|
1 Dit verdroot Jona [met] groot verdriet, en zijn [toorn] ontstak. |
1 Dit verdroot Jona zeer en hij werd toornig |
1 Maar hierover zeer gemelijk en ontstemd, |
1 Maar dit mishaagde Jona ten zeerste en hij werd toornig. |
1 Cela déplut fort à Jonas, et il fut irrité. |
2 En hij bad tot den HEERE, en zeide: Och HEERE! was dit mijn woord niet, als ik nog in mijn land was? Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad. |
2 en riep tot den Heer en sprak: Ach Heer, was dit niet hetgeen ik gezegd heb, toen ik nog in mijn land was? Daarom wilde ik het voorkomen, vluchtende naar Tarsis; want ik weet, dat Gij genadig, barmhartig, lankmoedig en van grote goedertierenheid zijt en U het kwaad laat berouwen. |
2 bad Jona tot den Heer en zeide: Ach, Heer, heb ik dat niet gezegd, toen ik nog in mijn land was? Daarom juist ben ik den vorigen keer naar Tarsjis gevloden, omdat ik wel wist dat gij een genadig en barmhartig god zijt, lankmoedig, groot in goedertierenheid en een die berouw krijgt over het door hem aangekondigd onheil. |
2 En hij bad tot de Here en zeide: Ach, Here, heb ik dat niet gezegd, toen ik nog in mijn land was? Daarom heb ik het willen voorkomen door naar Tarsis te vluchten, want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het kwaad. |
2 Il implora l'Eternel, et il dit: Ah! Eternel, n'est-ce pas ce que je disais quand j'étais encore dans mon pays? C'est ce que je voulais prévenir en fuyant à Tarsis. Car je savais que tu es un Dieu compatissant et miséricordieux, lent à la colère et riche en bonté, et qui te repens du mal. |
3 Nu dan, HEERE! neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te leven. |
3 Neem dan toch nu, Heer, mijn ziel van mij, want ik wil liever dood zijn dan leven. |
3 Nu dan, Heer, neem toch mijn leven; want de dood is mij liever dan het leven. |
3 Nu dan, Here, neem toch mijn leven van mij, want het is mij beter te sterven dan te leven. |
3 Maintenant, Eternel, prends-moi donc la vie, car la mort m'est préférable à la vie. |
4 En de HEERE zeide: Is uw [toorn] billijk ontstoken? |
4 Maar de Heer sprak: Meent gij, dat gij billijk toornig zijt? |
4 Maar de Heer zeide tot hem: Zijt gij met reden ontstemd? |
4 Maar de Here zeide: Zijt gij terecht vertoornd? |
4 L'Eternel répondit: Fais-tu bien de t'irriter? |
5 Jona nu ging ter stad uit, en zette zich tegen het oosten der stad; en hij maakte zich aldaar een verdek, en zat daaronder in de schaduw, totdat hij zag, wat van de stad zou worden. |
5 En Jona ging de stad uit en zette zich tegen het Oosten der stad en maakte zich aldaar ene hut, onder welke hij zich in de schaduw nederzette, totdat hij zag wat de stad wedervaren zou. |
5 Jona nu verliet de stad en ging ten oosten van de stad zitten; hij maakte zich aldaar een hut en zette zich daaronder neer, om te zien, hoe het met de stad zou aflopen. |
5 Jona nu was buiten de stad gegaan en had zich ten oosten van de stad neergezet; hij had daar voor zich een hut gebouwd en was daaronder gaan zitten in de schaduw, totdat hij zou zien wat er met de stad gebeurde. |
5 Et Jonas sortit de la ville, et s'assit à l'orient de la ville, Là il se fit une cabane, et s'y tint à l'ombre, jusqu'à ce qu'il vît ce qui arriverait dans la ville. |
6 En God, de HEERE, beschikte een wonderboom, en deed hem opschieten boven Jona, opdat er schaduw mocht zijn over zijn hoofd, om hem te redden van zijn verdriet. En Jona verblijdde zich over den wonderboom [met] grote blijdschap. |
6 En God de Heer beschikte ene kauwoerde, die schoot op over Jona, dat zij schaduw gaf over zijn hoofd en hem bevrijdde van verdriet; en Jona verblijdde zich zeer over de kauwoerde. |
6 Toen zorgde de Heere God dat een wonderboom boven Jona opschoot; zodat die hem boven zijn hoofd tot schaduw was; ten einde hem van zijn gemelijkheid te genezen. En Jona verheugde zich zeer in den wonderboom. |
6 En de Here God beschikte een wonderboom, die boven Jona opschoot om tot schaduw te zijn boven zijn hoofd, ten einde hem van zijn misnoegdheid af te brengen. En Jona verheugde zich zeer over de wonderboom. |
6 L'Eternel Dieu fit croître un ricin, qui s'éleva au-dessus de Jonas, pour donner de l'ombre sur sa tête et pour lui ôter son irritation. Jonas éprouva une grande joie à cause de ce ricin. |
7 Maar God beschikte een worm des anderen daags in het opgaan van den dageraad; die stak den wonderboom, dat hij verdorde. |
7 Maar de Heer beschikte des morgens, toen de dageraad aanbrak, een worm, die stak de kauwoerde, dat zij verdorde; |
7 Maar God zorgde dat den volgenden dag bij het krieken van den dageraad een worm aan den wonderboom knaagde en deze verdorde. |
7 Maar de volgende dag, bij het aanbreken van de morgenstond, beschikte God een worm, die de wonderboom stak, zodat deze verdorde. |
7 Mais le lendemain, à l'aurore, Dieu fit venir un ver qui piqua le ricin, et le ricin sécha. |
8 En het geschiedde, als de zon oprees, dat God een stillen oostenwind beschikte; en de zon stak op het hoofd van Jona, dat hij amechtig werd; en hij wenste zijner ziel te mogen sterven, en zeide: Het is mij beter te sterven dan te leven. |
8 en toen de zon opgegaan was, beschikte God een drogen Oostenwind; en de zon stak Jona op het hoofd, dat hij mat werd; toen wenste hij voor zijne ziel den dood en sprak: Ik wil liever dood zijn dan leven. |
8 En God zorgde dat met zonsopgang een gloeiende oostenwind opstak; zodat Jona, toen de zon op zijn hoofd brandde, schier bezwijmde en vroeg om te sterven, zeggend: De dood is mij liever dan het leven! |
8 En het geschiedde, zodra de zon opging, dat God een gloeiende oostenwind beschikte en de zon stak op het hoofd van Jona, zodat hij amechtig neerzonk en wenste dat hij sterven mocht, zeggende: Het is mij beter te sterven dan te leven. |
8 Au lever du soleil, Dieu fit souffler un vent chaud d'orient, et le soleil frappa la tête de Jonas, au point qu'il tomba en défaillance. Il demanda la mort, et dit: La mort m'est préférable à la vie. |
9 Toen zeide God tot Jona: Is uw [toorn] billijk ontstoken over den wonderboom? En hij zeide: Billijk is mijn [toorn] ontstoken ter dood toe. |
9 Toen zeide God tot Jona: Meent gij, dat gij billijk toornig zijt wegens de kauwoerde? En hij sprak: Billijk ben ik toornig tot den dood toe. |
9 Maar God zeide tot Jona: Zijt gij met reden ontstemd om dien wonderboom? Hij zeide: Ja, ik ben met reden ten dode toe ontstemd. |
9 Maar God vroeg Jona: Zijt gij terecht vertoornd over de wonderboom? En hij antwoordde: Terecht ben ik vertoornd, ten dode toe. |
9 Dieu dit à Jonas: Fais-tu bien de t'irriter à cause du ricin? Il répondit: Je fais bien de m'irriter jusqu'à la mort. |
10 En de HEERE zeide: Gij verschoont den wonderboom, aan welken gij niet hebt gearbeid, noch dien groot gemaakt; die in een nacht werd, en in een nacht verging; |
10 En de Heer sprak: U jammerde de kauwoerde, aan welke gij niet hebt gearbeid en gij hebt ze ook niet doen opgroeien, die in één nacht opschoot en in één nacht verdorde; |
10 Toen zeide de Heer: Gij wildet den wonderboom gespaard hebben waaraan gij geen moeite gehad en dien gij niet gekweekt hebt, die in een nacht ontstaan en in een nacht vergaan is; |
10 Toen zeide de Here: Gij wildet de wonderboom sparen, waarvoor gij u geen moeite hebt gegeven en die gij niet hebt doen groeien, die in een nacht is ontstaan en in een nacht is vergaan. |
10 Et l'Eternel dit: Tu as pitié du ricin qui ne t'a coûté aucune peine et que tu n'as pas fait croître, qui est né dans une nuit et qui a péri dans une nuit. |
11 En Ik zou die grote stad Nineve niet verschonen? waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand, en hun linkerhand; daartoe veel vee? |
11 en Mij zou Ninevé niet jammeren, die grote stad, waarin meer dan honderdtwintigduizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hetgeen rechts of links is, daarenboven ook veel vee? |
11 en ik zou Nineve niet sparen, die grote stad, waarin meer dan honderd twintig duizend mensen zijn die het onderscheid tussen de rechter [hand] en de linkerhand niet kennen, benevens veel vee? |
11 Zou Ik dan Nineve niet sparen, de grote stad, waarin meer dan honderdtwintigduizend mensen zijn, die het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand, benevens veel vee? |
11 Et moi, je n'aurais pas pitié de Ninive, la grande ville, dans laquelle se trouvent plus de cent vingt mille hommes qui ne savent pas distinguer leur droite de leur gauche, et des animaux en grand nombre! |