|
1 En als het besloten was, dat wij naar Italie zouden afvaren, leverden zij Paulus en enige andere gevangenen, over aan een hoofdman over honderd, met name Julius van de keizerlijke bende. |
1 En toen het besloten was, dat wij naar Italië zouden afvaren, leverden zij Paulus en enige andere gevangenen over aan een hoofdman van de keizerlijke legerafdeling, genaamd Julius. |
1 Toen besloten werd dat wij naar Italie zouden scheepgaan, stelde men Paulus en enige andere gevangenen in handen van een officier Julius, van het keizerlijk bataljon. |
1 En toen het beslist was, dat wij naar Italie zouden afvaren, vertrouwde men Paulus en enige andere gevangenen toe aan een hoofdman, genaamd Julius, van de keizerlijke afdeling. |
1 Lorsqu'il fut décidé que nous nous embarquerions pour l'Italie, on remit Paul et quelques autres prisonniers à un centenier de la cohorte Auguste, nommé Julius. |
2 En in een Adramyttenisch schip gegaan zijnde, alzo wij de plaatsen langs Azie bevaren zouden, voeren wij af; en Aristarchus, de Macedonier van Thessalonica, was met ons. |
2 En toen wij in een Adramytteens schip gingen, dat naar de kustplaatsen van Azië varen zou, voeren wij af; en Aristarchus uit Thessalonika in Macedonië was bij ons. |
2 Wij gingen dan in een schip van Adramyttium, dat voor de kustplaatsen van Azie bestemd was, en voeren af. Bij ons was Aristarchus, de Macedonier, uit Tessalonicenzen. |
2 En op een schip uit Adramyttium, dat naar de kustplaatsen van Asia zou varen, kozen wij zee, met Aristarchus, een Macedonier uit Tessalonica, bij ons. |
2 Nous montâmes sur un navire d'Adramytte, qui devait côtoyer l'Asie, et nous partîmes, ayant avec nous Aristarque, Macédonien de Thessalonique. |
3 En des anderen [daags] kwamen wij aan te Sidon. En Julius, vriendelijk met Paulus handelende, liet [hem] toe tot de vrienden te gaan, om [van] [hen] bezorgd te worden. |
3 En wij kwamen des anderen daags te Sidon aan; en Julius handelde vriendelijk met Paulus, en vergunde hem tot zijne vrienden te gaan om verzorging te genieten. |
3 Den volgenden dag gingen wij te Sidon aan land, waar Julius uit welwillendheid voor Paulus hem toestond naar zijn vrienden te gaan en zich te laten verzorgen. |
3 En de volgende dag gingen wij te Sidon aan land en Julius behandelde Paulus vriendelijk en vergunde hem naar zijn vrienden te gaan om zich te laten verzorgen. |
3 Le jour suivant, nous abordâmes à Sidon; et Julius, qui traitait Paul avec bienveillance, lui permit d'aller chez ses amis et de recevoir leurs soins. |
4 En van daar afgevaren zijnde, voeren wij onder Cyprus heen, omdat de winden [ons] tegen waren. |
4 En van daar staken wij af en voeren onder Cyprus heen, omdat de winden ons tegen waren, |
4 Van daar voeren wij af en zeilden onder Cyprus heen, omdat de wind tegen was, |
4 En vandaar afgevaren, voeren wij onder Cyprus langs, omdat de winden tegen waren; |
4 Partis de là, nous longeâmes l'île de Chypre, parce que les vents étaient contraires. |
5 En de zee, die langs Cilicie en Pamfylie is, doorgevaren zijnde, kwamen wij aan te Myra in Lycie. |
5 en voeren de zee door langs Cilicië en Pamfylië, en kwamen te Myra in Lycië. |
5 staken de zee langs Cilicie en Pamfylie over en kwamen aan te Myrra in Lycie. |
5 Wij staken de volle zee bij Cilicie en Pamfylie over en kwamen te Myra in Lycie aan. |
5 Après avoir traversé la mer qui baigne la Cilicie et la Pamphylie, nous arrivâmes à Myra en Lycie. |
6 En de hoofdman, aldaar een schip gevonden hebbende van Alexandrie, dat naar Italie voer, deed ons in hetzelve overgaan. |
6 En aldaar vond de hoofdman een Alexandrijns schip, dat naar Italië voer, en bracht ons daarop. |
6 Daar vond de officier een Alexandrijnsch schip dat naar Italie voer en bracht ons daarop over. |
6 En daar vond de hoofdman een schip uit Alexandrie, dat naar Italie voer, en hij liet ons daarop overgaan. |
6 Et là, le centenier, ayant trouvé un navire d'Alexandrie qui allait en Italie, nous y fit monter. |
7 En als wij vele dagen langzaam voortvoeren, en nauwelijks tegenover Knidus gekomen waren, overmits het ons de wind niet toeliet, zo voeren wij onder Kreta heen, tegenover Salmone. |
7 En toen wij langzaam voeren, en na vele dagen nauwelijks tegenover Knidus kwamen, want de wind belette ons, voeren wij onder Kreta heen, bij Salmóne; |
7 Toen wij vele dagen langzaam gevaren hadden en met moeite bij Knidus gekomen waren, voeren wij, daar de wind ons niet meeliep, op de hoogte van Salmone, langs Kreta, |
7 En daar wij verscheidene dagen lang weinig vorderden en met moeite ter hoogte van Knidus konden komen, daar de wind ons niet gunstig was, voeren wij onder Kreta langs ter hoogte van Salmone; |
7 Pendant plusieurs jours nous naviguâmes lentement, et ce ne fut pas sans difficulté que nous atteignîmes la hauteur de Cnide, où le vent ne nous permit pas d'aborder. Nous passâmes au-dessous de l'île de Crète, du côté de Salmone. |
8 En hetzelve nauwelijks voorbij zeilende, kwamen wij in een zekere plaats genaamd Schonehavens, waar de stad Lasea nabij was. |
8 en wij zeilden het nauwelijks voorbij, of wij kwamen in ene plaats, die genaamd wordt Goedereede, waar de stad Laséa nabij was. |
8 zeilden het met moeite om en kwamen aan een plaats Schoonehavens genaamd, dicht bij de stad Lasea. |
8 En daar met moeite voorbijkomende, bereikten wij een plaats, Goede Rede geheten, waar de stad Lasea dichtbij lag. |
8 Nous la côtoyâmes avec peine, et nous arrivâmes à un lieu nommé Beaux Ports, près duquel était la ville de Lasée. |
9 En als veel tijd verlopen, en de vaart nu zorgelijk was, omdat ook de vasten nu voorbij was, vermaande hen Paulus, |
9 Toen er nu veel tijd verlopen en de vaart gevaarlijk was, omdat ook de Vasten alreeds voorbij was, vermaande Paulus hen |
9 Daar nu geruime tijd verstreken was en de scheepvaart gevaarlijk werd, omdat de vasten reeds voorbij was, waarschuwde Paulus hen: |
9 En toen door het vele tijdverlies de vaart reeds bedenkelijk werd, daar ook de vasten reeds achter de rug was waarschuwde Paulus hen |
9 Un temps assez long s'était écoulé, et la navigation devenait dangereuse, car l'époque même du jeûne était déjà passée. C'est pourquoi Paul avertit |
10 En zeide tot hen: Mannen, ik zie, dat de vaart zal geschieden met hinder en grote schade, niet alleen van de lading en van het schip, maar ook van ons leven. |
10 en zeide tot hen: Mannen, ik zie, dat de vaart geschieden zal met hinder en grote schade, niet alleen van de lading en van het schip, maar ook van ons leven. |
10 Mannen, ik zie dat het roekeloosheid is verder te gaan en wij veel schade zullen lijden, niet alleen aan lading en schip, maar zelfs zo dat ons leven gevaar loopt. |
10 Met deze woorden: Mannen, ik zie, dat de vaart met ongerief en grote averij gepaard zal gaan, niet alleen wat lading en schip, maar ook wat ons leven aangaat. |
10 les autres, en disant: O hommes, je vois que la navigation ne se fera pas sans péril et sans beaucoup de dommage, non seulement pour la cargaison et pour le navire, mais encore pour nos personnes. |
11 Doch de hoofdman geloofde meer den stuurman en den schipper, dan hetgeen van Paulus gezegd werd. |
11 Doch de hoofdman geloofde meer den stuurman en den schipper, dan hetgeen Paulus zeide. |
11 Doch de officier gaf meer gehoor aan den stuurman en den kapitein dan aan de woorden van Paulus, |
11 Maar de hoofdman stelde meer vertrouwen in de stuurman en de schipper dan in de woorden van Paulus. |
11 Le centenier écouta le pilote et le patron du navire plutôt que les paroles de Paul. |
12 En alzo de haven ongelegen was om te overwinteren, vond het meerder [deel] geraden ook van daar te varen, of zij enigszins te Fenix konden aankomen om te overwinteren, zijnde een haven in Kreta, strekkende tegen het zuidwesten en tegen het noordwesten. |
12 En daar de haven ongelegen was om te overwinteren, vond het merendeel van hen geraden van daar te varen, of zij misschien te Fenix konden komen om te overwinteren, hetwelk is ene haven van Kreta. tegen het Zuidwesten en Noordwesten. |
12 en omdat de haven ongeschikt was er te overwinteren, vonden de meesten het geraden van daar af te varen om zo mogelijk Fenix te bereiken, een haven van Kreta, die naar het zuidwesten en het noordwesten open is om daar te overwinteren. |
12 En daar de haven niet geschikt was om te overwinteren, ried het merendeel aan, vandaar zee te kiezen om zo mogelijk Feniks, een haven op Kreta, beschermd liggende naar het zuidwesten en het noordwesten, te bereiken, ten einde daar te overwinteren. |
12 Et comme le port n'était pas bon pour hiverner, la plupart furent d'avis de le quitter pour tâcher d'atteindre Phénix, port de Crète qui regarde le sud-ouest et le nord-ouest, afin d'y passer l'hiver. |
13 En alzo de zuidenwind zachtelijk waaide, meenden zij hun voornemen verkregen te hebben, en afgevaren zijnde, zeilden zij dicht voorbij Kreta henen. |
13 En daar de Zuidenwind waaide, en zij meenden, dat zij nu hunnen wens verkregen hadden, voeren zij af en zeilden dicht voorbij Kreta heen. |
13 Daar een zachte zuidenwind woei, meenden zij dit voornemen te kunnen volvoeren, lichtten het anker en zeilden langs Kreta. |
13 En toen er een zachte zuidenwind opstak en zij meenden hun oogmerk te hebben bereikt, lichtten zij het anker en hielden zo dicht mogelijk langs de kust van Kreta. |
13 Un léger vent du sud vint à souffler, et, se croyant maîtres de leur dessein, ils levèrent l'ancre et côtoyèrent de près l'île de Crète. |
14 Maar niet lang daarna, sloeg tegen hetzelve een stormwind, genaamd Euroklydon. |
14 Maar niet lang daarna verhief zich vandaar een stormwind, dien men Noord-Oost noemt. |
14 Maar niet lang daarna sloeg van daar een stormwind neer, de zoogenaamde Euraquilo. |
14 Maar kort daarop sloeg vandaar een stormwind neer, de zogenaamde Eurakylon; |
14 Mais bientôt un vent impétueux, qu'on appelle Euraquilon, se déchaîna sur l'île. |
15 En als het schip daarmede weggerukt werd, en niet kon tegen den wind opzeilen, gaven wij het op, en dreven heen. |
15 En toen het schip voortgerukt werd, en niet tegen den wind kon opzeilen, gaven wij het op en dreven zo heen. |
15 Die dreef het schip voort; wij konden tegen den wind niet op en lieten ons zonder weerstand te bieden drijven. |
15 En toen het schip werd meegesleurd en de kop niet in de wind kon houden, moesten wij het opgeven en dreven weg. |
15 Le navire fut entraîné, sans pouvoir lutter contre le vent, et nous nous laissâmes aller à la dérive. |
16 En lopende onder een zeker eilandje, genaamd Klauda, konden wij nauwelijks de boot machtig worden. |
16 En wij kwamen aan een eiland genaamd Klauda, en konden nauwelijks de boot machtig worden. |
16 Gekomen onder de beschutting van zeker eilandje, Klaude geheten, konden wij met moeite de boot machtig worden; |
16 Maar wij schoten in de luwte van een eilandje, Klauda geheten, waar wij nog moeite hadden de sloep meester te worden; |
16 Nous passâmes au-dessous d'une petite île nommée Clauda, et nous eûmes de la peine à nous rendre maîtres de la chaloupe; |
17 Dewelke opgehaald hebbende, gebruikten zij [alle] behulpselen, het schip ondergordende; en alzo zij vreesden, dat zij op de [droogte] Syrtis vervallen zouden, streken zij het zeil, en dreven alzo henen. |
17 Die haalden zij op, gebruikten alle hulpmiddelen, en ombonden het schip; want zij vreesden, dat zij op de Syrtis zouden vervallen; en zij streken het zeil en dreven zo heen. |
17 men haalde ze op en trachtte zich te redden door het schip te ondergorden. Uit vrees van op de Syrtis te vervallen, haalde men het tuig neer en liet zich zo drijven. |
17 Nadat ze haar opgehesen hadden, namen zij hulpmiddelen te baat door het schip te ondergorden; en daar zij bang waren op de Syrte te worden geworpen haalden zij het tuig neer en lieten zich zo drijven. |
17 après l'avoir hissée, on se servit des moyens de secours pour ceindre le navire, et, dans la crainte de tomber sur la Syrte, on abaissa les voiles. C'est ainsi qu'on se laissa emporter par le vent. |
18 En alzo wij van het onweder geweldiglijk geslingerd werden, deden zij den volgende [dag] een uitworp; |
18 En daar wij geweldig door den storm geslingerd werden, deden zij des anderen daags een uitworp [der lading], |
18 Toen wij door den storm hevig geteisterd werden, wierpen zij den volgenden dag een deel der lading overboord, |
18 En daar wij vreselijk noodweer hadden, wierpen zij de volgende dag lading over boord, |
18 Comme nous étions violemment battus par la tempête, le lendemain on jeta la cargaison à la mer, |
19 En den derden [dag] wierpen wij met onze eigen handen het scheepsgereedschap uit. |
19 en op den derden dag wierpen wij met onze eigene handen het gereedschap van het schip uit. |
19 en den dag daarna gooiden zij met eigen hand het scheepsgereedschap in zee. |
19 En de derde dag gaven zij eigenhandig het scheepstuig prijs. |
19 et le troisième jour nous y lançâmes de nos propres mains les agrès du navire. |
20 En als noch zon noch gesternten verschenen in vele dagen, en geen klein onweder [ons] drukte, zo werd [ons] voort alle hoop van behouden te worden benomen. |
20 En daar in vele dagen noch zon noch sterren verschenen, en een niet geringe storm aanhield, zo was ons alle hoop op behoud ontnomen. |
20 Daar verscheiden dagen lang zon noch maan te zien was en een geweldige storm ons bestookte, werd ons alle hoop op redding benomen. |
20 En toen zich verscheidene dagen zon noch sterren vertoonden, en zwaar noodweer ons bedreigde, werd ons tenslotte alle hoop op redding benomen. |
20 Le soleil et les étoiles ne parurent pas pendant plusieurs jours, et la tempête était si forte que nous perdîmes enfin toute espérance de nous sauver. |
21 En als men langen tijd zonder eten geweest was, toen stond Paulus [op] in het midden van hen, en zeide: O mannen, men behoorde mij wel gehoor gegeven te hebben, en van Kreta niet afgevaren te zijn, en dezen hinder en deze schade verhoed te hebben; |
21 En toen men in langen tijd niet gegeten had, trad Paulus in het midden van hen, en zeide: Mannen, men moest mij gehoor gegeven hebben en niet van Kreta afgevaren zijn, en dit leed en deze schade verhoed hebben. |
21 Toen men geruimen tijd zonder eten gebleven was, ging Paulus in hun midden staan en zeide: Mannen, men had mij gehoor moeten geven en niet van Kreta zijn vertrokken; dan zou deze roekeloosheid en schade voorkomen zijn. |
21 En nadat zij lang zonder eten waren gebleven, ging Paulus in hun midden staan en zeide: Mannen, had men maar naar mij geluisterd om niet van Kreta weg te varen en zich dit ongerief en deze averij te besparen! |
21 On n'avait pas mangé depuis longtemps. Alors Paul, se tenant au milieu d'eux, leur dit: O hommes, il fallait m'écouter et ne pas partir de Crète, afin d'éviter ce péril et ce dommage. |
22 Doch alsnu vermaan ik ulieden goedsmoeds te zijn; want er zal geen verlies geschieden van [iemands] leven onder u, maar alleen van het schip. |
22 Doch nu vermaan ik u, dat gij onversaagd zijt; want het leven van niemand onzer zal verloren gaan, maar alleen het schip. |
22 Maar nu vermaan ik u moed te houden; want geen van u zal zijn leven verliezen; alleen het schip is verloren. |
22 Maar ook nu wek ik u op moed te houden, want het leven van niemand uwer zal verloren gaan, alleen maar het schip. |
22 Maintenant je vous exhorte à prendre courage; car aucun de vous ne périra, et il n'y aura de perte que celle du navire. |
23 Want dezen zelfden nacht heeft bij mij gestaan een engel Gods, Wiens ik ben, Welken ook ik dien, |
23 Want dezen nacht heeft bij mij gestaan een Engel van den God, wiens ik ben, en dien ik dien; |
23 Want van nacht stond bij mij een engel van den God wien ik toebehoor en dien ik vereer; |
23 Want deze nacht heeft een engel van de God, wie ik toebehoor en die ik vereer, bij mij gestaan, |
23 Un ange du Dieu à qui j'appartiens et que je sers m'est apparu cette nuit, |
24 Zeggende: Vrees niet, Paulus, gij moet voor den keizer gesteld worden; en zie, God heeft u geschonken allen, die met u varen. |
24 en hij zeide: Vrees niet, Paulus, gij moet Vóór den keizer gesteld worden; en zie God heeft u geschonken allen, die met u varen. |
24 hij zeide: Vrees niet, Paulus, gij moet voor den keizer staan, en zie, God heeft u geschonken allen die met u op het schip zijn. |
24 En hij heeft gezegd: Wees niet bevreesd, Paulus, want gij moet voor de keizer staan; en zie, allen, die met u varen, heeft God u geschonken. |
24 et m'a dit: Paul, ne crains point; il faut que tu comparaisses devant César, et voici, Dieu t'a donné tous ceux qui naviguent avec toi. |
25 Daarom zijt goedsmoeds, mannen, want ik geloof Gode, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het mij gezegd is. |
25 Daarom, mannen, weest onversaagd; want ik geloof God, dat het zo geschieden zal, gelijk het mij gezegd is. |
25 Houdt daarom moed, mannen; want dit vertrouwen op God heb ik dat het geschieden zal zoals mij is gezegd. |
25 Daarom, mannen, houdt moed, want dit vertrouwen heb ik op God, dat het zo zal gaan, als mij gezegd is. |
25 C'est pourquoi, ô hommes, rassurez-vous, car j'ai cette confiance en Dieu qu'il en sera comme il m'a été dit. |
26 Doch wij moeten op een zeker eiland vervallen. |
26 Maar wij zullen aan een eiland stranden. |
26 Maar wij moeten op het een of ander eiland stranden. |
26 Maar wij moeten op een of ander eiland stranden. |
26 Mais nous devons échouer sur une île. |
27 Als nu de veertiende nacht gekomen was, alzo wij in de Adriatische zee herwaarts en derwaarts gedreven werden, omtrent het midden des nachts, vermoedden de scheepslieden, dat hun enig land naderde. |
27 Toen nu de veertiende nacht kwam, en wij in de Adriatische zee herwaarts en derwaarts gedreven werden, vermoedde het scheepsvolk omtrent middernacht, dat enig land naderde. |
27 Den veertienden nacht, toen wij in de Adriatische Zee omdreven, vermoedden de schepelingen te middernacht dat zij land naderden. |
27 Toen nu de veertiende nacht was aangebroken, dat wij in de Adriatische Zee rondzwalkten, vermoedde het scheepsvolk midden in de nacht, dat er land naderde. |
27 La quatorzième nuit, tandis que nous étions ballottés sur l'Adriatique, les matelots, vers le milieu de la nuit, soupçonnèrent qu'on approchait de quelque terre. |
28 En het dieplood uitgeworpen hebbende, vonden zij twintig vademen; en een weinig voortgevaren zijnde, wierpen zij wederom het dieplood uit, en vonden vijftien vademen; |
28 En zij wierpen het dieplood uit, en vonden twintig vademen diepte; en een weinig van daar wierpen zij het nog eens uit, en vonden vijftien vademen. |
28 Zij wierpen het dieplood uit en vonden twintig vademen; wat verder peilden zij weer en vonden vijftien vademen; |
28 En zij peilden met het lood twintig vadem en iets verder peilden zij vijftien vadem, |
28 Ayant jeté la sonde, ils trouvèrent vingt brasses; un peu plus loin, ils la jetèrent de nouveau, et trouvèrent quinze brasses. |
29 En vrezende, dat zij ergens op harde plaatsen vervallen mochten, wierpen zij vier ankers van het achterschip uit, en wensten, dat het dag werd. |
29 Toen vreesden zij, dat zij op klippen zouden stoten, en wierpen vier ankers van den achtersteven van het schip uit, en wensten, dat het dag wierd. |
29 uit vrees dat wij ergens op een rotsgrond zouden stoten, wierpen zij van den achtersteven vier ankers uit, terwijl zij sterk verlangden dat het dag werd. |
29 En uit vrees van tegen de klippen geslagen te worden, wierpen zij vier ankers van het achterschip uit en baden, dat het dag mocht worden. |
29 Dans la crainte de heurter contre des écueils, ils jetèrent quatre ancres de la poupe, et attendirent le jour avec impatience. |
30 Maar als de scheepslieden zochten uit het schip te vlieden, en de boot nederlieten in de zee, onder den schijn, alsof zij uit het voorschip de ankers zouden uitbrengen, |
30 Maar toen het scheepsvolk uit het schip zocht te vlieden, en de boot nederliet in de zee, onder voorwendsel, alsof zij de ankers van den voorsteven van het schip zouden uitbrengen, |
30 Toen het scheepsvolk het schip trachtte te verlaten en de boot in zee neerliet, onder het voorwendsel ook van den voorsteven ankers te willen uitbrengen, |
30 Doch toen het scheepsvolk uit het schip trachtte weg te komen en de sloep te water liet onder voorwendsel dat zij van het voorschip ankers wilden uitbrengen, |
30 Mais, comme les matelots cherchaient à s'échapper du navire, et mettaient la chaloupe à la mer sous prétexte de jeter les ancres de la proue, |
31 Zeide Paulus tot den hoofdman en tot de krijgsknechten: Indien dezen in het schip niet blijven, gij kunt niet behouden worden. |
31 zeide Paulus tot den hoofdman en tot de krijgsknechten: Zo dezen niet in het schip blijven, kunt gij niet behouden worden. |
31 zeide Paulus tot den officier en de soldaten: Indien zij niet in het schip blijven, kunt gij niet gered worden. |
31 Zeide Paulus tot de hoofdman en zijn soldaten: Indien zij niet aan boord blijven, kunt gij niet gered worden. |
31 Paul dit au centenier et aux soldats: Si ces hommes ne restent pas dans le navire, vous ne pouvez être sauvés. |
32 Toen hieuwen de krijgsknechten de touwen af van de boot, en lieten haar vallen. |
32 Toen kapten de krijgsknechten de touwen van de boot en lieten haar vallen. |
32 Toen kapten de soldaten de touwen van de boot en lieten haar vallen. |
32 Toen kapten de soldaten de touwen van de sloep en lieten haar in zee vallen. |
32 Alors les soldats coupèrent les cordes de la chaloupe, et la laissèrent tomber. |
33 En ondertussen dat het dag zou worden, vermaande Paulus [hen] allen, dat zij zouden spijze nemen, en zeide: Het is heden de veertiende dag, dat gij verwachtende blijft zonder eten, en niets hebt genomen. |
33 En toen het licht begon te worden, vermaande Paulus hen allen, dat zij spijs zouden nemen, en zeide: Het is heden de veertiende dag, dat gij wacht en zonder eten gebleven zijt en niets tot u genomen hebt; |
33 Tegen dat het dag werd, spoorde Paulus allen aan iets te eten. Het is vandaag, zeide hij, de veertiende dag dat gij zonder te eten in gespannen verwachting blijft en niets gebruikt hebt. |
33 En tegen dat het dag zou worden, spoorde Paulus hen allen aan voedsel te nemen en zeide: Het duurt nu reeds veertien dagen, dat gij maar blijft afwachten zonder eten en niets genuttigd hebt. |
33 Avant que le jour parût, Paul exhorta tout le monde à prendre de la nourriture, disant: C'est aujourd'hui le quatorzième jour que vous êtes dans l'attente et que vous persistez à vous abstenir de manger. |
34 Daarom vermaan ik u spijze te nemen, want dat dient tot uw behouding; want niemand van u zal een haar van het hoofd vallen. |
34 daarom vermaan ik u spijs te nemen, om u te verkwikken; want niemand van u zal een haar van het hoofd vallen. |
34 Daarom raad ik u aan iets te eten; want dat dient tot uw behoud. Immers, van niemand uwer zal een haar teloorgaan. |
34 Daarom spoor ik u aan voedsel te nemen, want dit is goed voor uw redding; want niemand uwer zal ook maar een haar van zijn hoofd gekrenkt worden. |
34 Je vous invite donc à prendre de la nourriture, car cela est nécessaire pour votre salut, et il ne se perdra pas un cheveu de la tête d'aucun de vous. |
35 En als hij dit gezegd had en brood genomen had, dankte hij God in aller tegenwoordigheid; en [hetzelve] gebroken hebbende, begon hij te eten. |
35 En nadat hij dit gezegd, nam hij brood, dankte God voor hen allen, en brak het, en begon te eten. |
35 Na dit gezegd te hebben nam hij brood, dankte God voor aller oog, brak het en begon te eten. |
35 En terwijl hij dit zeide, nam hij brood, dankte God in aller tegenwoordigheid, brak het en begon te eten. |
35 Ayant ainsi parlé, il prit du pain, et, après avoir rendu grâces à Dieu devant tous, il le rompit, et se mit à manger. |
36 En zij allen, goedsmoeds geworden zijnde, namen ook zelven spijze. |
36 Toen werden zij allen welgemoed en namen ook spijs. |
36 En allen schepten moed en namen ook voedsel. |
36 En allen werden goedsmoeds en nuttigden eveneens voedsel. |
36 Et tous, reprenant courage, mangèrent aussi. |
37 Wij waren nu in het schip in alles tweehonderd zes en zeventig zielen. |
37 Wij waren nu in het schip in alles te zamen tweehonderd zes en zeventig zielen. |
37 Wij in het schip waren allen tezamen tweehonderd zes en zeventig zielen. |
37 Wij waren nu in het geheel aan boord met tweehonderd zesenzeventig man. |
37 Nous étions, dans le navire, deux cent soixante-seize personnes en tout. |
38 En als zij met spijze verzadigd waren, lichtten zij het schip, en wierpen het koren uit in de zee. |
38 En toen zij verzadigd waren lichtten zij het schip door het koren in zee te werpen. |
38 Na zich verzadigd te hebben, wierpen zij het koorn in zee om het schip te verlichten. |
38 En toen zij van voedsel verzadigd waren, maakten zij het schip lichter door het graan in zee te werpen. |
38 Quand ils eurent mangé suffisamment, ils allégèrent le navire en jetant le blé à la mer. |
39 En toen het dag werd, kenden zij het land niet; maar zij merkten een zekeren inham, die een oever had, tegen denwelken zij geraden vonden, zo zij konden, het schip aan te zetten. |
39 Toen het nu dag werd, kenden zij het land niet; maar zij werden een inham gewaar, die een strand had; daar wilden zij, ware het mogelijk, het schip op laten lopen. |
39 Toen het dag werd, herkenden zij het land niet, maar bespeurden een bocht met een strand en besloten, zo mogelijk, het schip daarop te zetten. |
39 En toen het dag werd, herkenden zij het land niet, maar zij bemerkten een inham, die een strand had, en zij overlegden, zo mogelijk het schip daarop te doen lopen. |
39 Lorsque le jour fut venu, ils ne reconnurent point la terre; mais, ayant aperçu un golfe avec une plage, ils résolurent d'y pousser le navire, s'ils le pouvaient. |
40 En als zij de ankers opgehaald hadden, gaven zij [het] [schip] aan de zee over, meteen de roerbanden losmakende; en het razeil naar den wind opgehaald hebbende, hielden zij het naar den oever toe. |
40 En toen zij de ankers gekapt hadden, lieten zij die in de zee vallen, en maakten de banden van het roer los, en stelden het razeil naar den wind, en hielden op het strand aan. |
40 Zij kapten de ankers en lieten ze in zee achter, maakten tegelijk de riemen van het roer los, haalden het voorzeil op en hielden, voor den wind zeilend, op den oever aan. |
40 En zij haalden de ankers op en lieten zich voor de zee wegdrijven, terwijl zij meteen de roerbanden losmaakten, het voorzeil voor de wind hesen en op het strand aanhielden. |
40 Ils délièrent les ancres pour les laisser aller dans la mer, et ils relâchèrent en même temps les attaches des gouvernails; puis ils mirent au vent la voile d'artimon, et se dirigèrent vers le rivage. |
41 Maar vervallende op een plaats, die de zee aan beide zijden had, zetten zij het schip daarop; en het voorschip, vastzittende, bleef onbewegelijk, maar het achterschip brak van het geweld der baren. |
41 En toen zij op ene plaats vervielen, die aan beide zijden zee had, stiet het schip daarop; en het voorste gedeelte bleef onbewegelijk vastzitten, maar het achterste gedeelte brak van het geweld der baren. |
41 Maar zij vervielen op een landtong onder water en lieten het schip daar stranden; de voorsteven raakte vast en bleef onbeweeglijk, de achtersteven werd door de branding stukgeslagen. |
41 Maar zij kwamen terecht op een uitstekende bank en raakten met het schip aan de grond. En het voorschip bleef onwrikbaar vastzitten, maar het achterschip brak af door het geweld [der] [golven]. |
41 Mais ils rencontrèrent une langue de terre, où ils firent échouer le navire; et la proue, s'étant engagée, resta immobile, tandis que la poupe se brisait par la violence des vagues. |
42 De raadslag nu der krijgslieden was, dat zij de gevangenen zouden doden, opdat niemand, ontzwommen zijnde, zoude ontvlieden. |
42 En de raad der krijgsknechten was de gevangenen te doden, opdat niemand, ontzwommen zijnde, zou ontvlieden. |
42 De soldaten spraken er van de gevangenen te doden, uit vrees dat een hunner zou wegzwemmen en ontsnappen; |
42 De soldaten nu waren van plan de gevangenen te doden, opdat niet iemand met zwemmen zou ontsnappen; |
42 Les soldats furent d'avis de tuer les prisonniers, de peur que quelqu'un d'eux ne s'échappât à la nage. |
43 Maar de hoofdman, willen Paulus behouden, belette hun dat voornemen, en beval, dat degenen, die zwemmen konden, zich eerst zouden afwerpen, en te land komen; |
43 Maar de hoofdman wilde Paulus behouden, en belette hun voornemen; en hij gebood, dat degenen, die zwemmen konden, zich eerst in de zee zouden werpen om aan land te komen, |
43 maar de officier, die Paulus wilde redden, belette hun het uit te voeren en beval dat eerst zij die konden zwemmen in zee zouden springen om aan land te komen, |
43 Maar de hoofdman, die Paulus wilde sparen, verijdelde hun voornemen en beval, dat wie zwemmen konden, het eerst over boord zouden springen om aan land te komen; |
43 Mais le centenier, qui voulait sauver Paul, les empêcha d'exécuter ce dessein. Il ordonna à ceux qui savaient nager de se jeter les premiers dans l'eau pour gagner la terre, |
44 En de anderen, sommigen op planken, en sommigen op enige [stukken] van het schip. En alzo is het geschied, dat zij allen behouden aan het land gekomen zijn. |
44 en de anderen, sommigen op planken, en sommigen op stukken van het schip. En alzo geschiedde het, dat zij allen behouden aan land kwamen. |
44 daarna de overigen op planken en andere delen van het schip. En zo kwamen allen behouden aan land. |
44 En de overigen deels op planken, deels op wrakhout. En zo geschiedde het, dat allen behouden aan land kwamen. |
44 et aux autres de se mettre sur des planches ou sur des débris du navire. Et ainsi tous parvinrent à terre sains et saufs. |