|
1 Doorzoek u zelf nauw, ja, doorzoek nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt! |
1 Vergadert u en komt herwaarts, o, gehaat volk: |
1 Buig u, buig u neder, volk dat niet wordt begeerd, |
1 Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, |
1 Rentrez en vous-mêmes, examinez-vous, Nation sans pudeur, |
2 Eer het besluit bare (gelijk kaf gaat de dag voorbij), terwijl de hittigheid van des HEEREN toorn over ulieden nog niet komt; terwijl de dag van den toorn des HEEREN over ulieden nog niet komt. |
2 eer het oordeel uitgaat, dat gij als het kaf bij dag vervliegt; eer de verbolgen toorn des Heren over u komt, eer de dag van den toorn des Heren over u komt. |
2 voordat gij aan wegstuivend kaf gelijk wordt, voordat over u de dag van 's Heeren toorn komt. |
2 Voordat het besluit tot uitvoering komt (als kaf gaat een dag voorbij) voordat over u komt de brandende toorn des Heren, voordat over u komt de dag van de toorn des Heren. |
2 Avant que le décret s'exécute Et que ce jour passe comme la balle, Avant que la colère ardente de l'Eternel fonde sur vous, Avant que le jour de la colère de l'Eternel fonde sur vous! |
3 Zoekt den HEERE, alle gij zachtmoedigen des lands, die Zijn recht werken! Zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen worden in den dag van den toorn des HEEREN. |
3 Zoekt den Heer, o alle gij nederigen in het land, gij die zijne rechten houdt. Zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoedigheid, opdat gij op den dag van den toorn des Heren verborgen moogt worden. |
3 Zoekt allen den Heer, ellendigen des lands, die zijn verordeningen volbrengt; zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed; wellicht zult gij verborgen blijven op den dag van 's Heeren toorn. |
3 Zoekt de Here, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op de dag van de toorn des Heren. |
3 Cherchez l'Eternel, vous tous, humbles du pays, Qui pratiquez ses ordonnances! Recherchez la justice, recherchez l'humilité! Peut-être serez-vous épargnés au jour de la colère de l'Eternel. |
4 Want Gaza zal verlaten wezen, en Askelon zal ter verwoesting wezen; Asdod zal men in den middag verdrijven, en Ekron zal uitgeworteld worden. |
4 Want Gaza zal verlaten worden en Askelon verwoest; Asdod zal op den middag verdreven worden en Ekron uitgerukt. |
4 Want Gaza zal een verlaten plaats, Askelon een woestenij worden; Asdod zal men op den middag uiteenjagen, Ekron zal worden ontworteld. |
4 Want Gaza zal verlaten zijn, en Askelon tot een woestenij worden, Asdod zal men op de middag verdrijven, en Ekron zal ontworteld worden. |
4 Car Gaza sera délaissée, Askalon sera réduite en désert, Asdod sera chassée en plein midi, Ekron sera déracinée. |
5 Wee den inwoneren van de landstreek der zee, den volken der Cheretim! Het woord des HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaan, der Filistijnen land! en Ik zal u verdoen, dat er geen inwoner zal zijn. |
5 Wee dengenen, die langs de zee wonen, den krijgshelden: het woord des Heren zal over u komen, o Kanaän, land der Filistijnen, want Ik zal u verdelgen, dat er niemand meer zal wonen. |
5 Wee den bewoners der zeekust, het volk der Krethiers! Het woord van den Heer treft u, Kanaan, land der Filistijnen; ik zal u tegronderichten, zodat gij geen bevolking meer hebt; |
5 Wee u, bewoners der zeekust, volk der Keretieten! Het woord des Heren is tegen u, Kanaan, land der Filistijnen, en Ik zal u te gronde richten, zodat er geen inwoner meer zal zijn. |
5 Malheur aux habitants des côtes de la mer, à la nation des Kéréthiens! L'Eternel a parlé contre toi, Canaan, pays des Philistins! Je te détruirai, tu n'auras plus d'habitants. |
6 En de landstreek der zee zal wezen [tot] hutten, uitgegraven putten der herders, en betuiningen der kudden. |
6 Er zullen langs de zee enkel herderswoningen en schaapskooien zijn; |
6 de zeekust zal een oord voor herders, een verblijfplaats voor schapen worden; |
6 De zeekust zal worden tot weideplaatsen, tot putten der herders en tot kooien voor schapen. |
6 Les côtes de la mer seront des pâturages, des demeures pour les bergers, Et des parcs pour les troupeaux. |
7 En de landstreek zal wezen voor het overblijfsel van het huis van Juda, dat zij daarin weiden; des avonds zullen zij in de huizen van Askelon legeren, als de HEERE, hunlieder God, hen zal bezocht, en hun gevangenis zal gewend hebben. |
7 en het zal den overgeblevenen van het huis van Juda ten deel worden, dat zij daarop zullen weiden; des avonds zullen zij zich in de huizen van Askelon legeren, als de Heer, hun God, hen wederom bezocht en hunne gevangenschap gewend heeft. |
7 zij zal aan het overschot van het huis Juda ten deel vallen, dat aan zee weiden en zich des avonds in Askelons huizen neerleggen zal; want de Heer, hun god, zal op hen achtslaan en hun lot wenden. |
7 De kust zal ten deel vallen aan het overblijfsel van het huis van Juda; daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon zullen zij zich des avonds legeren, want de Here, hun God, zal acht op hen slaan en een keer in hun lot brengen. |
7 Ces côtes seront pour les restes de la maison de Juda; C'est là qu'ils paîtront; Ils reposeront le soir dans les maisons d'Askalon; Car l'Eternel, leur Dieu, ne les oubliera pas, Et il ramènera leurs captifs. |
8 Ik heb de beschimping van Moab gehoord, en de scheldwoorden der kinderen Ammons, waarmede zij Mijn volk beschimpt hebben, en hebben zich groot gemaakt tegen deszelfs landpale. |
8 Ik heb de versmaadheid van Moab en het lasteren der kinderen Ammons gehoord, hoe zij mijn volk gesmaad en een groot woord gevoerd hebben tegen zijn grondgebied. |
8 Ik heb het smaden van Moab gehoord, het schimpen der Ammonieten, hoe zij mijn volk smaadden, een groot woord voerden tegen mijn grondgebied. |
8 Ik heb gehoord het gesmaad van Moab en het gehoon der Ammonieten, waarmede zij mijn volk smaadden en zich verhieven tegen hun gebied. |
8 J'ai entendu les injures de Moab Et les outrages des enfants d'Ammon, Quand ils insultaient mon peuple Et s'élevaient avec arrogance contre ses frontières. |
9 Daarom, [zo] [waarachtig] [als] Ik leef, spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Moab zal zekerlijk zijn als Sodom, en de kinderen Ammons als Gomorra, een netelheide, en een zoutgroeve, en een verwoesting tot in eeuwigheid! De overigen Mijns volks zullen ze beroven, en het overige Mijns volks zal ze erfelijk bezitten. |
9 Daarom, zo waarachtig Ik leef, spreekt de Heer Zebaôth, Israëls God: Moab zal als Sodom worden en de kinderen Ammons als Gomorra, als ene netelheide en ene zoutgroeve en ene eeuwige verwoesting; het overschot van mijn volk zal ze roven en de overgeblevenen mijns volks zullen ze erven. |
9 Daarom, zo waar als ik leef, spreekt de Heer der heirscharen, Israels god, Moab zal aan Sodom gelijk worden, Ammon aan Gomorra, een erve van distels, een zoutgroeve, een woestenij voor eeuwig; het overschot mijns volks zal het buitmaken, de rest mijner natie het ten erve ontvangen. |
9 Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here der heerscharen, de God van Israel, voorwaar, Moab zal aan Sodom gelijk worden, en de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een zoutgroeve en een woestenij tot in eeuwigheid. Het overblijfsel van mijn volk zal hen plunderen en de rest van mijn natie hen erfelijk bezitten. |
9 C'est pourquoi, je suis vivant! dit l'Eternel des armées, le Dieu d'Israël, Moab sera comme Sodome, et les enfants d'Ammon comme Gomorrhe, Un lieu couvert de ronces, une mine de sel, un désert pour toujours; Le reste de mon peuple les pillera, Le reste de ma nation les possédera. |
10 Dat zullen zij hebben in plaats van hun hoogmoed; want zij hebben beschimpt, en hebben zich groot gemaakt tegen het volk van den HEERE der heirscharen. |
10 Dat zal hun overkomen wegens hunne hoovaardij, omdat zij het volk van den Heer Zebaôth gesmaad en zich beroemd hebben. |
10 Dit hebben zij voor hun hoogmoed, omdat zij het volk van den Heer der heirscharen gesmaad, en een groot woord daartegen gevoerd hebben. |
10 Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben gesmaad en zich verheven tegen het volk van de Here der heerscharen. |
10 Cela leur arrivera pour leur orgueil, Parce qu'ils ont insulté et traité avec arrogance Le peuple de l'Eternel des armées. |
11 Vreselijk zal de HEERE tegen hen wezen, want Hij zal al de goden der aarde doen uitteren; en een iegelijk uit zijn plaats zal Hem aanbidden, al de eilanden der heidenen. |
11 Vreeselijk zal de Heer tegen hen zijn, want Hij zal alle goden der aarde verdelgen; en alle volken der eilanden zullen Hem aanbidden, elk uit zijne plaats. |
11 Vreselijk treedt de Heer tegen hen op; want hij doet wegteren alle goden der aarde; opdat ieder uit zijn woonplaats zich voor hem neerwerpe, al de kustlanden der heidenen. |
11 Geducht zal de Here tegen hen wezen, want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren, en voor Hem zullen zich neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der volken. |
11 L'Eternel sera terrible contre eux, Car il anéantira tous les dieux de la terre; Et chacun se prosternera devant lui dans son pays, Dans toutes les îles des nations. |
12 Ook gij, Moren! zult de verslagenen van Mijn zwaard zijn. |
12 Ook gij, Moren, zult door mijn zwaard verslagen worden. |
12 Ook gij, Ethiopiers, zijt verslagenen door zijn zwaard. |
12 Ook gij, Ethiopiers, zult met mijn zwaard doorstoken worden. |
12 Vous aussi, Ethiopiens, Vous serez frappés par mon épée. |
13 Hij zal ook Zijn hand uitstrekken tegen het Noorden, en Hij zal Assur verdoen; en Hij zal Nineve stellen tot een verwoesting, droog als een woestijn. |
13 En Hij zal zijne hand uitstrekken over het Noorden en Assur verdelgen en Ninevé zal Hij eenzaam maken, dor als ene woestijn; |
13 Dan strekt hij zijn hand tegen het Noorden uit en richt Assur te gronde, maakt Nineve tot een wildernis, een oord dor als een woestijn; |
13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken, Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een woestijn. |
13 Il étendra sa main sur le septentrion, Il détruira l'Assyrie, Et il fera de Ninive une solitude, Une terre aride comme le désert. |
14 En in het midden van haar zullen den kudden legeren, al het gedierte der volken; ook de roerdomp, ook de nachtuil zullen op haar granaatappelen vernachten; een stem zal in het venster zingen, verwoesting zal in den dorpel zijn, als Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben. |
14 dat zich daarin de kudden zullen legeren, dieren van allerlei geslachten; ook zullen er roerdompen en egels wonen op hare torens, en vogels zullen in de vensters zingen, de drempel zal met puin bedolven en het cederen tafelwerk afgerukt zijn. |
14 daar zullen kudden neerliggen en allerlei wild gedierte, kraaien en reigers overnachten op haar kapitelen, vogels krijschen in de vensters, raven op de drempels, en men zal zeggen: |
14 Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen leeft; zowel pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort, hoe het giert door het venster; verwoesting is op de drempel, want men heeft het cederwerk vernield. |
14 Des troupeaux se coucheront au milieu d'elle, Des animaux de toute espèce; Le pélican et le hérisson Habiteront parmi les chapiteaux de ses colonnes; Des cris retentiront aux fenêtres; La dévastation sera sur le seuil, Car les lambris de cèdre seront arrachés. |
15 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen. |
15 Dit is de vrolijke stad, die zo gerust woonde en in haar hart sprak: Ik ben het en buiten mij is er geen meer! Hoe is zij zo woest geworden, dat de dieren er in wonen, en wie voorbijgaat haar uitfluit en in de handen klapt over haar. |
15 Dit is de dartele stad, die onbezorgd neerzat, die bij zichzelf zeide: Ik ben het, en anders geen. --Wat is zij tot een ontzetting geworden, een leger voor het wild gedierte! leder die haar voorbijtrekt sist en zwaait met de hand. |
15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde, die bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is zij tot een woestenij geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder die haar voorbijgaat, zal fluiten, met de hand schudden. |
15 Voilà donc cette ville joyeuse, Qui s'assied avec assurance, Et qui dit en son coeur: Moi, et rien que moi! Eh quoi! elle est en ruines, C'est un repaire pour les bêtes! Tous ceux qui passeront près d'elle Siffleront et agiteront la main. |