l'apôtre des païens, - |
9 En als Jakobus, en Cefas, en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade, die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Barnabas de rechter [hand] der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen, en zij tot de besnijdenis [zouden] [gaan]; |
9 --en toen Jakobus en Cefas en Johannes, die voor pilaren gehouden werden, de genade erkenden, die mij gegeven was, gaven zij mij en Barnabas de rechterhand der gemeenschap, opdat wij onder de heidenen en zij onder de besnijdenis prediken zouden; |
9 en toen zij erkenden de genade die mij gegeven was, hebben Jacobus, Kefas en Johannes, die geacht worden steunpilaren te zijn, mij en Barnabas de rechterhand ten teken der gemeenschap gereikt, met de afspraak: Wij naar de heidenen, zij naar de besnedenen; |
9 En toen zij de genade, die mij geschonken was, opmerkten, reikten Jakobus, Kefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, mij en Barnabas de broederhand: wij zouden naar de heidenen, zij naar de besnedenen gaan. |
9 et ayant reconnu la grâce qui m'avait été accordée, Jacques, Céphas et Jean, qui sont regardés comme des colonnes, me donnèrent, à moi et à Barnabas, la main d'association, afin que nous allassions, nous vers les païens, et eux vers les circoncis. |
10 Alleenlijk, dat wij den armen zouden gedenken; hetwelk zelf ik ook benaarstigd heb te doen. |
10 alleenlijk, dat wij de armen zouden gedenken, hetwelk ik mij ook benaarstigd heb te doen. |
10 alleen zouden wij de armen gedenken; wat ik ook altijd met ijver heb gedaan. |
10 Alleen moesten wij de armen blijven gedenken, en ik heb mij dan ook beijverd dat vooral te doen. |
10 Ils nous recommandèrent seulement de nous souvenir des pauvres, ce que j'ai bien eu soin de faire. |
11 En toen Petrus te Antiochie gekomen was, wederstond ik hem in het aangezicht, omdat hij te bestraffen was. |
11 Maar toen Petrus te Antiochië kwam, wederstond ik hem in het aangezicht, omdat hij te berispen was. |
11 Toen nu Kefas te Antiochie gekomen was, trad ik openlijk tegen hem op; want hij was zonder twijfel schuldig. |
11 Maar toen Kefas te Antiochie gekomen was, heb ik mij openlijk tegen hem verzet, omdat het ongelijk aan zijn kant was. |
11 Mais lorsque Céphas vint à Antioche, je lui résistai en face, parce qu'il était répréhensible. |
12 Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij [zich] en scheidde zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis waren. |
12 Want te voren, eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij met de heidenen; maar toen zij kwamen, onttrok hij zich en zonderde zich af, omdat hij die van de besnijdenis vreesde; |
12 Immers, voordat enige gezanten van Jacobus daar kwamen, at hij met de heidenen, maar toen die waren aangekomen, trok hij zich terug en zonderde zich af, uit vrees voor de besnedenen. |
12 Want voordat sommigen uit de kring van Jakobus gekomen waren, at hij met de heidenen aan een tafel, maar toen zij kwamen, trok hij zich terug en zonderde zich af uit vrees voor de besnedenen. |
12 En effet, avant l'arrivée de quelques personnes envoyées par Jacques, il mangeait avec les païens; et, quand elles furent venues, il s'esquiva et se tint à l'écart, par crainte des circoncis. |
13 En ook de andere Joden veinsden met hem; alzo dat ook Barnabas mede afgetrokken werd door hun veinzing. |
13 en ook de andere Joden veinsden met hem, zodat zelfs Barnabas verleid werd met hen te veinzen. |
13 En ook de overige Joden huichelden met hem mee; zodat zelfs Barnabas door hun huichelarij werd meegesleept. |
13 En ook de overige Joden huichelden met hem mede, zodat zelfs Barnabas zich liet medeslepen door hun huichelarij. |
13 Avec lui les autres Juifs usèrent aussi de dissimulation, en sorte que Barnabas même fut entraîné par leur hypocrisie. |
14 Maar als ik zag, dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven? |
14 Maar toen ik zag, dat zij niet recht wandelden naar de waarheid des Evangelies, zeide ik tot Petrus openlijk voor allen: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft en niet naar Joodse wijze, waarom dwingt gij dan de heidenen naar Joodse wijze te leven? |
14 Maar toen ik zag dat zij zich niet gedroegen volgens de waarachtige leer van de Blijmare, zeide ik in aller tegenwoordigheid tot Petrus: Indien gij, terwijl gij Jood zijt, naar heidensche en niet naar Joodse zeden leeft, wat dwingt gij dan de heidenen Joods te leven? |
14 Maar toen ik zag, dat zij niet de rechte weg bewandelden naar de waarheid van het evangelie, zeide ik tot Kefas ten aanhoren van allen: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidens en niet naar Joods gebruik leeft, hoe kunt gij dan de heidenen dwingen zich als Joden te gedragen? |
14 Voyant qu'ils ne marchaient pas droit selon la vérité de l'Evangile, je dis à Céphas, en présence de tous: Si toi qui es Juif, tu vis à la manière des païens et non à la manière des Juifs, pourquoi forces-tu les païens à judaïser? |
15 Wij zijn van nature Joden, en niet zondaars uit de heidenen; |
15 Wij zijn van geboorte Joden, en geen zondaars uit de heidenen; |
15 Wij, die van geboorte Joden zijn en geen zondaren van heidensche afkomst |
15 Wij, geboren Joden, en geen zondaars uit de heidenen, |
15 Nous, nous sommes Juifs de naissance, et non pécheurs d'entre les païens. |
16 [Doch] wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. |
16 nochtans, dewijl wij weten, dat de mens door de werken der Wet niet rechtvaardig wordt, maar door het geloof in Jezus Christus, zo hebben ook wij in Christus Jezus geloofd, opdat wij rechtvaardig zouden worden door het geloof in Christus, en niet door de werken der Wet; want door de werken der Wet wordt geen vlees rechtvaardig. |
16 hebben desondanks, omdat wij weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit wetswerken maar door het geloof in Christus Jezus, het geloof in Christus aangenomen om gerechtvaardigd te worden uit het geloof in Christus en niet uit wetswerken; want uit wetswerken kan niemand worden gerechtvaardigd. |
16 Wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet, maar door het geloof in Christus Jezus, zijn ook zelf tot het geloof in Christus Jezus gekomen, om gerechtvaardigd te worden uit het geloof in Christus en niet uit werken der wet. Want uit werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden. |
16 Néanmoins, sachant que ce n'est pas par les oeuvres de la loi que l'homme est justifié, mais par la foi en Jésus-Christ, nous aussi nous avons cru en Jésus-Christ, afin d'être justifiés par la foi en Christ et non par les oeuvres de la loi, parce que nulle chair ne sera justifiée par les oeuvres de la loi. |
17 Maar indien wij, die in Christus zoeken gerechtvaardigd te worden, ook zelven zondaars bevonden worden, is dan Christus een dienaar der zonde? Dat zij verre. |
17 Zouden dan wij, die in Christus rechtvaardig zoeken te worden, ook nog zelve zondaars bevonden worden? Dan was Christus een zondedienaar. Dat zij verre! |
17 Wanneer wij door ons streven gerechtvaardigd te worden door Christus ten slotte blijken toch zondaars te zijn, is Christus dan soms een dienaar der zonde? Dat nooit! |
17 Maar indien wij, trachtende in Christus gerechtvaardigd te worden, ook zelf zijn gebleken zondaars te zijn, staat Christus dan in dienst der zonde? Volstrekt niet. |
17 Mais, tandis que nous cherchons à être justifiés par Christ, si nous étions aussi nous-mêmes trouvés pécheurs, Christ serait-il un ministre du péché? Loin de là! |
18 Want indien ik, hetgeen ik afgebroken heb, datzelve wederom opbouw, zo stel ik mijzelven tot een overtreder. |
18 Want indien ik weder opbouw hetgeen ik afgebroken heb, zo maak ik mijzelven tot een overtreder. |
18 Immers, wanneer ik weer opbouw wat ik heb omvergeworpen, dan stel ik mijzelf als overtreder aan de kaak. |
18 Immers, indien ik hetgeen ik afgebroken heb, weder opbouw, bewijs ik daardoor, dat ik zelf een overtreder ben. |
18 Car, si je rebâtis les choses que j'ai détruites, je me constitue moi-même un transgresseur, |
19 Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. |
19 Maar ik ben door de Wet der Wet afgestorven, opdat ik Gode leven zou. |
19 Want ik ben door de wet aan de wet afgestorven om Gode te leven; |
19 Want ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven. |
19 car c'est par la loi que je suis mort à la loi, afin de vivre pour Dieu. |
20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, [doch] niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. |
20 Ik ben met Christus gekruisigd; ik leef wel; doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; want wat ik nu leef in het vlees, dat leef ik in het geloof aan den Zoon Gods, die mij heeft liefgehad en zichzelven voor mij heeft overgegeven. |
20 met Christus ben ik gekruisigd; nu leef ik niet meer, maar Christus leeft in mij. Voor zover ik nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in den Zoon Gods, die mij heeft liefgehad en zich voor mij gegeven heeft. |
20 Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, [dat] [is], niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu [nog] in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven. |
20 J'ai été crucifié avec Christ; et si je vis, ce n'est plus moi qui vis, c'est Christ qui vit en moi; si je vis maintenant dans la chair, je vis dans la foi au Fils de Dieu, qui m'a aimé et qui s'est livré lui-même pour moi. |
21 Ik doe de genade Gods niet te niet; want indien de rechtvaardigheid door de wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven. |
21 Ik werp Gods genade niet weg; want indien de gerechtigheid door de wet komt, zo is Christus tevergeefs gestorven. |
21 Ik veracht de genade Gods niet; want indien de ware gerechtigheid door de wet wordt verkregen, is Christus feitelijk doelloos gestorven. |
21 Ik ontneem aan de genade Gods haar kracht niet; want indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven. |
21 Je ne rejette pas la grâce de Dieu; car si la justice s'obtient par la loi, Christ est donc mort en vain. |