|
1 Och, of gij mij een weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook, verdraagt mij! |
1 Och dat gij mij een weinig dwaas heid ten goede hieldt! Doch gij houdt het mij ten goede. |
1 Och of gij van mij een weinig dwaasheid verdroegt! Maar dat doet gij wel. |
1 Och, verdroegt gij een weinig onverstand van mij! Maar dat doet gij ook. |
1 Oh! si vous pouviez supporter de ma part un peu de folie! Mais vous, me supportez! |
2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid, om [u] [als] een reine maagd aan een man voor te stellen, [namelijk] aan Christus. |
2 Want ik ben ijverzuchtig op u met een goddelijken naijver; want ik heb u ondertrouwd aan éénen man, opdat ik u als ene reine maagd mocht voorstellen, namelijk aan Christus. |
2 Ik ben immers naijverig op u zoals God naijverig is; want ik heb u aan een man verloofd om u als een reine bruid tot Christus te brengen. |
2 Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan een man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen. |
2 Car je suis jaloux de vous d'une jalousie de Dieu, parce que je vous ai fiancés à un seul époux, pour vous présenter à Christ comme une vierge pure. |
3 Doch ik vrees, dat niet enigszins, gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen bedorven worden, [om] [af] [te] [wijken] van de eenvoudigheid, die in Christus is. |
3 Maar ik vrees, dat, gelijk de slang Eva door hare arglistigheid verleid heeft, misschien ook uwe zinnen alzo afgetrokken worden van de eenvoudigheid in Christus. |
3 Ik vrees echter dat, zoals de slang met haar arglist Eva bedroog, uw gezindheid bedorven wordt en vervreemd van Christelijken eenvoud en heiligheid. |
3 Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden. |
3 Toutefois, de même que le serpent séduisit Eve par sa ruse, je crains que vos pensées ne se corrompent et ne se détournent de la simplicité à l'égard de Christ. |
4 Want indien degene, die komt, een anderen Jezus predikte, dien wij niet gepredikt hebben, of [indien] gij een anderen geest ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een ander Evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij [hem] met recht. |
4 Want indien degene, die tot u komt, een anderen Jezus predikte, dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest ontvingt, dien gij niet ontvangen hebt, of een ander Evangelie hetwelk gij niet aangenomen hebt, zo zoudt gij het wel verdragen. |
4 Immers, indien iemand komt en een anderen Jezus verkondigt dan wij hebben gedaan, of indien gij een anderen geest krijgt dan gij gekregen hebt, of indien gij een andere heilsleer ontvangt dan gij aangenomen hebt, gij zoudt het opperbest verdragen. |
4 Want indien de eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt, of gij een andere geest ontvangt, die gij niet hebt ontvangen, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, dan verdraagt gij dat zeer wel. |
4 Car, si quelqu'un vient vous prêcher un autre Jésus que celui que nous avons prêché, ou si vous recevez un autre Esprit que celui que vous avez reçu, ou un autre Evangile que celui que vous avez embrassé, vous le supportez fort bien. |
5 Want ik acht, dat ik nergens minder in ben geweest dan de uitnemendste apostelen. |
5 Want ik meen, dat ik niets minder ben dan de uitnemendste apostelen. |
5 En ik meen in niets achter te staan bij die heel grote apostelen. |
5 Ik acht toch volstrekt niet te hebben ondergedaan voor die onvergelijkelijke apostelen. |
5 Or, j'estime que je n'ai été inférieur en rien à ces apôtres par excellence. |
6 En indien ik ook slecht ben in woorden, nochtans ben ik het niet in wetenschap; maar alleszins zijn wij in alle dingen onder u openbaar geworden. |
6 En hoewel ik onervaren ben in het spreken, ben ik het nochtans niet in de kennis; doch ik ben alleszins bij u welbekend. |
6 Kan ik slecht spreken, kennis heb ik genoeg. Maar wij hebben ons onder u geheel doen kennen. |
6 Ben ik dan al onervaren in het spreken, in kennis ben ik het niet, maar wij hebben die alleszins en in alle opzichten bij u openbaar gemaakt. |
6 Si je suis un ignorant sous le rapport du langage, je ne le suis point sous celui de la connaissance, et nous l'avons montré parmi vous à tous égards et en toutes choses. |
7 Heb ik zonde gedaan, als ik mijzelven vernederd heb, opdat gij zoudt verhoogd worden, overmits ik u het Evangelie Gods om niet verkondigd heb? |
7 Of heb ik gezondigd, dat ik mijzelven vernederd heb, opdat gij zoudt verhoogd worden, daar ik u het Evangelie Gods om niet verkondigd heb? |
7 Of heb ik een zonde begaan wanneer ik, opdat gij verhoogd zoudt worden, mij vernederde door Gods heilmare omniet te prediken? |
7 Of heb ik er verkeerd aan gedaan, dat ik, om u te verhogen, mijzelf vernederde door u om niet het evangelie Gods te verkondigen? |
7 Ou bien, ai-je commis un péché parce que, m'abaissant moi-même afin que vous fussiez élevés, je vous ai annoncé gratuitement l'Evangile de Dieu? |
8 Ik heb andere Gemeenten beroofd, bezoldiging [van] [haar] nemende, om u te bedienen; en als ik bij u tegenwoordig was en gebrek had, ben ik niemand lastig gevallen. |
8 Andere gemeenten heb ik beroofd, en bezoldiging van haar genomen, opdat ik u prediken zou; en toen ik bij u tegenwoordig was en gebrek had, was ik niemand tot last; |
8 Andere gemeenten heb ik beroofd door loon aan te nemen voor de diensten die ik ze bewees, en terwijl ik bij u was en gebrek leed, ben ik niemand lastig gevallen; |
8 Andere gemeenten heb ik geplunderd door vergoeding aan te nemen om u van dienst te kunnen zijn, en toen ik bij u was en gebrek kreeg, ben ik niemand lastig gevallen, |
8 J'ai dépouillé d'autres Eglises, en recevant d'elles un salaire, pour vous servir. |
9 Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld, die van Macedonie kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal [mij] [nog] [alzo] houden. |
9 want de broeders, die uit Macedonië kwamen, vervulden mijn gebrek; en ik heb mijzelven in alles er voor gewacht u te belasten, en zal er mij ook nog voor wachten. |
9 want mijn tekort vulden de broeders die uit Macedonie kwamen aan; zo heb ik in ieder opzicht mij gewacht u te bezwaren, en dit zal ik blijven doen. |
9 Want wat mij ontbrak, hebben de broeders, die uit Macedonie kwamen, aangevuld en in elk opzicht heb ik mij ervoor gewacht u tot last te zijn, en dit zal ik blijven doen. |
9 Et lorsque j'étais chez vous et que je me suis trouvé dans le besoin, je n'ai été à charge à personne; car les frères venus de Macédoine ont pourvu à ce qui me manquait. En toutes choses je me suis gardé de vous être à charge, et je m'en garderai. |
10 De waarheid van Christus is in mij, dat deze roem in de gewesten van Achaje aan mij niet zal verhinderd worden. |
10 Zo gewis als de waarheid van Christus in mij is, zal mij deze roem in de landen van Achaje niet benomen worden. |
10 Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is, dezen roem in de gewesten van Achaje zal ik mij niet laten verkorten. |
10 Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is: dit roemen zal mij niet belet worden in de streken van Achaje. |
10 Par la vérité de Christ qui est en moi, je déclare que ce sujet de gloire ne me sera pas enlevé dans les contrées de l'Achaïe. |
11 Waarom? Is het, omdat ik u niet liefheb? God weet het! |
11 Waarom dat? Is het, omdat ik u niet liefheb? God weet het. |
11 Waarom? Omdat ik u niet liefheb? God weet het. |
11 Waarom niet? Omdat ik u niet liefheb? God weet het. |
11 Pourquoi?... Parce que je ne vous aime pas?... Dieu le sait! |
12 Maar wat ik doe, dat zal ik nog doen, om de oorzaak af te snijden dengenen, die oorzaak [hebben] willen, opdat zij in hetgeen zij roemen, bevonden mochten worden gelijk als wij. |
12 Maar hetgeen ik doe, zal ik nog verder doen, opdat ik de gelegenheid afsnijde dengenen, die gelegenheid zoeken om zich te mogen beroemen, dat zij zijn als wij. |
12 Wat ik doe, dat houd ik vol om hun die een gelegenheid zoeken om onze gelijken bevonden te worden in dat waarop zij zich beroemen alle kans daarop te ontnemen. |
12 Maar wat ik doe, zal ik blijven doen, om hun de gelegenheid af te snijden, die er een zoeken, zodat zij in hetgeen, waarin zij roemen, blijken te zijn zoals ook wij. |
12 Mais j'agis et j'agirai de la sorte, pour ôter ce prétexte à ceux qui cherchent un prétexte, afin qu'ils soient trouvés tels que nous dans les choses dont ils se glorifient. |
13 Want zulke valse apostelen zijn bedriegelijke arbeiders, zich veranderende in apostelen van Christus. |
13 Want de zodanigen zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die het voorkomen aannemen van apostelen van Christus. |
13 Want zulke mensen zijn valse apostelen; bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus: |
13 Want zulke lieden zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. |
13 Ces hommes-là sont de faux apôtres, des ouvriers trompeurs, déguisés en apôtres de Christ. |
14 En het is geen wonder; want de satan zelf verandert zich in een engel des lichts. |
14 En dit is ook geen wonder; want de satan zelf doet zich voor als een Engel des lichts. |
14 Geen wonder. Immers, de Satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. |
14 Geen wonder ook! Immers, de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. |
14 Et cela n'est pas étonnant, puisque Satan lui-même se déguise en ange de lumière. |
15 Zo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaars zich veranderen, als [waren] [zij] dienaars der gerechtigheid; van welke het einde zal zijn naar hun werken. |
15 Daarom is het niets groots, dat ook zijne dienaars zich voordoen als predikers der gerechtigheid, wier einde zal zijn naar hunne werken. |
15 Dus is het niets bijzonders dat zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid. Hun eind zal zijn overeenkomstig hun werken. |
15 Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid; maar hun einde zal zijn naar hun werken. |
15 Il n'est donc pas étrange que ses ministres aussi se déguisent en ministres de justice. Leur fin sera selon leurs oeuvres. |
16 Ik zeg wederom, dat niemand mene, dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij [dan] aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen. |
16 Ik zeg nog eens, dat niemand mene, dat ik dwaas ben; doch zo niet, neemt mij dan als een dwaas, opdat ik mij ook een weinig beroeme. |
16 Nog eenmaal zeg ik: Niemand houde mij voor een dwaas. Anders, ziet mij dan maar voor een dwaas aan; opdat ik ook een weinig moge roemen. |
16 Nog eens: niemand houde mij voor onverstandig; of anders: aanvaardt mij als een onverstandige; dan kan ik ook een weinig roemen. |
16 Je le répète, que personne ne me regarde comme un insensé; sinon, recevez-moi comme un insensé, afin que moi aussi, je me glorifie un peu. |
17 Dat ik spreek, spreek ik niet naar den Heere, maar als in onwijsheid, in dezen vasten grond der roeming. |
17 Wat ik nu spreek, dat spreek ik niet als in den Heer, maar als in dwaasheid, daar wij tot het roemen gekomen zijn. |
17 Wat ik nu ga zeggen is niet naar des Heeren zin, maar als in dwaasheid gezegd, daar het nu eens op roemen aankomt. |
17 Wat ik zeg, zeg ik niet naar de Here, maar als in onverstand, aangenomen, dat wij mogen roemen. |
17 Ce que je dis, avec l'assurance d'avoir sujet de me glorifier, je ne le dis pas selon le Seigneur, mais comme par folie. |
18 Dewijl velen roemen naar het vlees, zo zal ik ook roemen. |
18 Dewijl er velen zich beroemen naar het vlees, zo zal ik mij ook beroemen. |
18 Omdat velen zich op uitwendige voorrechten beroemen, zal ik het ook doen. |
18 Daar velen roemen naar het vlees, zal ook ik eens roemen. |
18 Puisqu'il en est plusieurs qui se glorifient selon la chair, je me glorifierai aussi. |
19 Want gij verdraagt gaarne de onwijzen, dewijl gij wijs zijt. |
19 Want gij verdraagt gaarne de dwazen, dewijl gij verstandig zijt; |
19 Want gij verstandige mensen, gij verdraagt met genoegen de dwazen; |
19 Gij hebt immers gaarne geduld met onverstandigen, omdat gij zo verstandig zijt: |
19 Car vous supportez volontiers les insensés, vous qui êtes sages. |
20 Want gij verdraagt het, zo u iemand dienstbaar maakt, zo [u] iemand opeet, zo iemand [van] [u] neemt, zo zich iemand verheft, zo u iemand in het aangezicht slaat. |
20 gij verdraagt het, zo iemand u tot dienstbaarheid brengt, zo iemand u opeet, zo iemand u vangt, zo iemand u trotseert, zo iemand u in het aangezicht slaat. |
20 immers, gij verdraagt het als iemand over u den baas speelt, u uitzuigt en voor den gek houdt, op u neerziet, u in het gezicht slaat. |
20 Gij verdraagt het immers, als iemand u als slaven gebruikt, als iemand u opeet, als iemand beslag op u legt, als iemand groot doet, als iemand u in het aangezicht slaat. |
20 Si quelqu'un vous asservit, si quelqu'un vous dévore, si quelqu'un s'empare de vous, si quelqu'un est arrogant, si quelqu'un vous frappe au visage, vous le supportez. |
21 Ik zeg [dit] naar oneer, gelijk of wij zwak waren geweest; maar waarin iemand stout is (ik spreek in onwijsheid), [daarin] ben ik ook stout. |
21 Ter oneer zeg ik het, dat wij zwak waren geworden; maar waar iemand stout op is--ik spreek in dwaasheid--, daar ben ik ook stout op. |
21 Tot mijn schande moet ik zeggen, daartoe waren wij te zwak. Maar waarin een ander durft roemen--ik spreek in dwaasheid--durf ik het ook. |
21 Tot mijn schande moet ik erkennen, dat wij te zwak geweest zijn. En toch, wanneer iemand iets durft (ik spreek in onverstand) dan durf ik ook. |
21 J'ai honte de le dire, nous avons montré de la faiblesse. Cependant, tout ce que peut oser quelqu'un, -je parle en insensé, -moi aussi, je l'ose! |
22 Zijn zij Hebreen? Ik ook. Zijn zij Israelieten? Ik ook. Zijn zij het zaad van Abraham? Ik ook. |
22 Zijn zij Hebreën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij Abrahams zaad? Ik ook. |
22 Zijn zij Hebreen? Ik ook. Israelieten? Ik ook. Zaad Abrahams? Ik ook. |
22 Hebreeen zijn zij? Ik ook. Israelieten zijn zij? Ik ook. Nageslacht van Abraham zijn zij? Ik ook. |
22 Sont-ils Hébreux? Moi aussi. Sont-ils Israélites? Moi aussi. Sont-ils de la postérité d'Abraham? Moi aussi. |
23 Zijn zij dienaars van Christus? (ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven [hen]; in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doods [gevaar] menigmaal. |
23 Zijn zij dienaars van Christus? --Ik spreek dwaas--ik nog meer, ik heb meer gearbeid, ik heb meer slagen geleden, ik ben meermalen gevangen, dikwijls in doodsnoden geweest; |
23 Dienaren van Christus? Ik spreek in waanzin ik meer dan zij. Want ik weet meer te spreken van zwaren arbeid, meer van gevangenschappen; voor zijn zaak had ik van geeselingen rijkelijk mijn deel en verkeerde ik herhaaldelijk in doodsgevaar. |
23 Dienaren van Christus zijn zij? (ik spreek tegen mijn verstand in) ik nog meer: in moeiten veel vaker, in gevangenschap veel vaker, in slagen maar al te zeer, in doodsgevaren menigmaal. |
23 Sont-ils ministres de Christ? -Je parle en homme qui extravague. -Je le suis plus encore: par les travaux, bien plus; par les coups, bien plus; par les emprisonnements, bien plus. Souvent en danger de mort, |
24 Van de Joden heb ik veertig [slagen] min een, vijfmaal ontvangen. |
24 van de Joden heb ik vijfmaal ontvangen veertig slagen min één; |
24 Van de Joden heb ik vijfmaal veertig min een slagen gekregen, |
24 Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig-min-een-slagen ontvangen, |
24 cinq fois j'ai reçu des Juifs quarante coups moins un, |
25 Driemaal ben ik met roeden gegeseld geweest, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een [gansen] nacht en dag heb ik in de diepte doorgebracht. |
25 ik ben driemaal gegeeseld, éénmaal gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een dag en nacht heb ik doorgebracht op de diepte der zee; |
25 driemaal heb ik stokslagen gehad, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, eens was ik een etmaal een speelbal der golven. |
25 Driemaal ben ik met de roede gegeseld, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een etmaal heb ik doorgebracht in volle zee; |
25 trois fois j'ai été battu de verges, une fois j'ai été lapidé, trois fois j'ai fait naufrage, j'ai passé un jour et une nuit dans l'abîme. |
26 In het reizen menigmaal in gevaren van rivieren, in gevaren van moordenaars, in gevaren van [mijn] geslacht, in gevaren van de heidenen, in gevaren in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren op de zee, in gevaren onder de valse broeders; |
26 ik heb dikwijls gereisd, ik ben in gevaar geweest te water, in gevaar onder de rovers, in gevaar onder mijn volk, in gevaar onder de heidenen, in gevaar in de steden, in gevaar in de woestijnen, in gevaar op de zee, in gevaar onder de valse broeders; |
26 Gevaren heb ik menigmaal doorstaan: op reis, door rivieren, door rovers, van mijn volksgenoten en van heidenen, in de stad, in de woestijn, op zee, onder valse broeders, |
26 Telkens op reis, in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar door volksgenoten, in gevaar door heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder valse broeders; |
26 Fréquemment en voyage, j'ai été en péril sur les fleuves, en péril de la part des brigands, en péril de la part de ceux de ma nation, en péril de la part des païens, en péril dans les villes, en péril dans les déserts, en péril sur la mer, en péril parmi les faux frères. |
27 In arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid. |
27 in moeite en arbeid, in veel waken, in honger en dorst, in veel vasten, in koude en naaktheid. |
27 in zwaren arbeid en nood, dikwijls in nachtwaken, in honger en dorst, dikwijls in vasten, in koude en naaktheid. |
27 In moeite en inspanning, tal van nachten zonder slaap, in honger en dorst, tal van dagen zonder eten, in koude en naaktheid; |
27 J'ai été dans le travail et dans la peine, exposé à de nombreuses veilles, à la faim et à la soif, à des jeûnes multipliés, au froid et à la nudité. |
28 Zonder de dingen, die van buiten zijn, overvalt mij dagelijks de zorg van al de Gemeenten. |
28 Behalve hetgeen ik buitendien reeds heb, heb ik nog mijn dagelijksen toeloop, en de zorg voor alle gemeenten. |
28 Daarenboven die dagelijks weerkerende beslommeringen: de zorg voor al de gemeenten! |
28 [En] [dan], afgezien van de dingen, die er verder nog zijn, mijn dagelijkse beslommering, de zorg voor al de gemeenten. |
28 Et, sans parler d'autres choses, je suis assiégé chaque jour par les soucis que me donnent toutes les Eglises. |
29 Wie is er zwak, dat ik niet zwak ben? Wie wordt er geergerd, dat ik niet brande? |
29 Wie is er zwak, met wien ik niet mede zwak ben? Wie wordt geërgerd, dat ik niet brande? |
29 Wie is zo zwak als ik? Wie ergert zich waar ik niet gloei van ergernis? |
29 Indien iemand zwak is, zou ik het dan niet zijn? Indien iemand aanstoot neemt, zou ik dan niet in brand staan? |
29 Qui est faible, que je ne sois faible? Qui vient à tomber, que je ne brûle? |
30 Indien men moet roemen, zo zal ik roemen de dingen mijner zwakheid. |
30 Indien ik mij beroemen moet, zo zal ik mij op mijne zwakheid beroemen. |
30 Moet er geroemd worden, dan wil ik mij beroemen op mijn zwakheid. |
30 Moet er geroemd worden, dan zal ik van mijn zwakheid roemen. |
30 S'il faut se glorifier, c'est de ma faiblesse que je me glorifierai! |
31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet, dat ik niet lieg. |
31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die geloofd zij in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. |
31 De God en Vader van den Heer Jezus, Hij die geloofd zij in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg-- |
31 De God en Vader van onze Here Jezus, geprezen zij Hij in eeuwigheid, weet, dat ik niet lieg. |
31 Dieu, qui est le Père du Seigneur Jésus, et qui est béni éternellement, sait que je ne mens point!... |
32 De stadhouder van den koning Aretas in Damaskus, bezette de stad der Damaskenen, willende mij vangen; |
32 Te Damaskus liet de landvoogd van den koning Aretas de stad der Damasceners bewaken en wilde mij grijpen; |
32 in Damaskus liet eens de stadhouder van koning Aretas de stad der Damasceners bewaken om mij te vatten, |
32 Te Damascus liet de stadhouder van koning Aretas de stad der Damasceners bewaken, om mij te grijpen, |
32 A Damas, le gouverneur du roi Arétas faisait garder la ville des Damascéniens, pour se saisir de moi; |
33 En ik werd door een venster in een mand over den muur nedergelaten, en ontvlood zijn handen. |
33 en ik werd in een mand uit het venster door den muur nedergelaten, en ontkwam uit zijne handen. |
33 en ik werd in een mand door een venster in den muur neergelaten en ontkwam hem zo. |
33 En door een venster in de muur werd ik in een mand neergelaten en ik ontkwam aan zijn handen. |
33 mais on me descendit par une fenêtre, dans une corbeille, le long de la muraille, et j'échappai de leurs mains. |