|
1 En als zij ontkomen waren, toen verstonden zij, dat het eiland Melite heette. |
1 En toen wij behouden aan land kwamen, vernamen wij, dat het eiland Melite heette. |
1 Toen wij dan gered waren, vernamen wij dat het eiland Melite heette. |
1 En eerst toen wij in veiligheid waren, vernamen wij, dat het eiland Malta heette. |
1 Après nous être sauvés, nous reconnûmes que l'île s'appelait Malte. |
2 En de barbaren bewezen ons geen gemene vriendelijkheid; want een groot vuur ontstoken hebbende, namen zij ons allen in, om den regen, die overkwam, en om de koude. |
2 En de bewoners bewezen ons ene meer dan gewone vriendschap; want zij ontstaken een vuur en namen ons allen in, wegens den regen, die opgekomen was, en om de koude. |
2 De inboorlingen bewezen ons ongemene welwillendheid. Want nadat zij een groot vuur hadden ontstoken, brachten zij ons allen daarbij om den regen die ons overviel en de koude. |
2 En de inlanders bewezen ons buitengewone menslievendheid, want zij staken een groot vuur aan en haalden er ons allen bij om de dreigende regen en om de koude. |
2 Les barbares nous témoignèrent une bienveillance peu commune; ils nous recueillirent tous auprès d'un grand feu, qu'ils avaient allumé parce que la pluie tombait et qu'il faisait grand froid. |
3 En als Paulus een hoop rijzen bijeengeraapt en op het vuur gelegd had, kwam er een adder uit door de hitte, en vatte zijn hand. |
3 En toen Paulus een hoop rijzen bijeenraapte en op het vuur legde, kwam er ene adder uit door de hitte, en vatte zijne hand. |
3 Toen Paulus een hoop takken bijeenraapte en op het vuur wierp, schoot er door de hitte een adder uit, die zich aan zijn hand vastbeet. |
3 En toen Paulus een bos dor hout bijeengehaald had en op het vuur legde, kwam er door de hitte een adder uit en beet zich vast aan zijn hand. |
3 Paul ayant ramassé un tas de broussailles et l'ayant mis au feu, une vipère en sortit par l'effet de la chaleur et s'attacha à sa main. |
4 En als de barbaren het beest zagen aan zijn hand hangen, zeiden zij tot elkander: Deze mens is gewisselijk een doodslager, welken de wraak niet laat leven, daar hij uit de zee ontkomen is. |
4 En toen de lieden het dier aan zijne hand zagen hangen, zeiden zij tot elkander: Deze mens moet gewis een moordenaar zijn, dien de wraak niet laat leven, niettegenstaande hij uit de zee ontkomen is. |
4 Toen de inboorlingen het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden zij tot elkander: Die man is zeker een moordenaar; de Gerechtigheid laat hem, al is hij uit de zee gered, toch niet leven. |
4 En toen de inlanders het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden zij tot elkaar: Deze man is zeker een moordenaar, die de wraakgodin niet wil laten leven, nu hij aan de zee ontkomen is. |
4 Quand les barbares virent l'animal suspendu à sa main, ils se dirent les uns aux autres: Assurément cet homme est un meurtrier, puisque la Justice n'a pas voulu le laisser vivre, après qu'il a été sauvé de la mer. |
5 Maar hij schudde het beest af in het vuur, en leed niets kwaads. |
5 Maar hij slingerde het dier in het vuur, en hem geschiedde niets kwaads. |
5 Maar hij schudde het dier in het vuur en bleef ongedeerd. |
5 Maar hij schudde het dier af in het vuur, zonder enig letsel te ondervinden; |
5 Paul secoua l'animal dans le feu, et ne ressentit aucun mal. |
6 En zij verwachtten, dat hij zou opzwellen, of terstond dood nedervallen. Maar als zij lang gewacht hadden, en zagen, dat geen ongemak hem overkwam, werden zij veranderd, en zeiden, dat hij een god was. |
6 En zij verwachtten, dat hij zou opzwellen of terstond dood nedervallen; maar toen zij lang gewacht hadden, en zagen, dat hem geen onheil overkwam, werden zij anders gezind, en zeiden, dat hij een god was. |
6 Zij verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen, en toen zij na lang wachten zagen dat hem niets kwaads overkwam, veranderden zij van mening en zeiden, dat hij een god was. |
6 Zij echter verwachtten, dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen. Doch toen zij na lang wachten zagen, dat zich niets ongewoons bij hem voordeed, sloeg hun mening om en zeiden zij, dat hij een god was. |
6 Ces gens s'attendaient à le voir enfler ou tomber mort subitement; mais, après avoir longtemps attendu, voyant qu'il ne lui arrivait aucun mal, ils changèrent d'avis et dirent que c'était un dieu. |
7 En hier, omtrent dezelfde plaats, had de voornaamste van het eiland, met name Publius, [zijn] landhoeven, die ons ontving, en drie dagen vriendelijk herbergde. |
7 En omtrent die plaats had de overste van het eiland, met name Publius, ene landhoeve; deze nam ons op en huisvestte ons vriendelijk drie dagen. |
7 In den omtrek dier plaats had de voornaamste van het eiland, Publius genaamd, een landgoed. Hij nam ons op en huisvestte ons drie dagen lang zeer vriendelijk. |
7 En in de omgeving van die plaats lag een landgoed van de bestuurder van het eiland, Publius genaamd, die ons opnam en ons drie dagen vriendelijk gastvrijheid verleende. |
7 Il y avait, dans les environs, des terres appartenant au principal personnage de l'île, nommé Publius, qui nous reçut et nous logea pendant trois jours de la manière la plus amicale. |
8 En het geschiedde, dat de vader van Publius, met koortsen en den roden loop bevangen zijnde, te bed lag; tot denwelken Paulus inging, en als hij gebeden had, legde hij de handen op hem, en maakte hem gezond. |
8 En het geschiedde, dat de vader van Publius aan de koorts en den roden loop lag; tot dien ging Paulus in, en bad, en legde de handen op hem, en maakte hem gezond. |
8 Nu lag de vader van Publius ziek aan koorts en buikloop. Paulus ging naar hem toe, legde hem biddend de handen op en genas hem. |
8 Nu geschiedde het, dat de vader van Publius met ingewandskoortsen te bed lag; en Paulus ging tot hem en deed een gebed, en hij legde hem de handen op en genas hem. |
8 Le père de Publius était alors au lit, malade de la fièvre et de la dysenterie; Paul, s'étant rendu vers lui, pria, lui imposa les mains, et le guérit. |
9 Als dit dan geschied was, kwamen ook tot hem de anderen, die krankheden hadden in het eiland, en werden genezen. |
9 Toen dat geschied was, kwamen ook de anderen van het eiland, die krankheden hadden, tot hem, en lieten zich gezond maken. |
9 Daarop kwamen ook de overige zieke bewoners van het eiland tot hem en werden geheeld. |
9 En toen dit geschied was, kwamen ook de anderen op het eiland, die ziekten hadden, en werden genezen; |
9 Là-dessus, vinrent les autres malades de l'île, et ils furent guéris. |
10 Die ons ook eerden met veel eer, en als wij vertrekken zouden, bestelden zij [ons] hetgeen van node was. |
10 En zij deden ons grote eer aan, en toen wij vertrokken, laadden zij in wat ons nodig was. |
10 Zij bewezen ons allerlei eer en voorzagen ons toen wij vertrokken van al het nodige. |
10 En zij vereerden ons ook met vele eerbewijzen en toen wij weer uitzeilden, voorzagen zij nog in hetgeen wij nodig hadden. |
10 On nous rendit de grands honneurs, et, à notre départ, on nous fournit les choses dont nous avions besoin. |
11 En na drie maanden voeren wij af in een schip van Alexandrie, dat in het eiland overwinterd had, hebbende tot een teken, Kastor en Pollux. |
11 En na drie maanden voeren wij af in een Alexandrijns schip, dat bij het eiland overwinterd had, den naam voerende: De Tweelingen. |
11 Na drie maanden voeren wij af in een Alexandrijnsch schip, dat op het eiland overwinterd had; het droeg het beeld der Dioscuren. |
11 Na drie maanden nu zeilden wij uit met een schip uit Alexandrie, dat op het eiland overwinterd had, en de Dioskuren als kenteken voerde. |
11 Après un séjour de trois mois, nous nous embarquâmes sur un navire d'Alexandrie, qui avait passé l'hiver dans l'île, et qui portait pour enseigne les Dioscures. |
12 En als wij te Syrakuse aangekomen waren, bleven wij [aldaar] drie dagen; |
12 En toen wij te Syracuse kwamen, bleven wij aldaar drie dagen; |
12 Wij liepen te Syracuse binnen en bleven er drie dagen; |
12 En te Syracuse aangekomen bleven wij daar drie dagen, |
12 Ayant abordé à Syracuse, nous y restâmes trois jours. |
13 Van waar wij omvoeren, en kwamen aan te Regium; en alzo, na een dag, de wind zuid werd, kwamen wij den tweeden dag te Puteoli; |
13 en toen wij van daar omvoeren, kwamen wij te Rhegium; en wijl na één dag de Zuidenwind op stak, kwamen wij des anderen daags te Putéoli. |
13 van daar voeren wij om en kwamen te Rhegium. Toen een dag later de wind zuid was geworden, bereikten wij op den tweeden dag Puteoli, |
13 Vanwaar wij, na langs het eiland te zijn gevaren, te Regium aankwamen; en toen na een dag de wind zuid werd, kwamen wij reeds de tweede te Puteoli aan. |
13 De là, en suivant la côte, nous atteignîmes Reggio; et, le vent du midi s'étant levé le lendemain, nous fîmes en deux jours le trajet jusqu'à Pouzzoles, |
14 Alwaar wij broeders vonden, en werden gebeden, zeven dagen bij hen te blijven; en alzo gingen wij naar Rome. |
14 Daar vonden wij broeders, en werden gebeden zeven dagen bij hen te blijven; en alzo kwamen wij te Rome. |
14 waar wij broeders vonden, die ons drongen zeven dagen bij hen te blijven. Zo gingen wij naar Rome. |
14 Hier vonden wij broeders en wij werden uitgenodigd zeven dagen bij hen te blijven. En zo gingen wij naar Rome. |
14 où nous trouvâmes des frères qui nous prièrent de passer sept jours avec eux. Et c'est ainsi que nous allâmes à Rome. |
15 En vandaar kwamen de broeders, van onze zaken gehoord hebbende, ons tegemoet tot Appiusmarkt, en de drie tabernen; welke Paulus ziende, dankte hij God en greep moed. |
15 En toen de broeders van ons hoorden, gingen zij van daar uit ons te gemoet, tot Forum Appii en de Drie Tabernen. Toen Paulus die zag, dankte hij God en greep moed. |
15 De broeders, die van ons gehoord hadden, kwamen ons van daar tegemoet tot Appiusmarkt en Drieherbergen, en Paulus dankte God toen hij hen zag en vatte moed. |
15 En vandaar kwamen de broeders, die van onze aangelegenheden gehoord hadden, ons tot Forum Appii en Tres Tabernae tegemoet, en toen Paulus hen zag, dankte hij God en greep moed. |
15 De Rome vinrent à notre rencontre, jusqu'au Forum d'Appius et aux Trois Tavernes, les frères qui avaient entendu parler de nous. Paul, en les voyant, rendit grâces à Dieu, et prit courage. |
16 En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar aan Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht, die hem bewaarde. |
16 Toen wij nu te Rome kwamen, leverde de hoofdman de gevangenen aan den overste der lijfwacht over; maar aan Paulus werd verlof gegeven op zichzelven te blijven met den krijgsknecht, die hem bewaakte. |
16 Toen wij te Rome waren gekomen, werd aan Paulus toegestaan op zichzelf te wonen, met den soldaat die hem bewaakte. |
16 En toen wij te Rome aangekomen waren, kreeg Paulus verlof op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte. |
16 Lorsque nous fûmes arrivés à Rome, on permit à Paul de demeurer en son particulier, avec un soldat qui le gardait. |
17 En het geschiedde na drie dagen dat Paulus samenriep degenen, die de voornaamsten der Joden waren. En als zij samengekomen waren, zeide hij tot hen: Mannen broeders, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke gewoonten, ben gebonden uit Jeruzalem overgeleverd in de handen der Romeinen; |
17 En het geschiedde na drie dagen, dat Paulus de voornaamsten der Joden bijeenriep. Toen dezen nu te zamen kwamen, zeide hij tot hen: Mannen broeders, ik heb niets gedaan tegen ons volk noch tegen de vaderlijke zeden, en ben nochtans gevangen uit Jeruzalem overgeleverd in de handen der Romeinen, |
17 Na drie dagen riep hij de voornaamste der daar woonachtige Joden samen en zeide, toen zij bijeenwaren, tot hen: Broeders, zonder dat ik iets gedaan had tegen het volk of de voorvaderlijke zeden, ben ik uit Jeruzalem als gevangene aan de Romeinen overgeleverd. |
17 En het geschiedde na drie dagen, dat Paulus de voormannen der Joden samenriep, en toen zij bijeen gekomen waren, zeide hij tot hen: Mannen broeders, ofschoon ik niets gedaan heb tegen ons volk of de voorvaderlijke gewoonten, ben ik uit Jeruzalem gevankelijk overgeleverd in de handen der Romeinen, |
17 Au bout de trois jours, Paul convoqua les principaux des Juifs; et, quand ils furent réunis, il leur adressa ces paroles: Hommes frères, sans avoir rien fait contre le peuple ni contre les coutumes de nos pères, j'ai été mis en prison à Jérusalem et livré de là entre les mains des Romains. |
18 Dewelken, mij onderzocht hebbende, wilden [mij] loslaten, omdat geen schuld des doods in mij was. |
18 die mij, nadat zij mij verhoord hebben, wilden loslaten. omdat er geen schuld des doods in mij was. |
18 Toen dezen mij verhoord hadden, wilden zij mij in vrijheid stellen, omdat ik niets gedaan had dat den dood verdiende. |
18 Die na onderzoek mij wilden vrijlaten, omdat er bij mij van geen halsmisdaad sprake was. |
18 Après m'avoir interrogé, ils voulaient me relâcher, parce qu'il n'y avait en moi rien qui méritât la mort. |
19 Maar als de Joden [zulks] tegenspraken, werd ik genoodzaakt mij op den keizer te beroepen; [doch] niet, alsof ik iets had, mijn volk te beschuldigen. |
19 Maar toen de Joden dit tegenspraken, werd ik genoodzaakt mij op den keizer te beroepen, doch niet alsof ik iets had om mijn volk aan te klagen. |
19 Maar toen de Joden daartegen opkwamen, was ik genoodzaakt mij op den keizer te beroepen, zonderdat ik tegen mijn volk een beschuldiging wil inbrengen. |
19 Maar toen de Joden in verzet gingen, werd ik genoodzaakt mij op de keizer te beroepen; niet, dat ik mijn volk van iets wilde beschuldigen. |
19 Mais les Juifs s'y opposèrent, et j'ai été forcé d'en appeler à César, n'ayant du reste aucun dessein d'accuser ma nation. |
20 Om deze oorzaak dan heb ik u bij mij geroepen, om [u] te zien en aan te spreken; want vanwege de hope Israels ben ik met deze keten omvangen. |
20 Om deze oorzaak heb ik u uitgenodigd, om u te mogen zien en te spreken; want vanwege de hope van Israël ben ik in deze keten gesloten. |
20 Ziedaar waarom ik verzocht heb u te zien en toe te spreken; want om de hoop van Israel ben ik met deze keten geboeid. |
20 Daarom heb ik verzocht u te zien en toe te spreken, want om de hoop van Israel draag ik deze keten. |
20 Voilà pourquoi j'ai demandé à vous voir et à vous parler; car c'est à cause de l'espérance d'Israël que je porte cette chaîne. |
21 Maar zij zeiden tot hem: Wij hebben noch brieven u aangaande van Judea ontvangen; noch iemand van de broeders, hier gekomen zijnde, heeft van u iets kwaads geboodschapt of gesproken. |
21 Zij nu zeiden tot hem: Wij hebben noch schrijven u aangaande uit Judéa ontvangen, noch is er iemand van de broeders hier gekomen, die van u iets kwaads bericht of gezegd heeft. |
21 Zij antwoordden: Wij hebben geen schrijven over u uit Judea ontvangen; ook heeft niemand der hier gekomen broeders iets kwaads van u aangebracht of gezegd. |
21 Maar zij zeiden tot hem: Wij voor ons hebben geen brieven over u uit Judea ontvangen, en ook is niemand van de broeders iets kwaads van u komen boodschappen of spreken. |
21 Ils lui répondirent: Nous n'avons reçu de Judée aucune lettre à ton sujet, et il n'est venu aucun frère qui ait rapporté ou dit du mal de toi. |
22 Maar wij begeren wel van u te horen, wat gij gevoelt; want wat deze sekte aangaat, ons is bekend, dat zij overal tegengesproken wordt. |
22 Doch wij willen van u horen wat uw gevoelen is; want van deze sekte is ons bekend, dat zij op alle plaatsen tegengesproken wordt. |
22 Wij verlangen dus van u te horen wat uw denkbeelden zijn. Want van die partij weten wij dat zij overal weersproken wordt. |
22 Maar wij stellen het wel op prijs van u te vernemen, welke uw denkbeelden zijn, want wat deze secte betreft, ons is bekend, dat zij overal tegenspraak vindt. |
22 Mais nous voudrions apprendre de toi ce que tu penses, car nous savons que cette secte rencontre partout de l'opposition. |
23 En als zij hem een dag gesteld hadden, kwamen er velen in [zijn] woonplaats; denwelken hij het Koninkrijk Gods uitlegde, en betuigde, en poogde hen te bewegen tot het geloof in Jezus, beide uit de wet van Mozes en de profeten, van des morgens vroeg tot den avond toe. |
23 En toen zij hem een dag bestemd hadden, kwamen er meerderen tot hem in zijne verblijfplaats, welken hij het rijk Gods uitlegde en betuigde, en hij bewees hun hetgeen hij van Jezus zeide uit de Wet van Mozes en uit de Profeten, van den morgen tot den avond. |
23 Zij stelden dus met hem een dag vast en kwamen toen in groten getale in zijn verblijf; hij getuigde van het Koninkrijk Gods en legde het hun uit, van den morgen tot den avond hun uit de wet van Mozes en de Profeten de waarheid omtrent Jezus trachtend te bewijzen. |
23 En nadat zij een dag met hem hadden afgesproken, kwamen verscheidenen tot hem in zijn verblijf, wie hij met nadruk het Koninkrijk Gods voorstelde, pogende hen te overtuigen ten opzichte van Jezus, uit de wet van Mozes en de profeten, van de vroege morgen tot de avond toe. |
23 Ils lui fixèrent un jour, et plusieurs vinrent le trouver dans son logis. Paul leur annonça le royaume de Dieu, en rendant témoignage, et en cherchant, par la loi de Moïse et par les prophètes, à les persuader de ce qui concerne Jésus. L'entretien dura depuis le matin jusqu'au soir. |
24 En sommigen geloofden wel, hetgeen gezegd werd, maar sommigen geloofden niet. |
24 En enigen stemden toe hetgeen hij zeide, maar sommigen geloofden niet. |
24 Sommigen geloofden wat gezegd werd, anderen waren ongelovig; |
24 En sommigen gaven wel gehoor aan hetgeen gezegd werd, maar anderen bleven ongelovig; |
24 Les uns furent persuadés par ce qu'il disait, et les autres ne crurent point. |
25 En tegen elkander oneens zijnde, scheidden zij; als Paulus [dit] ene woord gezegd had, [namelijk]: Wel heeft de Heilige Geest gesproken door Jesaja, den profeet, tot onze vaderen, |
25 Toen zij nu met elkander oneens waren, gingen zij weg, nadat Paulus nog dit ééne woord gezegd had: Wèl heeft de Heilige Geest door den profeet Jesaja gesproken tot onze vaderen, |
25 en in onenigheid gingen zij uiteen, toen Paulus dit ene gezegd had: Terecht heeft de Heilige Geest door den profeet Jezaja tot uw vaderen gesproken: |
25 En zonder het eens geworden te zijn, gingen zij uiteen, nadat Paulus dit ene woord gesproken had: Terecht heeft de Heilige Geest door de profeet Jesaja tot uw vaderen gesproken, |
25 Comme ils se retiraient en désaccord, Paul n'ajouta que ces mots: C'est avec raison que le Saint-Esprit, parlant à vos pères par le prophète Esaïe, |
26 Zeggende: Ga heen tot dit volk, en zeg: Met het gehoor zult gij horen, en geenszins verstaan; en ziende zult gij zien, en geenszins bemerken. |
26 en gezegd: "Ga heen tot dit volk, en zeg: Met de oren zult gij horen en niet verstaan, en met de ogen zult gij zien en niet bemerken. |
26 Ga naar dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen, maar niet verstaan, ziende zult gij zien, maar geen inzicht hebben. |
26 Zeggende: Ga heen tot dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; |
26 a dit: Va vers ce peuple, et dis: Vous entendrez de vos oreilles, et vous ne comprendrez point; Vous regarderez de vos yeux, et vous ne verrez point. |
27 Want het hart dezes volks is dik geworden, en met de oren hebben zij zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zij zich bekeren, en Ik hen geneze. |
27 Want het hart van dit volk is verstokt, en zij horen bezwaarlijk met de oren en sluimeren met hunne ogen; opdat zij niet te eniger tijd zien met de ogen, en horen met de oren, en verstandig worden in het hart, en zich bekeren, en Ik hen geneze". |
27 Want het hart van dit volk is dik geworden, met de oren hoorden zij bezwaarlijk, en hun ogen sloten zij; opdat zij niet met de ogen zouden zien, met de oren horen, met het hart verstaan en zich bekeren, en Ik hen genezen zou. -- |
27 Want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich bekeren, en Ik hen zou genezen. |
27 Car le coeur de ce peuple est devenu insensible; Ils ont endurci leurs oreilles, et ils ont fermé leurs yeux, De peur qu'ils ne voient de leurs yeux, qu'ils n'entendent de leurs oreilles, Qu'ils ne comprennent de leur coeur, Qu'ils ne se convertissent, et que je ne les guérisse. |
28 Het zij u dan bekend, dat de zaligheid Gods den heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen. |
28 Zo zij het u dan bekendgemaakt, dat dit heil Gods de heidenen gezonden is, en zij zullen het horen. |
28 Het zij u dus bekend dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden wordt; die zullen wel luisteren. |
28 Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen! |
28 Sachez donc que ce salut de Dieu a été envoyé aux païens, et qu'ils l'écouteront. |
29 En als hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, veel twisting hebbenden onder elkander. |
29 En toen hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, en waren zeer onenig onder elkander. |
29 29 |
29 [En] [nadat] [hij] [dit] [gezegd] [had], [gingen] [de] [Joden] [al] [redetwistende] [heen]. |
29 Lorsqu'il eut dit cela, les Juifs s'en allèrent, discutant vivement entre eux. |
30 En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning; en ontving allen, die tot hem kwamen; |
30 En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen, die tot hem inkwamen, |
30 Hij bleef twee volle jaren in een door hem gehuurde woning, waar hij allen die tot hem kwamen ontving, |
30 En hij bleef de volle termijn van twee jaar in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen, die tot hem kwamen, |
30 Paul demeura deux ans entiers dans une maison qu'il avait louée. Il recevait tous ceux qui venaient le voir, |
31 Predikende het Koninkrijk Gods, en lerende van den Heere Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, onverhinderd. |
31 en predikte het rijk Gods, en leerde van den Heere Jezus Christus met alle vrijmoedigheid onverhinderd. |
31 predikend het Koninkrijk Gods en met volle vrijmoedigheid over Jezus Christus leerend--onbelemmerd. |
31 Predikende het Koninkrijk Gods, en onderricht gevende aangaande de Here Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, zonder enige belemmering. |
31 prêchant le royaume de Dieu et enseignant ce qui concerne le Seigneur Jésus-Christ, en toute liberté et sans obstacle. |