|
1 Daarom dewijl wij deze bediening hebben, naar de barmhartigheid, die ons geschied is, zo vertragen wij niet; |
1 Daarom, dewijl wij zodanig een ambt hebben, naardat ons barmhartigheid geschied is, zo worden wij niet moede, |
1 Daarom, nu wij door Gods ontferming deze bediening hebben, versagen wij niet, |
1 Daarom, nu wij deze bediening hebben, die ons door barmhartigheid is toevertrouwd, verliezen wij de moed niet, |
1 C'est pourquoi, ayant ce ministère, selon la miséricorde qui nous a été faite, nous ne perdons pas courage. |
2 Maar wij hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende in arglistigheid, noch het Woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheid onszelven aangenaam makende bij alle gewetens der mensen, in de tegenwoordigheid Gods. |
2 maar wij vermijden ook heimelijke schande, en gaan niet om met listigheid, vervalsen ook Gods woord niet, maar door openbaring der waarheid bevelen wij ons aan bij de gewetens van alle mensen voor het aangezicht Gods. |
2 maar hebben het als iets schandelijks opgegeven de waarheid te verbloemen; daar wij niet met streken omgaan of Gods woord vervalsen, maar ons door openbaring der waarheid aanbevelen voor het oog van God op aller mensen geweten een beroep te doen. |
2 Maar hebben wij verworpen alle schandelijke praktijken, die het licht niet kunnen zien, daar wij niet met sluwheid omgaan of het woord Gods vervalsen, maar de waarheid aan het licht brengen en zo bij elk menselijk geweten onze eigen aanbeveling zijn voor het oog van God. |
2 Nous rejetons les choses honteuses qui se font en secret, nous n'avons point une conduite astucieuse, et nous n'altérons point la parole de Dieu. Mais, en publiant la vérité, nous nous recommandons à toute conscience d'homme devant Dieu. |
3 Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen, die verloren gaan; |
3 Is nu ons Evangelie bedekt, zo is het bedekt in degenen die verloren gaan; |
3 En indien onze prediking een verborgenheid is, dan is zij dat voor hen die verloren gaan; |
3 Indien dan nog ons evangelie bedekt is, is het bedekt bij hen, die verloren gaan, |
3 Si notre Evangile est encore voilé, il est voilé pour ceux qui périssent; |
4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, [namelijk] der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. |
4 bij welke de god dezer wereld de zinnen der ongelovigen verblind heeft, opdat zij niet zien het klare licht van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, die het evenbeeld Gods is. |
4 in wie--ongeloovigen als zij zijn--de god dezer wereld het verstand verblind heeft, zodat zij niet bestraald worden door het licht van de Blijmare der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is. |
4 Ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is. |
4 pour les incrédules dont le dieu de ce siècle a aveuglé l'intelligence, afin qu'ils ne vissent pas briller la splendeur de l'Evangile de la gloire de Christ, qui est l'image de Dieu. |
5 Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, [dat] [wij] uw dienaars [zijn] om Jezus' wil. |
5 Want wij prediken niet onszelve, maar Jezus Christus, dat hij de Heer is, maar wij uwe knechten zijn om Jezus' wil. |
5 Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus, den Heer, en noemen onszelf uw dienaren om Jezus' wil. |
5 Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Here, en onszelf als uw dienaren om Jezus' wil. |
5 Nous ne nous prêchons pas nous-mêmes; c'est Jésus-Christ le Seigneur que nous prêchons, et nous nous disons vos serviteurs à cause de Jésus. |
6 Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om [te] [geven] verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. |
6 Want God, die het licht gebood uit de duisternis te schijnen, heeft een klaren glans in onze harten gegeven, opdat door ons ontstaan zou de verlichting der kennis van Gods heerlijkheid, in het aangezicht van Jezus Christus. |
6 Want God, die gezegd heeft: Uit de duisternis zal het licht stralen--heeft onze harten bestraald; zodat wij Gods heerlijkheid zien stralen op Christus' aangezicht. |
6 Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus. |
6 Car Dieu, qui a dit: La lumière brillera du sein des ténèbres! a fait briller la lumière dans nos coeurs pour faire resplendir la connaissance de la gloire de Dieu sur la face de Christ. |
7 Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons; |
7 Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemende kracht zij uit God, en niet uit ons. |
7 Doch wij hebben dezen schat in aarden vaten; opdat onze buitengewone kracht blijke van God te komen, niet uit ons. |
7 Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, zodat de kracht, die alles te boven gaat, van God is en niet van ons: |
7 Nous portons ce trésor dans des vases de terre, afin que cette grande puissance soit attribuée à Dieu, et non pas à nous. |
8 [Als] die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig; |
8 Wij hebben overal droefenis, maar wij zijn niet beangst; wij zijn bekommerd, maar wij versagen niet; |
8 Wij toch worden in alles verdrukt, toch niet benauwd; om raad verlegen, toch niet radeloos; |
8 In alles zijn wij in de druk, doch niet in het nauw; om raad verlegen, doch niet radeloos; |
8 Nous sommes pressés de toute manière, mais non réduits à l'extrémité; dans la détresse, mais non dans le désespoir; |
9 Vervolgd, doch niet [daarin] verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven; |
9 wij worden vervolgd, maar wij worden niet verlaten; wij worden verdrukt, maar wij komen niet om; |
9 vervolgd, toch niet verlaten; neergeworpen, toch niet verloren; |
9 Vervolgd, doch niet verlaten; ter aarde geworpen, doch niet verloren; |
9 persécutés, mais non abandonnés; abattus, mais non perdus; |
10 Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. |
10 wij dragen het sterven van den Heere Jezus altijd aan ons lichaam om, opdat ook het leven van Jezus aan ons lichaam geopenbaard worde. |
10 overal dragen wij, aan ons lichaam, Jezus' doodslijden; opdat ook Jezus' leven in ons lichaam kenbaar worde. |
10 Te allen tijde het sterven van Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare. |
10 portant toujours avec nous dans notre corps la mort de Jésus, afin que la vie de Jésus soit aussi manifestée dans notre corps. |
11 Want wij, die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus' wil; opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. |
11 Want wij, die leven, worden altijd aan den dood overgegeven om Jezus' wil, opdat ook het leven van Jezus aan ons sterfelijk vlees geopenbaard worde. |
11 Want wij worden, nog levend aan den dood overgegeven om Jezus' wil; opdat ook Jezus' leven in ons sterfelijk vlees aan het licht kome. |
11 Want voortdurend worden wij, die leven, aan de dood overgeleverd, om Jezus' wil, opdat ook het leven van Jezus zich in ons sterfelijk vlees openbare. |
11 Car nous qui vivons, nous sommes sans cesse livrés à la mort à cause de Jésus, afin que la vie de Jésus soit aussi manifestée dans notre chair mortelle. |
12 Zo dan, de dood werkt wel in ons, maar het leven in ulieden. |
12 Daarom is nu de dood machtig in ons, maar het leven in u. |
12 Zo doet de dood in ons zijn kracht gevoelen, het leven in u. |
12 Zo werkt dan de dood in ons, doch het leven in u. |
12 Ainsi la mort agit en nous, et la vie agit en vous. |
13 Dewijl wij nu denzelfden Geest des geloofs hebben, gelijk er geschreven is: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken; zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook; |
13 Dewijl wij dan dezen geest des geloofs hebben, gelijk er geschreven staat: "Ik geloof, daarom spreek ik", --zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook, |
13 Daar wij dan denzelfden geest des geloofs hebben, volgens het Schriftwoord: Ik heb geloofd; daarom heb ik gesproken--gelooven ook wij en spreken daarom, |
13 Maar nu wij dezelfde Geest des geloofs hebben, gelijk geschreven staat: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, geloven ook wij, en daarom spreken wij ook. |
13 Et, comme nous avons le même esprit de foi qui est exprimé dans cette parole de l'Ecriture: J'ai cru, c'est pourquoi j'ai parlé! nous aussi nous croyons, et c'est pour cela que nous parlons, |
14 Wetende, dat Hij, Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken, en met ulieden daar zal stellen. |
14 en weten, dat Hij, die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons opwekken zal door Jezus, en ons met u Vóór zich stellen. |
14 wetend dat Hij die den Heer Jezus heeft opgewekt ook ons met Jezus zal opwekken en met u voor Zich stellen. |
14 Immers, wij weten, dat Hij, die de Here Jezus opgewekt heeft, ook ons met Jezus zal opwekken en met u voor Zich stellen. |
14 sachant que celui qui a ressuscité le Seigneur Jésus nous ressuscitera aussi avec Jésus, et nous fera paraître avec vous en sa présence. |
15 Want al deze dingen zijn om uwentwil, opdat de vermenigvuldigde genade, door de dankzegging van velen, overvloedig worde ter heerlijkheid Gods. |
15 Want het geschiedt alles om uwentwil, opdat de overvloedige genade door de dankzegging van velen God rijkelijk prijze. |
15 Want alles geschiedt om uwentwil; opdat de bij zovelen overvloedig geworden genade den dank ook vermeerdere tot verheerlijking van God. |
15 Want het geschiedt alles om uwentwil, opdat de genade toeneme en door steeds meerderen overvloediger dank worde gebracht ter ere Gods. |
15 Car tout cela arrive à cause de vous, afin que la grâce en se multipliant, fasse abonder, à la gloire de Dieu, les actions de grâces d'un plus grand nombre. |
16 Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. |
16 Daarom worden wij niet moede; maar hoewel onze uitwendige mens verderft, zo wordt echter de inwendige van dag tot dag vernieuwd. |
16 Daarom versagen wij niet, maar al gaat ook onze uitwendige mens tegronde, onze inwendige wordt vernieuwd, dag aan dag. |
16 Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. |
16 C'est pourquoi nous ne perdons pas courage. Et lors même que notre homme extérieur se détruit, notre homme intérieur se renouvelle de jour en jour. |
17 Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij [gaat], werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; |
17 Want onze droefenis, die tijdelijk en licht is, werkt ene eeuwige en boven alle mate gewichtige heerlijkheid, ons, |
17 Want de tijdelijke lichte verdrukking verwerft voor ons een over [groot], overgroot eeuwig gewicht van heerlijkheid; |
17 Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid, |
17 Car nos légères afflictions du moment présent produisent pour nous, au delà de toute mesure, un poids éternel de gloire, |
18 Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. |
18 die niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want wat zichtbaar is, is tijdelijk, maar wat onzichtbaar is, is eeuwig. |
18 daar wij niet achtslaan op het zichtbare, maar op het onzichtbare, want het zichtbare is tijdelijk, het onzichtbare eeuwig. |
18 Daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig. |
18 parce que nous regardons, non point aux choses visibles, mais à celles qui sont invisibles; car les choses visibles sont passagères, et les invisibles sont éternelles. |