|
1 Nademaal velen ter hand genomen hebben, om in orde te stellen een verhaal van de dingen, die onder ons volkomen zekerheid hebben; |
1 Nademaal velen ondernomen hebben, om in orde op te stellen een verhaal van de zaken, die onder ons waarlijk zijn voorgevallen, |
1 Daar reeds velen beproefd hebben een verhaal op te stellen van wat onder ons tot vervulling gekomen is, |
1 Aangezien velen getracht hebben een verhaal op te stellen over de zaken, die onder ons hun beslag hebben gekregen, |
1 Plusieurs ayant entrepris de composer un récit des événements qui se sont accomplis parmi nous, |
2 Gelijk ons overgeleverd hebben, die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn; |
2 gelijk ons dat overgeleverd is door degenen, die het van den beginne zelve gezien hebben en dienaars des woords geweest zijn: |
2 overeenkomstig hetgeen zij die van den aanvang af ooggetuigen en bedienaren des woords zijn geweest ons overgeleverd hebben, |
2 Gelijk ons hebben overgeleverd degenen, die van het begin aan ooggetuigen en dienaren van het woord geweest zijn, |
2 suivant ce que nous ont transmis ceux qui ont été des témoins oculaires dès le commencement et sont devenus des ministres de la parole, |
3 Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theofilus! |
3 zo heb ook ik goedgevonden, naardien ik het alles van den beginne nauwkeurig onderzocht heb, om het aan u, voortreffelijke Theofilus, in orde te schrijven, |
3 zo heeft het ook mij goedgedacht, na alles van voren af nauwkeurig te hebben nagevorst, het in goede orde voor u op te schrijven, Hoogedele Theofilus; |
3 Ben ook ik tot het besluit gekomen, na alles van meet aan nauwkeurig te hebben nagegaan, dit in geregelde orde voor u te boek te stellen, hoogedele Teofilus, |
3 il m'a aussi semblé bon, après avoir fait des recherches exactes sur toutes ces choses depuis leur origine, de te les exposer par écrit d'une manière suivie, excellent Théophile, |
4 Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen, waarvan gij onderwezen zijt. |
4 opdat gij moogt kennen den gewissen grond der leer, in welke gij onderwezen zijt. |
4 opdat gij zekerheid moogt hebben aangaande de dingen waarin gij onderwezen zijt. |
4 Opdat gij de betrouwbaarheid zoudt erkennen der zaken, waarvan gij onderricht zijt. |
4 afin que tu reconnaisses la certitude des enseignements que tu as reçus. |
5 In de dagen van Herodes, den koning van Judea, was een zeker priester, met name Zacharias, van de dagorde van Abia; en zijn vrouw was uit de dochteren van Aaron, en haar naam Elizabet. |
5 In de dagen van Herodes, den koning van Judéa, was er een priester uit de dagorde van Abía, genaamd Zacharias; en zijne huisvrouw was uit Aärons dochteren en was genaamd Elisabeth. |
5 In de dagen van Herodes den koning van Judea leefde zeker priester, Zacharja genaamd, uit de afdeling Abia; zijn vrouw was uit de dochteren van Aaron en heette Elizabet. |
5 Er was in de dagen van Herodes, de koning van Judea, een priester, genaamd Zacharias, behorende tot de afdeling van Abia, en zijn vrouw was uit de dochters van Aaron en haar naam was Elisabet. |
5 Du temps d'Hérode, roi de Judée, il y avait un sacrificateur, nommé Zacharie, de la classe d'Abia; sa femme était d'entre les filles d'Aaron, et s'appelait Elisabeth. |
6 En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren, onberispelijk. |
6 En zij waren beide vroom voor God, en wandelden in alle geboden en instellingen des Heren onberispelijk. |
6 Beiden waren rechtschapen in de ogen van God, daar zij zich onberispelijk gedroegen naar al de voorschriften en verordeningen des Heeren. |
6 Zij waren beiden rechtvaardig voor God en leefden naar alle geboden en eisen des Heren, onberispelijk. |
6 Tous deux étaient justes devant Dieu, observant d'une manière irréprochable tous les commandements et toutes les ordonnances du Seigneur. |
7 En zij hadden geen kind, omdat Elizabet onvruchtbaar was, en zij beiden verre op hun dagen gekomen waren. |
7 Maar zij hadden geen kind, want Elisabeth was onvruchtbaar, en zij waren beiden bedaagd. |
7 Zij hadden geen kind, daar Elizabet onvruchtbaar was, en beiden waren reeds bejaard. |
7 En zij waren kinderloos, omdat Elisabet onvruchtbaar was, en zij waren beiden op hoge leeftijd gekomen. |
7 Ils n'avaient point d'enfants, parce qu'Elisabeth était stérile; et ils étaient l'un et l'autre avancés en âge. |
8 En het geschiedde, dat, als hij het priesterambt bediende voor God, in de beurt zijner dagorde. |
8 En het geschiedde, toen hij het priesterambt bediende voor God ten tijde zijner dagorde, |
8 Eens, toen zijn afdeling aan de beurt was om het priesterlijk werk voor God te verrichten en hij, |
8 En het geschiedde, toen hij de priesterdienst voor God verrichtte in de beurt zijner afdeling, |
8 Or, pendant qu'il s'acquittait de ses fonctions devant Dieu, selon le tour de sa classe, |
9 Naar de gewoonte der priesterlijke bediening, hem te lote was gevallen, dat hij zoude ingaan in den tempel des Heeren om te reukofferen. |
9 naar de gewoonte der priesterlijke bediening, en het zijne beurt was om het reukwerk te ontsteken, dat hij ging in den tempel des Heren. |
9 naar de gewoonte der priesterschap, door het lot was aangewezen om het wierookoffer te brengen, trad hij hiertoe den tempel binnen, |
9 Dat hij door het lot werd aangewezen, volgens de regel van de priesterdienst, om de tempel des Heren binnen te gaan en het reukoffer te brengen. |
9 il fut appelé par le sort, d'après la règle du sacerdoce, à entrer dans le temple du Seigneur pour offrir le parfum. |
10 En al de menigte des volks was buiten, biddende, ten ure des reukoffers. |
10 En de gehele menigte des volks was buiten, en bad ter ure des reukoffers. |
10 terwijl de gehele schare daarbuiten, ten tijde van het wierookoffer, bad. |
10 En de gehele volksmenigte was buiten in gebed op het uur van het reukoffer. |
10 Toute la multitude du peuple était dehors en prière, à l'heure du parfum. |
11 En van hem werd gezien een engel des Heeren, staande ter rechter [zijde] van het altaar des reukoffers. |
11 Toen verscheen hem een Engel des Heren, en stond ter rechterzijde van het reukaltaar. |
11 Daar verscheen hem een engel des Heeren, staande ter rechterzijde van het wierookaltaar. |
11 En hem verscheen een engel des Heren, staande ter rechterzijde van het reukofferaltaar. |
11 Alors un ange du Seigneur apparut à Zacharie, et se tint debout à droite de l'autel des parfums. |
12 En Zacharias, [hem] ziende, werd ontroerd, en vreze is op hem gevallen. |
12 En toen Zacharias hem zag, verschrikte hij, en vrees overviel hem. |
12 Op dit gezicht ontroerde Zacharja, en vrees viel op hem. |
12 En Zacharias ontroerde bij dat gezicht, en vrees beving hem. |
12 Zacharie fut troublé en le voyant, et la frayeur s'empara de lui. |
13 Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharias! want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elizabet zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam heten Johannes. |
13 Maar de Engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharias, want uw gebed is verhoord, en uwe huisvrouw Elisabeth zal u een zoon baren; diens naam zult gij Johannes noemen. |
13 Maar de engel sprak tot hem: Vrees niet, Zacharja; want uw gebed is verhoord, Uw vrouw Elizabet zal u een zoon baren, dien gij Johannes moet noemen. |
13 Maar de engel zeide tot hem: Wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord en uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren en gij zult hem de naam Johannes geven. |
13 Mais l'ange lui dit: Ne crains point, Zacharie; car ta prière a été exaucée. Ta femme Elisabeth t'enfantera un fils, et tu lui donneras le nom de Jean. |
14 En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. |
14 En gij zult daarover vreugde en blijdschap hebben, en velen zullen zich over zijne geboorte verblijden. |
14 Hij zal u tot vreugde en blijdschap zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verheugen. |
14 En blijdschap en vreugde zal uw deel zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. |
14 Il sera pour toi un sujet de joie et d'allégresse, et plusieurs se réjouiront de sa naissance. |
15 Want hij zal groot zijn voor den Heere; noch wijn, noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan. |
15 Want hij zal groot zijn voor den Heer; wijn en sterken drank zal hij niet drinken, en hij zal van den moederschoot af vervuld worden met den Heiligen Geest. |
15 Want hij zal groot zijn in het oog des Heeren, wijn noch sterken drank drinken en reeds van den moederschoot af met heiligen geest zijn vervuld. |
15 Want hij zal groot zijn voor de Here en wijn en sterke drank zal hij niet drinken en met de Heilige Geest zal hij vervuld worden, reeds van de schoot zijner moeder aan, |
15 Car il sera grand devant le Seigneur. Il ne boira ni vin, ni liqueur enivrante, et il sera rempli de l'Esprit-Saint dès le sein de sa mère; |
16 En hij zal velen der kinderen Israels bekeren tot den Heere, hun God. |
16 En hij zal velen der kinderen Israëls tot God, hunnen Heer, bekeren. |
16 Hij zal vele der zonen Israels tot den Heer hun God terugbrengen |
16 En velen der kinderen Israels zal hij bekeren tot de Here, hun God. |
16 il ramènera plusieurs des fils d'Israël au Seigneur, leur Dieu; |
17 En hij zal voor Hem heengaan, in den geest en de kracht van Elias, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk. |
17 En hij zal voor hem uitgaan, in den geest en de kracht van Elía, om de harten der vaders te bekeren tot de kinderen, en de wederspannigen tot de wijsheid der rechtvaardigen, om den Heer een geschikt volk te bereiden. |
17 en zelf voor Hem uit gaan met den geest en de kracht van Elia om de harten der vaderen tot hun kinderen te brengen en ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtschapenen, en den Heer een wel toegerust volk te bereiden. |
17 En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten der vaderen te keren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen, ten einde voor de Here een weltoegerust volk te bereiden. |
17 il marchera devant Dieu avec l'esprit et la puissance d'Elie, pour ramener les coeurs des pères vers les enfants, et les rebelles à la sagesse des justes, afin de préparer au Seigneur un peuple bien disposé. |
18 En Zacharias zeide tot den engel: Waarbij zal ik dat weten? Want ik ben oud, en mijn vrouw is verre op haar dagen gekomen. |
18 En Zacharias zeide tot den Engel: Waaraan zal ik dat weten? Want ik ben oud, en mijne huisvrouw is bedaagd. |
18 Zacharja zeide tot den engel: Waaraan zal ik dit weten? Want ik ben oud en mijn vrouw is hoogbedaagd. |
18 En Zacharias zeide tot de engel: Waaraan zal ik dit weten? Want ik ben een oud man en mijn vrouw is op hoge leeftijd gekomen. |
18 Zacharie dit à l'ange: A quoi reconnaîtrai-je cela? Car je suis vieux, et ma femme est avancée en âge. |
19 En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriel, die voor God sta, en ben uitgezonden, om tot u te spreken, en u deze dingen te verkondigen. |
19 En de Engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor God sta, en ben gezonden, om met u te spreken en u dit te verkondigen. |
19 De engel antwoordde hem: Ik ben Gabriel, die voor God sta, en hen gezonden om tot u te spreken en u deze blijmare te brengen. |
19 En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriel, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze blijmare te verkondigen. |
19 L'ange lui répondit: Je suis Gabriel, je me tiens devant Dieu; j'ai été envoyé pour te parler, et pour t'annoncer cette bonne nouvelle. |
20 En zie, gij zult zwijgen, en niet kunnen spreken, tot op den dag, dat deze dingen geschied zullen zijn; om dies wil, dat gij mijn woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hun tijd. |
20 En zie, gij zult stom worden en niet kunnen spreken, tot den dag, dat dit geschieden zal, omdat gij mijne woorden niet geloofd hebt, die op hunnen tijd zullen vervuld worden. |
20 En nu, gij zult stom zijn en niet kunnen spreken, tot den dag waarop dit geschiedt, omdat gij geen geloof hebt geslagen aan mijn woorden die te hunner tijd vervuld zullen worden. |
20 En zie, gij zult zwijgen en niet kunnen spreken, tot de dag toe, dat deze dingen geschieden, omdat gij mijn woorden niet geloofd hebt, die op hun tijd in vervulling zullen gaan. |
20 Et voici, tu seras muet, et tu ne pourras parler jusqu'au jour où ces choses arriveront, parce que tu n'as pas cru à mes paroles, qui s'accompliront en leur temps. |
21 En het volk was wachtende op Zacharias, en zij waren verwonderd, dat hij zo lang vertoefde in den tempel. |
21 En het volk wachtte op Zacharias, en zij verwonderden zich, dat hij zolang in den tempel vertoefde. |
21 Het volk wachtte op Zacharja en verwonderde zich dat hij zo lang in den tempel bleef. |
21 En het volk stond op Zacharias te wachten en zij verwonderden zich, dat hij zo lang in de tempel vertoefde. |
21 Cependant, le peuple attendait Zacharie, s'étonnant de ce qu'il restait si longtemps dans le temple. |
22 En als hij uitkwam, kon hij tot hen niet spreken; en zij bekenden, dat hij een gezicht in den tempel gezien had. En hij wenkte hun toe, en bleef stom. |
22 En toen hij uitging, kon hij niet tot hen spreken; en zij merkten, dat hij een gezicht gezien had in den tempel. En hij wenkte hen, en bleef stom. |
22 En toen hij er uit kwam, kon hij niet tot hen spreken. Hieruit begrepen zij dat hij in den tempel een gezicht had gehad. Hij maakte slechts gebaren en bleef stom. |
22 Toen hij dan naar buiten kwam, kon hij niet tot hen spreken en zij begrepen, dat hij in de tempel een gezicht gezien had. En hij wenkte hun toe en bleef stom. |
22 Quand il sortit, il ne put leur parler, et ils comprirent qu'il avait eu une vision dans le temple; il leur faisait des signes, et il resta muet. |
23 En het geschiedde, als de dagen zijner bediening vervuld waren, dat hij naar zijn huis ging. |
23 En het geschiedde, toen de tijd zijner bediening om was, dat hij weder naar zijn huis ging. |
23 Toen zijn diensttijd verstreken was, ging hij naar zijn huis. |
23 En het geschiedde, toen de dagen van zijn dienst vervuld waren, dat hij vertrok naar zijn huis. |
23 Lorsque ses jours de service furent écoulés, il s'en alla chez lui. |
24 En na die dagen werd Elizabet, zijn vrouw, bevrucht; en zij verborg zich vijf maanden, zeggende: |
24 En na die dagen werd zijne huisvrouw Elisabeth zwanger, en verborg zich vijf maanden, zeggende: |
24 Daarna werd zijn vrouw Elizabet zwanger en verborg zich vijf maanden. |
24 Na die dagen werd Elisabet, zijn vrouw, zwanger, en zij verborg zich vijf maanden, want, zeide zij: |
24 Quelque temps après, Elisabeth, sa femme, devint enceinte. Elle se cacha pendant cinq mois, disant: |
25 Alzo heeft mij de Heere gedaan, in de dagen, in welke Hij [mij] aangezien heeft, om mijn versmaadheid onder de mensen weg te nemen. |
25 Alzo heeft de Heer mij gedaan, in de dagen, toen Hij mij aangezien heeft, om mijne versmaadheid onder de mensen van mij af te nemen. |
25 Zo, zeide zij, heeft de Heer mij gedaan ten tijde dat Hij naar mij heeft omgezien om mijn smaad onder de mensen weg te nemen. |
25 Aldus heeft de Here aan mij gedaan in de dagen, waarin Hij op mij nederzag om mijn smaad onder de mensen weg te nemen. |
25 C'est la grâce que le Seigneur m'a faite, quand il a jeté les yeux sur moi pour ôter mon opprobre parmi les hommes. |
26 En in de zesde maand werd de engel Gabriel van God gezonden naar een stad in Galilea, genaamd Nazareth; |
26 En in de zesde maand werd de Engel Gabriël door God gezonden naar ene stad van Galiléa, genaamd Nazaret |
26 In de zesde maand werd de engel Gabriel door God gezonden naar een stad van Galilea, met name Nazaret, |
26 In de zesde maand nu werd de engel Gabriel van God gezonden naar een stad in Galilea, genaamd Nazaret, |
26 Au sixième mois, l'ange Gabriel fut envoyé par Dieu dans une ville de Galilée, appelée Nazareth, |
27 Tot een maagd, die ondertrouwd was met een man, wiens naam was Jozef, uit den huize Davids; en de naam der maagd was Maria. |
27 tot ene maagd, die ondertrouwd was aan een man, genaamd Jozef van het huis David; en de maagd heette Maria. |
27 tot een maagd die verloofd was met een man, Jozef genaamd, uit het huis van David. De maagd heette Maria. |
27 Tot een maagd, die ondertrouwd was met een man, genaamd Jozef, uit het huis van David, en de naam der maagd was Maria. |
27 auprès d'une vierge fiancée à un homme de la maison de David, nommé Joseph. Le nom de la vierge était Marie. |
28 En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij begenadigde; de Heere [is] met u; gij [zijt] gezegend onder de vrouwen. |
28 En bij haar binnengekomen zijnde, zeide de Engel: Wees gegroet, gij begenadigde! De Heer is met u, gij gezegende onder de vrouwen. |
28 Bij haar binnentredend, zeide de engel tot haar: Wees gegroet, begenadigde, de Heer zij met u! |
28 En toen hij bij haar binnengekomen was, zeide hij: Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u. |
28 L'ange entra chez elle, et dit: Je te salue, toi à qui une grâce a été faite; le Seigneur est avec toi. |
29 En als zij [hem] zag, werd zij zeer ontroerd over dit zijn woord, en overleide, hoedanig deze groetenis mocht zijn. |
29 Maar toen zij hem zag, verschrikte zij over zijn woord, en dacht: Welk een groet is dat? |
29 Zij ontroerde op die toespraak, en vroeg zichzelf af, wat die begroeting toch mocht betekenen. |
29 Zij ontroerde bij dat woord en overlegde, welke de betekenis van die groet mocht zijn. |
29 Troublée par cette parole, Marie se demandait ce que pouvait signifier une telle salutation. |
30 En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. |
30 En de Engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, gij hebt genade bij God gevonden. |
30 En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria; want gij hebt gunst bij God gevonden. |
30 En de engel zeide tot haar: Wees niet bevreesd, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God. |
30 L'ange lui dit: Ne crains point, Marie; car tu as trouvé grâce devant Dieu. |
31 En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten JEZUS. |
31 Zie, gij zult zwanger worden en een Zoon baren; diens naam zult gij Jezus noemen. |
31 Gij zult zwanger worden en een zoon baren, dien gij Jezus moet noemen. |
31 En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. |
31 Et voici, tu deviendras enceinte, et tu enfanteras un fils, et tu lui donneras le nom de Jésus. |
32 Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem den troon van Zijn vader David geven. |
32 Deze zal groot zijn en een Zoon des Allerhoogsten genoemd worden: en God de Heer zal hem den troon van zijnen vader David geven; |
32 Deze zal groot zijn en zoon des Allerhoogsten genoemd worden; hem zal de Heere God den troon van zijn vader David geven; |
32 Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, |
32 Il sera grand et sera appelé Fils du Très-Haut, et le Seigneur Dieu lui donnera le trône de David, son père. |
33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. |
33 en hij zal koning zijn over Jakobs huis eeuwiglijk, en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn. |
33 tot in eeuwigheid zal hij heersen over Jakobs huis; aan zijn heerschappij zal geen einde komen. |
33 En Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen. |
33 Il règnera sur la maison de Jacob éternellement, et son règne n'aura point de fin. |
34 En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man bekenne? |
34 Toen zeide Maria tot den Engel: Hoe zal dat toegaan, daar ik van genen man weet? |
34 Maria zeide tot den engel: Hoe kan dit geschieden, terwijl ik geen man heb? |
34 En Maria zeide tot de engel: Hoe zal dat geschieden, daar ik geen omgang met een man heb? |
34 Marie dit à l'ange: Comment cela se fera-t-il, puisque je ne connais point d'homme? |
35 En de engel, antwoordende, zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. |
35 De Engel antwoordde en zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat van u geboren zal worden, Gods Zoon genaamd worden. |
35 De engel antwoordde haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten u overschaduwen; daarom zal het heilige dat verwekt wordt Gods zoon heten. |
35 En de engel antwoordde en zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden. |
35 L'ange lui répondit: Le Saint-Esprit viendra sur toi, et la puissance du Très-Haut te couvrira de son ombre. C'est pourquoi le saint enfant qui naîtra de toi sera appelé Fils de Dieu. |
36 En zie, Elizabet, uw nicht, is ook zelve bevrucht, met een zoon, in haar ouderdom; en deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde. |
36 En zie, Elisabeth, uwe bloedverwante, is ook zwanger in haren ouderdom van enen zoon; en zij, die onvruchtbaar genoemd werd, is nu in hare zesde maand. |
36 En zie, Elizabet, uw bloedverwant, is in haar ouderdom zwanger geworden van een zoon; zij, die onvruchtbaar heette, is nu in de zesde maand; |
36 En zie, Elisabet, uw verwante, is eveneens zwanger van een zoon in haar ouderdom en dit is reeds de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar heette. |
36 Voici, Elisabeth, ta parente, a conçu, elle aussi, un fils en sa vieillesse, et celle qui était appelée stérile est dans son sixième mois. |
37 Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn. |
37 Want bij God is geen ding onmogelijk. |
37 want geen woord dat van God komt kan krachteloos zijn. |
37 Want geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen. |
37 Car rien n'est impossible à Dieu. |
38 En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging weg van haar. |
38 En Maria zeide: Zie, ik ben des Heren dienstmaagd; mij geschiede gelijk gij gezegd hebt. En de Engel verliet haar. |
38 Toen zeide Maria: Zie, ik ben des Heeren dienstmaagd; mij geschiede naar uw woord. |
38 En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging van haar heen. |
38 Marie dit: Je suis la servante du Seigneur; qu'il me soit fait selon ta parole! Et l'ange la quitta. |
39 En Maria, opgestaan zijnde in diezelfde dagen, reisde met haast naar het gebergte, in een stad van Juda; |
39 En Maria stond op in die dagen, en trok met haast naar het gebergte, naar ene stad van Juda, |
39 En de engel verliet haar. In die dagen maakte Maria zich op en ging ijlings het gebergte in, naar een stad in Juda. |
39 Maria dan maakte zich op in die dagen en reisde met spoed naar het bergland naar een stad van Juda. |
39 Dans ce même temps, Marie se leva, et s'en alla en hâte vers les montagnes, dans une ville de Juda. |
40 En kwam in het huis van Zacharias, en groette Elizabet. |
40 en kwam in het huis van Zacharias, en groette Elisabeth. |
40 Zij kwam in het huis van Zacharja, en groette Elizabet. |
40 En zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabet. |
40 Elle entra dans la maison de Zacharie, et salua Elisabeth. |
41 En het geschiedde, als Elizabet de groetenis van Maria hoorde, zo sprong het kindeken op in haar buik; en Elizabet werd vervuld met den Heiligen Geest; |
41 En het geschiedde, toen Elisabeth de groetenis van Maria hoorde, dat het kind in haren schoot opsprong. En Elisabeth werd vol van den Heiligen Geest, |
41 Nauwelijks hoorde Elizabet Maria's groet, of het kind in haar schoot sprong op, en Elizabet werd met heiligen geest vervuld, |
41 En toen Elisabet de groet van Maria hoorde, geschiedde het, dat het kind opsprong in haar schoot, en Elisabet werd vervuld met de Heilige Geest. |
41 Dès qu'Elisabeth entendit la salutation de Marie, son enfant tressaillit dans son sein, et elle fut remplie du Saint-Esprit. |
42 En riep uit met een grote stem, en zeide: Gezegend [zijt] gij onder de vrouwen, en gezegend [is] de vrucht uws buiks! |
42 en riep overluid, zeggende: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws schoots! |
42 barstte los en sprak met luide stem: Gezegend zijt gij onder de vrouwen! Gezegend de vrucht van uw schoot! |
42 En zij riep uit met luider stem en sprak: Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. |
42 Elle s'écria d'une voix forte: Tu es bénie entre les femmes, et le fruit de ton sein est béni. |
43 En van waar [komt] mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt? |
43 En vanwaar wedervaart mij dit, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? |
43 Vanwaar valt mij dit te beurt dat de moeder mijns Heeren tot mij komt? |
43 En waaraan heb ik dit te danken, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? |
43 Comment m'est-il accordé que la mère de mon Seigneur vienne auprès de moi? |
44 Want zie, als de stem uwer groetenis in mijn oren geschiedde, zo sprong het kindeken van vreugde op in mijn buik. |
44 Zie, toen ik de stem uwer groetenis hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijnen schoot. |
44 Want zie, toen het geluid van uw groet in mijn oor drong, sprong het kind van vreugde in mijn schoot op. |
44 Want zie, toen het geluid van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. |
44 Car voici, aussitôt que la voix de ta salutation a frappé mon oreille, l'enfant a tressailli d'allégresse dans mon sein. |
45 En zalig is [zij], die geloofd heeft; want de dingen, die haar van den Heere gezegd zijn, zullen volbracht worden. |
45 En zalig zijt gij, die geloofd hebt; want het zal vervuld worden hetgeen u gezegd is van den Heer. |
45 Zalig zij die geloofd heeft dat hetgeen haar vanwege den Heer gezegd is vervuld zal worden. |
45 En zalig is zij, die geloofd heeft, want wat vanwege de Here tot haar gezegd is, zal volbracht worden. |
45 Heureuse celle qui a cru, parce que les choses qui lui ont été dites de la part du Seigneur auront leur accomplissement. |
46 En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot den Heere; |
46 En Maria zeide: Mijne ziel verheft den Heer, |
46 Toen zeide Maria: Mijn ziel maakt groot den Heer, |
46 En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot de Here, |
46 Et Marie dit: Mon âme exalte le Seigneur, |
47 En mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker; |
47 en mijn geest verheugt zich in God, mijnen Heiland; |
47 mijn geest verheugt zich in God mijn redder; |
47 En mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland, |
47 Et mon esprit se réjouit en Dieu, mon Sauveur, |
48 Omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten. |
48 want Hij heeft de geringheid zijner dienstmaagd aangezien. Zie, van nu aan zullen mij zalig prijzen alle geslachten; |
48 omdat Hij acht heeft geslagen op den lagen staat zijner dienstmaagd; want zie, van nu af zullen mij zalig prijzen alle geslachten; |
48 Omdat Hij heeft omgezien naar de lage staat zijner dienstmaagd. Want zie, van nu aan zullen mij zalig prijzen alle geslachten, |
48 Parce qu'il a jeté les yeux sur la bassesse de sa servante. Car voici, désormais toutes les générations me diront bienheureuse, |
49 Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij, Die machtig is, en heilig [is] Zijn Naam. |
49 want Hij heeft grote dingen aan mij gedaan, Hij, die machtig en wiens naam heilig is, |
49 omdat de Machtige iets groots aan mij gedaan heeft. Heilig is zijn naam, |
49 Omdat grote dingen aan mij gedaan heeft de Machtige. En heilig is zijn naam, |
49 Parce que le Tout-Puissant a fait pour moi de grandes choses. Son nom est saint, |
50 En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen, die Hem vrezen. |
50 en zijne barmhartigheid duurt van geslacht tot geslacht bij degenen die Hem vrezen. |
50 en zijn barmhartigheid genieten van geslacht tot geslacht zij die Hem vrezen. |
50 En zijn barmhartigheid van geslacht tot geslacht voor wie Hem vrezen. |
50 Et sa miséricorde s'étend d'âge en âge Sur ceux qui le craignent. |
51 Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm; Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. |
51 Hij oefent macht met zijnen arm, en verstrooit wie hoovaardig zijn in den zin hunner harten; |
51 Getoond heeft Hij de kracht van zijn arm, verstrooid wie zich verheffen in trotsen waan: |
51 Hij heeft een krachtig werk gedaan door zijn arm, en Hij heeft hoogmoedigen in de overlegging huns harten verstrooid; |
51 Il a déployé la force de son bras; Il a dispersé ceux qui avaient dans le coeur des pensées orgueilleuses. |
52 Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken, en nederigen heeft Hij verhoogd. |
52 Hij stoot machtigen van den troon, en nederigen verhoogt Hij; |
52 machtigen zijn van den troon neergehaald en nederigen verhoogd, |
52 Hij heeft machtigen van de troon gestort en eenvoudigen verhoogd, |
52 Il a renversé les puissants de leurs trônes, Et il a élevé les humbles. |
53 Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld; en rijken heeft Hij ledig weggezonden. |
53 hongerigen vervult Hij met goederen, en laat rijken ledig. |
53 hongerigen rijkelijk met goede gaven begiftigd en rijken ledig weggezonden. |
53 Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en rijken heeft Hij ledig weggezonden. |
53 Il a rassasié de biens les affamés, Et il a renvoyé les riches à vide. |
54 Hij heeft Israel, Zijn knecht, opgenomen, opdat Hij gedachtig ware der barmhartigheid. |
54 Hij gedenkt aan de barmhartigheid, en helpt zijnen knecht Israël, |
54 Hij heeft zich het lot van zijn knecht Israel aangetrokken, |
54 Hij heeft zich Israel, zijn knecht, aangetrokken, om te gedenken aan barmhartigheid, |
54 Il a secouru Israël, son serviteur, Et il s'est souvenu de sa miséricorde, - |
55 (Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, [namelijk] tot Abraham, en zijn zaad) in eeuwigheid. |
55 gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen--Abraham en zijn zaad in eeuwigheid. -- |
55 gedachtig aan hetgeen Hij tot onze vaderen gesproken heeft, dat Hij zich ontfermen zou over Abraham en zijn kroost tot in eeuwigheid. |
55 (Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen) voor Abraham en zijn nageslacht in eeuwigheid. |
55 Comme il l'avait dit à nos pères, -Envers Abraham et sa postérité pour toujours. |
56 En Maria bleef bij haar omtrent drie maanden, en keerde weder tot haar huis. |
56 En Maria bleef bij haar omtrent drie maanden; daarna keerde zij weder naar huis. |
56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde toen naar huis terug. |
56 En Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde terug naar haar huis. |
56 Marie demeura avec Elisabeth environ trois mois. Puis elle retourna chez elle. |
57 En de tijd van Elizabet werd vervuld, dat zij baren zoude, en zij baarde een zoon. |
57 En de tijd van Elisabeth kwam, dat zij baren zou, en zij baarde een zoon. |
57 Toen de tijd gekomen was dat Elizabet baren zou, bracht zij een zoon ter wereld. |
57 Toen voor Elisabet de tijd vervuld was, dat zij baren zou, bracht zij een zoon ter wereld. |
57 Le temps où Elisabeth devait accoucher arriva, et elle enfanta un fils. |
58 En die daar rondom woonden, en haar magen hoorden, dat de Heere Zijn barmhartigheid grotelijks aan haar bewezen had, en waren met haar verblijd. |
58 En hare geburen en bloedverwanten hoorden, dat de Heer grote barmhartigheid aan haar gedaan had, en zij verheugden zich met haar. |
58 Buren en bloedverwanten horend welk een grote barmhartigheid God haar bewezen had, verblijdden zich met haar. |
58 En haar buren en nabestaanden hoorden, dat de Here zijn barmhartigheid aan haar had grootgemaakt, en zij verheugden zich met haar. |
58 Ses voisins et ses parents apprirent que le Seigneur avait fait éclater envers elle sa miséricorde, et ils se réjouirent avec elle. |
59 En het geschiedde, dat zij op den achtsten dag kwamen, om het kindeken te besnijden, en noemden het Zacharias, naar den naam zijns vaders. |
59 En het geschiedde, dat zij op den achtsten dag kwamen om het kind te besnijden, en zij noemden het, naar zijnen vader, Zacharias. |
59 En toen zij op den achtsten dag kwamen voor de besnijdenis van het kind, wilden zij het, naar den naam van zijn vader, Zacharja noemen. |
59 En het geschiedde, toen de achtste dag was aangebroken, dat zij kwamen om het kind te besnijden, en zij wilden het naar de naam van zijn vader Zacharias noemen. |
59 Le huitième jour, ils vinrent pour circoncire l'enfant, et ils l'appelaient Zacharie, du nom de son père. |
60 En zijn moeder antwoordde en zeide: Niet [alzo], maar hij zal Johannes heten. |
60 Maar zijne moeder antwoordde en zeide: Geenszins, maar hij zal Johannes heten. |
60 Maar de moeder kwam tussenbeide en zeide: Neen, het moet Johannes heten. |
60 Doch zijn moeder antwoordde en zeide: Neen, hij moet Johannes genoemd worden. |
60 Mais sa mère prit la parole, et dit: Non, il sera appelé Jean. |
61 En zij zeiden tot haar: Er is niemand in uw maagschap, die met dien naam genaamd wordt. |
61 En zij zeiden tot haar: Er is immers niemand in uwe maagschap, die zo heet. |
61 Zij zeiden tot haar: Er is niemand in uw familie die zo heet-- |
61 En zij zeiden tot haar: Er is toch niemand in uw familie, die die naam draagt. |
61 Ils lui dirent: Il n'y a dans ta parenté personne qui soit appelé de ce nom. |
62 En zij wenkten zijn vader, hoe hij wilde, dat hij genaamd zou worden. |
62 En zij wenkten zijnen vader, hoe hij wilde, dat hij genoemd zou worden. |
62 en wenkten zijn vader te zeggen hoe het moest heten. |
62 En zij beduidden zijn vader, dat hij beslissen zou, hoe hij het kind genoemd wilde hebben. |
62 Et ils firent des signes à son père pour savoir comment il voulait qu'on l'appelle. |
63 En als hij een schrijftafeltje geeist had, schreef hij, zeggende: Johannes is zijn naam. En zij verwonderden zich allen. |
63 En hij eiste een schrijftafeltje en schreef: Zijn naam is Johannes. En zij verwonderden zich allen. |
63 Hij vroeg om een schrijftafeltje en schreef daarop: Johannes is zijn naam. Allen verbaasden zich. |
63 En hij vroeg om een schrijftafeltje en schreef deze woorden: Johannes is zijn naam. En zij verwonderden zich allen. |
63 Zacharie demanda des tablettes, et il écrivit: Jean est son nom. Et tous furent dans l'étonnement. |
64 En terstond werd zijn mond geopend, en zijn tong [losgemaakt]; en hij sprak, God lovende. |
64 En terstond werd zijn mond en zijne tong geopend, en hij sprak, en loofde God. |
64 Toen werd plotseling zijn mond en tong ontboeid en sprak hij, God verheerlijkend. |
64 En terstond werd zijn mond geopend en zijn tong [losgemaakt], en hij sprak, God lovende. |
64 Au même instant, sa bouche s'ouvrit, sa langue se délia, et il parlait, bénissant Dieu. |
65 En er kwam vrees over allen, die rondom hen woonden; en in het gehele gebergte van Judea werd veel gesproken van al deze dingen. |
65 En er kwam vrees over alle geburen; en er werd veel over al deze dingen gesproken, op het gehele gebergte van Judéa. |
65 Vrees beving al hun buren; in het ganse gebergte van Judea werden al die woorden besproken, |
65 En over allen, die in hun nabijheid woonden, kwam vrees, en in het gehele bergland van Judea werden al deze dingen besproken. |
65 La crainte s'empara de tous les habitants d'alentour, et, dans toutes les montagnes de la Judée, on s'entretenait de toutes ces choses. |
66 En allen, die het hoorden, namen het ter harte, zeggende: Wat zal toch dit kindeken wezen? En de hand des Heeren was met hem. |
66 En allen, die het hoorden, namen het ter harte en zeiden: Wat dunkt u, dat van dit kind worden zal? En de hand des Heren was met hem. |
66 en ieder die het hoorde legde ze in zijn hart weg en zeide: Wat zal toch uit dit kind worden? --want de hand des Heeren was ook met hem. |
66 En allen die het hoorden, namen het ter harte en zeiden: Wat zal er van dit kind worden? Want de hand des Heren was met hem. |
66 Tous ceux qui les apprirent les gardèrent dans leur coeur, en disant: Que sera donc cet enfant? Et la main du Seigneur était avec lui. |
67 En Zacharias, zijn vader, werd vervuld met den Heiligen Geest, en profeteerde, zeggende: |
67 En zijn vader Zacharias werd vol van den Heiligen Geest, profeteerde, en zeide: |
67 Zijn vader Zacharja nu werd vervuld van heiligen geest en sprak in profetische geestdrift: |
67 En zijn vader Zacharias werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde, zeggende: |
67 Zacharie, son père, fut rempli du Saint-Esprit, et il prophétisa, en ces mots: |
68 Geloofd [zij] de Heere, de God Israels, want Hij heeft bezocht, en verlossing te weeg gebracht Zijn volke; |
68 Geloofd zij de Heer, de God van Israël; want Hij heeft zijn volk bezocht en verlost, |
68 Geloofd zij de Heer, de God van Israel, omdat Hij op zijn volk achtgeslagen en het redding verschaft heeft. |
68 Geloofd zij de Here, de God van Israel, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht, |
68 Béni soit le Seigneur, le Dieu d'Israël, De ce qu'il a visité et racheté son peuple, |
69 En heeft een hoorn der zaligheid ons opgericht, in het huis van David, Zijn knecht; |
69 en heeft ons een hoorn des heils opgericht in het huis van zijnen knecht David, |
69 Hij heeft een hoorn der verlossing voor ons doen opstaan in het huis van David, zijn dienaar, |
69 En heeft ons een hoorn des heils opgericht, in het huis van David, zijn knecht, |
69 Et nous a suscité un puissant Sauveur Dans la maison de David, son serviteur, |
70 Gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld [geweest] [zijn]; |
70 gelijk Hij in verleden tijden gesproken heeft door den mond zijner heilige profeten, |
70 zoals hij van oudsher gesproken heeft door den mond zijner heilige profeten, |
70 (Gelijk Hij gesproken heeft door de mond zijner heilige profeten van oudsher) |
70 Comme il l'avait annoncé par la bouche de ses saints prophètes des temps anciens, - |
71 [Namelijk] een verlossing van onze vijanden, en van de hand al dergenen, die ons haten; |
71 om ons te verlossen van onze vijanden en uit de hand van allen, die ons haten, |
71 ons gered uit de macht onzer vijanden, en uit de hand dergenen die ons haten, |
71 Om ons te redden van onze vijanden en uit de hand van allen, die ons haten, |
71 Un Sauveur qui nous délivre de nos ennemis et de la main de tous ceux qui nous haïssent! |
72 Opdat Hij barmhartigheid deed aan onze vaderen, en gedachtig ware aan Zijn heilig verbond; |
72 en barmhartigheid te bewijzen aan onze vaderen, en te gedenken aan zijn heilig verbond, |
72 zich erbarmd over onze vaderen, gedachtig aan zijn heilig verbond, |
72 Om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken, |
72 C'est ainsi qu'il manifeste sa miséricorde envers nos pères, Et se souvient de sa sainte alliance, |
73 [En] aan den eed, dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft, om ons te geven. |
73 en aan den eed, dien Hij onzen vader Abraham gezworen heeft, om ons te geven, |
73 den eed dien Hij aan Abraham, onzen vader, heeft gezworen, dat Hij ons het geluk zou geven, |
73 De eed, die Hij zwoer aan Abraham, onze vader, |
73 Selon le serment par lequel il avait juré à Abraham, notre père, |
74 Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vreze. |
74 dat wij, verlost uit de hand onzer vijanden, hem dienen zouden zonder vrees, |
74 zonder vrees, uit de hand onzer vijanden verlost, Hem te dienen, |
74 Dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, |
74 De nous permettre, après que nous serions délivrés de la main de nos ennemis, De le servir sans crainte, |
75 In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. |
75 ons leven lang, in heiligheid en gerechtigheid, die hem behaaglijk is. |
75 in heiligheid en gerechtigheid voor Hem al onze dagen. |
75 Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen. |
75 En marchant devant lui dans la sainteté et dans la justice tous les jours de notre vie. |
76 En gij, kindeken, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden; want gij zult voor het aangezicht des Heeren heengaan, om Zijn wegen te bereiden; |
76 En gij, kind! zult een profeet des Allerhoogsten heten; gij zult voor den Heer uitgaan, om zijnen weg te bereiden, |
76 En gij, mijn kind, zult profeet des Allerhoogsten genoemd worden; want gij zult voor den Heer uit gaan om zijn wegen te banen |
76 En gij, kind, zult een profeet des Allerhoogsten heten; want gij zult uitgaan voor het aangezicht des Heren, om zijn wegen te bereiden, |
76 Et toi, petit enfant, tu seras appelé prophète du Très-Haut; Car tu marcheras devant la face du Seigneur, pour préparer ses voies, |
77 Om Zijn volk kennis der zaligheid te geven, in vergeving hunner zonden, |
77 en zijn volk kennis des heils te geven, bestaande in vergeving hunner zonden, |
77 om zijn volk de kennis des heils te verlenen met vergeving hunner zonden |
77 Om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden, |
77 Afin de donner à son peuple la connaissance du salut Par le pardon de ses péchés, |
78 door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte; |
78 door de hartelijke barmhartigheid onzes Gods, door welke ons bezocht heeft de opgang uit de hoogte, |
78 door de ontferming van onzen God, waardoor uit den hooge het opgaand Licht ons zal bestralen |
78 Door de innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien, |
78 Grâce aux entrailles de la miséricorde de notre Dieu, En vertu de laquelle le soleil levant nous a visités d'en haut, |
79 Om te verschijnen dengenen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; om onze voeten te richten op den weg des vredes. |
79 opdat hij verschijne aan degenen, die zitten in duisternis en schaduw des doods, en onze voeten richte op den weg des vredes. |
79 om te schijnen over hen die in duisternis en doodschaduw gezeten zijn, en onze voeten te stieren naar den weg des vredes. |
79 Om hen te beschijnen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg des vredes. |
79 Pour éclairer ceux qui sont assis dans les ténèbres et dans l'ombre de la mort, Pour diriger nos pas dans le chemin de la paix. |
80 En het kindeken wies op, en werd gesterkt in den geest, en was in de woestijnen, tot den dag zijner vertoning aan Israel. |
80 En het kind wies en werd sterk naar den geest, en was in de woestijn, totdat hij zou optreden voor het volk Israëls. |
80 Het kind wies op en werd sterk van geest; het bleef in de woestijnen totdat het zich aan Israel vertoonde. |
80 Het kind nu groeide op en werd gesterkt door de Geest. En hij vertoefde in de woestijnen tot op de dag, dat hij zich aan Israel vertoonde. |
80 Or, l'enfant croissait, et se fortifiait en esprit. Et il demeura dans les déserts, jusqu'au jour où il se présenta devant Israël. |