|
1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende: |
1 De Heer sprak tot Mozes: |
1 De Here sprak tot Mozes: |
1 L'Eternel parla à Moïse, et dit: |
2 Als een mens gezondigd, en tegen den HEERE door overtreding overtreden zal hebben, dat hij aan zijn naaste zal gelogen hebben van hetgeen hem in bewaring gegeven, of ter hand gesteld was, of van roof, of [dat] hij met geweld zijn naaste onthoudt; |
2 Wanneer een ziel zondigde en zich tegen den Heer vergreep, daarin, dat hij loochent hetgeen zijn naaste hem toevertrouwd heeft, of wat hem ter hand gesteld is, of wat hij met geweld genomen of met onrecht aan zich gebracht heeft; |
2 Wanneer iemand zondigt en zo een vergrijp tegen den Heer pleegt: hij loochent tegenover zijn naaste iets onder zich te hebben dat hem toevertrouwd, of ter bewaring gegeven, of door hem geroofd is; of hij heeft aan zijn naaste iets afgeperst; |
2 Wanneer iemand zonde doet en ontrouw wordt jegens de Here, en tegenover zijn volksgenoot ontkent, dat hij iets in bewaring heeft, of dat hem iets is ter hand gesteld, of dat hij iets weggeroofd heeft; |
2 Lorsque quelqu'un péchera et commettra une infidélité envers l'Eternel, en mentant à son prochain au sujet d'un dépôt, d'un objet confié à sa garde, d'une chose volée ou soustraite par fraude, |
3 Of dat hij het verlorene gevonden, en daarover gelogen, en met valsheid gezworen zal hebben; over iets van alles, dat de mens doet, daarin zondigende. |
3 of als hij hetgeen verloren is, gevonden heeft en dat loochent met een valsen eed, of wat van dit alles ook zij, waarin een mens tegen zijnen naaste zondigt; |
3 of een verloren voorwerp gevonden en dit geloochend, en een valsen eed gedaan; in een van al die gevallen waarin een mens zich pleegt te bezondigen, |
3 Of hij heeft zijn volksgenoot iets afgeperst, of hij heeft iets dat verloren was, gevonden en hij ontkent het, en doet een valse eed ten opzichte van enige zaak die een mens doen kan, zodat hij zich daaraan bezondigt, |
3 en niant d'avoir trouvé une chose perdue, ou en faisant un faux serment sur une chose quelconque de nature à constituer un péché; |
4 Het zal dan geschieden, dewijl hij gezondigd heeft, en schuldig geworden is, dat hij wederuitkeren zal den roof, dien hij geroofd, of het onthoudene, dat hij met geweld onthoudt, of het bewaarde, dat bij hem te bewaren gegeven was, of het verlorene, dat hij gevonden heeft; |
4 als het nu geschiedt, dat hij alzo zondigt en zich schuldig maakt, zo zal hij wedergeven hetgeen hij met geweld genomen of met onrecht aan zich gebracht heeft, of wat hem toevertrouwd is, of wat hij gevonden heeft, |
4 dan moet hij, wanneer hij zo zondigt en schuldig is, het door hem geroofde, of wat hij door afpersing verkregen heeft, of wat hem toevertrouwd was, of het verloren voorwerp dat hij gevonden had, |
4 Wanneer hij zo zonde doet en schuldig wordt, dan zal hij teruggeven het geroofde dat hij wegroofde, of het afgeperste dat hij afperste, of het in bewaring gegevene dat hem in bewaring gegeven was, of het verlorene dat hij gevonden had, |
4 lorsqu'il péchera ainsi et se rendra coupable, il restituera la chose qu'il a volée ou soustraite par fraude, la chose qui lui avait été confiée en dépôt, la chose perdue qu'il a trouvée, |
5 Of van al, waarover hij valselijk gezworen heeft, dat hij hetzelve in zijn hoofdsom wedergeve, en nog het vijfde deel daarenboven toedoen zal; wiens dat is, dien zal hij dat geven op den dag zijner schuld. |
5 of waarover hij den valsen eed gedaan heeft: dat zal hij alles in het geheel wedergeven, en nog het vijfde deel daarenboven, aan dengeen, van wien het geweest is, op den dag, als hij zijn schuldoffer brengt. |
5 of wat het ook zij waarover hij een meineed gedaan heeft, ten volle vergoeden met het vijfde der waarde er bij, en dit op den dag waarop zijn schuld openbaar wordt geven aan hem wien het toebehoort. |
5 Of alles, ten opzichte waarvan hij een valse eed zwoer. Hij zal de volle waarde ervan vergoeden en nog een vijfde daaraan toevoegen; aan degene wie het behoorde, die zal hij het geven, op de dag wanneer hij zijn schuldoffer brengt. |
5 ou la chose quelconque sur laquelle il a fait un faux serment. Il la restituera en son entier, y ajoutera un cinquième, et la remettra à son propriétaire, le jour même où il offrira son sacrifice de culpabilité. |
6 En hij zal den HEERE zijn schuldoffer brengen tot den priester, een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting, ten schuldoffer. |
6 En voor zijne schuld zal hij voor den Heer tot den priester brengen een ram van de kudde, zonder gebrek, die een schuldoffer waard is. |
6 Daarbij zal hij als zijn schuldoffer aan den Heer een gaven ram uit het kleinvee, naar schatting, als schuldoffer tot den priester brengen. |
6 Als zijn schuldoffer zal hij voor de Here brengen een gave ram uit het kleinvee, in waarde geschat, ten schuldoffer tot de priester. |
6 Il présentera au sacrificateur en sacrifice de culpabilité à l'Eternel pour son péché un bélier sans défaut, pris du troupeau d'après ton estimation. |
7 Dan zal de priester voor hem verzoening doen voor het aangezicht des HEEREN, en het zal hem vergeven worden; over iets van al, wat hij doet, waar hij schuld aan heeft. |
7 Zo zal de priester hem verzoenen voor den Heer en hem zal vergeven worden al wat hij gedaan heeft, waaraan hij zich heeft schuldig gemaakt. |
7 Dan zal de priester voor hem verzoening bewerken voor 's Heeren aangezicht, en hij vergiffenis erlangen voor de overtreding, welke ook, waaraan hij zich schuldig gemaakt heeft. |
7 En de priester zal over hem verzoening doen voor het aangezicht des Heren, en hem zal vergeving geschonken worden, ten aanzien van elke zaak waardoor hij schuld op zich laadt. |
7 Et le sacrificateur fera pour lui l'expiation devant l'Eternel, et il lui sera pardonné, quelle que soit la faute dont il se sera rendu coupable. |
8 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
8 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende: |
8 De Heer sprak tot Mozes: |
8 De Here sprak tot Mozes: |
8 L'Eternel parla à Moïse, et dit: |
9 Gebied Aaron en zijn zonen, zeggende: Dit is de wet des brandoffers; het is hetgeen, wat door de branding op het altaar den gansen nacht tot aan den morgen opvaart; alwaar het vuur des altaars zal brandende gehouden worden. |
9 Gebied Aäron en zijnen zonen, zeggende: Dit is de wet van het brandoffer: het brandoffer op het altaar brande den gehelen nacht tot aan den morgen, en het vuur des altaars zal daarop branden. |
9 Gelast Aaron en zijn zonen: Dit is de wet op het brandoffer. Het brandoffer blijve op den vuurhaard van het altaar den gehelen nacht tot den morgen, terwijl het altaarvuur daarop brandend gehouden en niet geblust worde. |
9 Gebied Aaron en zijn zonen het volgende: Dit is de wet op het brandoffer. Het brandoffer zal op de vuurhaard op het altaar de ganse nacht tot de morgen blijven liggen, en het vuur van het altaar zal daarop blijven branden. |
9 Donne cet ordre à Aaron et à ses fils, et dis: Voici la loi de l'holocauste. L'holocauste restera sur le foyer de l'autel toute la nuit jusqu'au matin, et le feu brûlera sur l'autel. |
10 En de priester zal zijn linnen kleed aantrekken, en de linnen onderbroek over zijn vlees aantrekken, en zal de as opnemen, als het vuur het brandoffer op het altaar zal verteerd hebben, en zal die bij het altaar leggen. |
10 En de priester zal zijnen linnen rok aantrekken en de linnen onderklederen aan zijn lijf; en hij zal de as opnemen, welke door het vuur des brandoffers op het altaar gemaakt is, en zal die bij het altaar uitschudden. |
10 Dan zal de priester over het blote lijf een linnen bovenkleed en een heupkleed aantrekken en zo de as waartoe het brandoffer op het altaar door het vuur verteerd is wegruimen en naast het altaar werpen. |
10 En de priester zal zijn linnen kleed aandoen en een linnen broek over zijn lichaam aantrekken; dan zal hij de as wegnemen, waartoe het vuur het brandoffer op het altaar verteerd heeft, en hij zal die naast het altaar storten. |
10 Le sacrificateur revêtira sa tunique de lin, et mettra des caleçons sur sa chair, il enlèvera la cendre faite par le feu qui aura consumé l'holocauste sur l'autel, et il la déposera près de l'autel. |
11 Daarna zal hij zijn klederen uittrekken, en zal andere klederen aandoen, en zal de as tot buiten het leger uitdragen aan een reine plaats. |
11 En hij zal daarna zijne klederen uittrekken en andere klederen aandoen, en de as uitdragen tot buiten het leger aan ene reine plaats. |
11 Daarna zal hij deze klederen uittrekken en andere aandoen en de as buiten het kamp op een reine plaats brengen. |
11 Daarna zal hij zijn klederen uitdoen en andere klederen aantrekken, en de as zal hij brengen buiten de legerplaats, op een reine plaats. |
11 Puis il quittera ses vêtements et en mettra d'autres, pour porter la cendre hors du camp, dans un lieu pur. |
12 Het vuur nu op het altaar zal daarop brandende gehouden worden, het zal niet uitgeblust worden; maar de priester zal daar elken morgen hout aansteken, en zal daarop het brandoffer schikken, en het vet der dankofferen daarop aansteken. |
12 Het vuur op het altaar zal branden en nooit uitgeblust worden; de priester zal daarop elken morgen het hout aansteken, en daarop het brandoffer bereiden, en het vet der dankoffers daarop ontsteken. |
12 Het vuur nu op het altaar moet er op blijven branden en mag niet worden geblust; daarop zal de priester elken morgen hout aansteken, het brandoffer schikken en de vetdelen der dankoffers ontsteken. |
12 En het vuur op het altaar zal brandende gehouden worden, het mag niet uitgaan. Daarop zal de priester elke morgen hout aansteken, het brandoffer erop schikken en daarop de vetstukken van het vredeoffer in rook doen opgaan. |
12 Le feu brûlera sur l'autel, il ne s'éteindra point; chaque matin, le sacrificateur y allumera du bois, arrangera l'holocauste, et brûlera la graisse des sacrifices d'actions de grâces. |
13 Het vuur zal geduriglijk op het altaar brandende gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden. |
13 Eeuwiglijk zal het vuur op het altaar branden en nooit uitgeblust worden. |
13 Vuur zal voortdurend op het altaar branden en niet worden geblust. |
13 Een vuur zal voortdurend brandende gehouden worden op het altaar, het mag niet uitgaan. |
13 Le feu brûlera continuellement sur l'autel, il ne s'éteindra point. |
14 Dit is nu de wet des spijsoffers; een der zonen van Aaron zal dat voor het aangezicht des HEEREN offeren, voor het altaar. |
14 En dit is de wet van het spijsoffer, hetwelk Aärons zonen offeren zullen voor den Heer op het altaar. |
14 Dit is de wet op het meeloffer. Aarons zonen zullen het voor 's Heeren aangezicht brengen tegenover het altaar. |
14 Dit is de wet op het spijsoffer. De zonen van Aaron zullen het voor het aangezicht des Heren voor het altaar brengen. |
14 Voici la loi de l'offrande. Les fils d'Aaron la présenteront devant l'Eternel, devant l'autel. |
15 En hij zal daarvan opnemen zijn hand vol, uit de meelbloem des spijsoffers, en van deszelfs olie, en al den wierook, die op het spijsoffer is; dan zal hij het aansteken op het altaar; het is een liefelijke reuk tot deszelfs gedachtenis voor den HEERE. |
15 Hij zal daarvan een handvol afnemen, van de meelbloem des spijsoffers, en van de olie, en al den wierook, die op het spijsoffer ligt, en zal het op het altaar ontsteken tot een liefelijken reuk, ene gedachtenis voor den Heer. |
15 Dan neemt de dienstdoende priester uit het meeloffer een handvol van de meelbloem met de olie, en al den wierook die bij het meeloffer behoort, en ontsteekt dit op het altaar; een vuuroffer van liefelijken geur is die aandenkingsgave voor den Heer. |
15 En een zal daarvan een handvol nemen, van het fijn meel van het spijsoffer en van de olie daarvan, en al de wierook die op het spijsoffer ligt, en zo zal hij dit op het altaar in rook doen opgaan, tot een liefelijke reuk ten gedenkoffer daarvan voor de Here. |
15 Le sacrificateur prélèvera une poignée de la fleur de farine et de l'huile, avec tout l'encens ajouté à l'offrande, et il brûlera cela sur l'autel comme souvenir d'une agréable odeur à l'Eternel. |
16 En het overblijvende daarvan zullen Aaron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden in de heilige plaats; in den voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. |
16 Maar het overige zullen Aäron en zijne zonen eten, en zij zullen het ongezuurd eten op de heilige plaats, in het voorhof van de tent der samenkomst; |
16 En het overige zullen Aaron en zijn zonen eten; tot ongezuurd brood toebereid, zal het in een heilige plaats gegeten worden; in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij het eten. |
16 Wat daarvan overblijft, zullen Aaron en zijn zonen eten: als ongezuurde koeken zal het gegeten worden op een heilige plaats; in de voorhof van de tent der samenkomst zullen zij het eten. |
16 Aaron et ses fils mangeront ce qui restera de l'offrande; ils le mangeront sans levain, dans un lieu saint, dans le parvis de la tente d'assignation. |
17 Het zal niet gedesemd gebakken worden; het is hun deel, dat Ik gegeven heb van Mijn vuurofferen; het is een heiligheid der heiligheden, gelijk het zondoffer en gelijk het schuldoffer. |
17 zij zullen niets met zuurdeeg bakken, want het is hun deel, hetwelk Ik hun gegeven heb van mijn offer; het zal hun het allerheiligste zijn, gelijk het zondoffer en schuldoffer. |
17 Er zal niets gezuurds van gebakken worden; ik heb het hun als hun deel van mijn vuuroffers gegeven. Het is iets hoogheiligs, evenals het zond [offer] en het schuldoffer. |
17 Het zal ongezuurd gebakken worden; als hun aandeel aan mijn vuuroffers heb Ik het gegeven; het is allerheiligst, evenals het zondoffer en het schuldoffer. |
17 On ne le cuira pas avec du levain. C'est la part que je leur ai donnée de mes offrandes consumées par le feu. C'est une chose très sainte, comme le sacrifice d'expiation et comme le sacrifice de culpabilité. |
18 Al wat mannelijk is onder de zonen van Aaron zal het eten; het zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten van de vuurofferen des HEEREN; al wat die zal aanroeren, zal heilig zijn. |
18 Al wat mannelijk is onder Aärons kinderen zal dat eten. Dit zij ene eeuwige inzetting bij uwe nakomelingen, aangaande de vuuroffers voor den Heer: niemand zal die aanraken, tenzij dat hij gewijd is. |
18 Alwat manlijk is onder Aarons zonen mag het eten. Dit is een eeuwige inzetting ook voor uw nageslacht ten aanzien van des Heeren vuuroffers; alwie ze aanroert wordt gewijd. |
18 Allen die van het mannelijk geslacht zijn onder de nakomelingen van Aaron, zullen het eten; dit zij een altoosdurende inzetting voor uw geslachten ten aanzien van de vuuroffers des Heren; al wie het aanraakt, zal heilig worden. |
18 Tout mâle d'entre les enfants d'Aaron en mangera. C'est une loi perpétuelle pour vos descendants, au sujet des offrandes consumées par le feu devant l'Eternel: quiconque y touchera sera sanctifié. |
19 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
19 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende: |
19 De Heer sprak tot Mozes: |
19 De Here sprak tot Mozes: |
19 L'Eternel parla à Moïse, et dit: |
20 Dit is de offerande van Aaron en van zijn zonen, die zij den HEERE offeren zullen, ten dage als hij zal gezalfd worden: het tiende deel ener efa meelbloem, een spijsoffer gedurig; de helft daarvan op den morgen, en de helft daarvan op den avond. |
20 Dit zal het offer van Aäron en zijne zonen zijn, hetwelk zij den Heer offeren zullen op den dag zijner zalving: het tiende deel van een efa meelbloem tot een dagelijks spijsoffer, de ene helft des morgens en de andere helft des avonds. |
20 Dit is de gave die Aaron en zijn zonen aan den Heer zullen brengen ten dage hunner zalving: een tiende maat meelbloem als dagelijks meeloffer, de ene helft des morgens, de andere des avonds. |
20 Dit is de offergave, die Aaron en zijn zonen de Here zullen brengen op de dag, dat hij gezalfd wordt: een tiende efa fijn meel als een dagelijks spijsoffer, de helft des morgens en de helft des avonds. |
20 Voici l'offrande qu'Aaron et ses fils feront à l'Eternel, le jour où ils recevront l'onction: un dixième d'épha de fleur de farine, comme offrande perpétuelle, moitié le matin et moitié le soir. |
21 Het zal in een pan met olie gemaakt worden; geroost zult gij het brengen; en de gebakken stukken des spijsoffers zult gij offeren, tot een liefelijken reuk den HEERE. |
21 Gij zult het in ene pan met olie bereiden en het geroost brengen, en aan gebakken stukken zult gij het offeren tot een liefelijken reuk voor den Heer. |
21 Op een pan moet het met olie bereid worden; als oliekoek zult gij het brengen en dien in stukken breken, ten meeloffer van brokken, een vuuroffer van liefelijken geur voor den Heer. |
21 Het zal op een bakplaat in olie bereid worden, gij zult het doorgeroerd brengen, als een spijsoffer, aan brokken zult gij het offeren, tot een liefelijke reuk voor de Here. |
21 Elle sera préparée à la poêle avec de l'huile, et tu l'apporteras frite; tu la présenteras aussi cuite et en morceaux comme une offrande d'une agréable odeur à l'Eternel. |
22 Ook zal de priester, die uit zijn zonen in zijn plaats de gezalfde zal worden, hetzelfde doen; het zij een eeuwige inzetting; het zal voor den HEERE geheel aangestoken worden. |
22 En de priester, die na hem uit zijne zonen in zijne plaats zal gezalfd worden, zal dat doen. Dit is ene eeuwige inzetting voor den Heer: het zal geheel verbrand worden; |
22 Ook de gezalfde priester die uit zijn zonen in zijn plaats treedt zal het bereiden. Een eeuwige inzetting is het. Het zal geheel voor den Heer ontstoken worden. |
22 En de priester, die uit zijn zonen in zijn plaats de gezalfde zal zijn, zal dit doen; het is een altoosdurende inzetting, het zal geheel voor de Here verbrand worden. |
22 Le sacrificateur qui, parmi les fils d'Aaron, sera oint pour lui succéder, fera aussi cette offrande. C'est une loi perpétuelle devant l'Eternel: elle sera brûlée en entier. |
23 Alzo zal alle spijsoffer des priesters ganselijk zijn; het zal niet gegeten worden. |
23 want alle spijsoffer van een priester zal geheel verbrand en niet gegeten worden. |
23 Elk meeloffer van een priester moet geheel verbrand en mag niet gegeten worden. |
23 Elk spijsoffer van een priester zal geheel verbrand worden, het zal niet worden gegeten. |
23 Toute offrande d'un sacrificateur sera brûlée en entier; elle ne sera point mangée. |
24 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
24 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende: |
24 De Heer sprak tot Mozes: |
24 De Here sprak tot Mozes: |
24 L'Eternel parla à Moïse, et dit: |
25 Spreek tot Aaron en tot zijn zonen, zeggende: Dit is de wet des zondoffers: in de plaats, waar het brandoffer geslacht wordt, zal het zondoffer voor het aangezicht des HEEREN geslacht worden; het is een heiligheid der heiligheden. |
25 Spreek tot Aäron en zijne zonen, zeggende: Dit is de wet van het zondoffer: Ter plaatse, waar gij het brandoffer slacht, zult gij ook het zondoffer slachten voor den Heer; dit is het allerheiligste. |
25 Spreek tot Aaron en zijn zonen: Dit is de wet op het zondoffer. Op de plaats waar het brandoffer geslacht wordt zal het zondoffer voor 's Heeren aangezicht worden geslacht; het is iets hoogheiligs. |
25 Spreek tot Aaron en zijn zonen: Dit is de wet op het zondoffer: ter plaatse waar het brandoffer geslacht wordt, zal ook het zondoffer geslacht worden voor het aangezicht des Heren, het is allerheiligst. |
25 Parle à Aaron et à ses fils, et dis: Voici la loi du sacrifice d'expiation. C'est dans le lieu où l'on égorge l'holocauste que sera égorgée devant l'Eternel la victime pour le sacrifice d'expiation: c'est une chose très sainte. |
26 De priester, die het voor de zonde offert, zal het eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden, in den voorhof van de tent der samenkomst. |
26 De priester, die dat zondoffer offert, zal het eten op de heilige plaats, in het voorhof van de tent der samenkomst. |
26 De priester die de ontzondiging voltrekt zal het eten; op een heilige plaats zal het gegeten worden, in het voorhof van de tent der samenkomst. |
26 De priester die het als zondoffer offert, zal het eten; op een heilige plaats zal het gegeten worden, in de voorhof van de tent der samenkomst. |
26 Le sacrificateur qui offrira la victime expiatoire la mangera; elle sera mangée dans un lieu saint, dans le parvis de la tente d'assignation. |
27 Al wat deszelfs vlees zal aanroeren, zal heilig zijn; zo wie van zijn bloed op een kleed zal gesprengd hebben, dat, waarop hij gesprengd zal hebben, zult gij in de heilige plaats wassen. |
27 Niemand zal dit vlees aanraken, tenzij dat hij gewijd is en wie met deszelfs bloed een kleed besprengt, zal het besprengde stuk wassen op de heilige plaats. |
27 Ieder die het vlees er van aanraakt wordt gewijd, en indien iets van het bloed op een kleed spat, dan moet gij het bespatte kleed in een heilige plaats wassen. |
27 Al wat met het vlees daarvan in aanraking komt, zal heilig zijn, en als iets van het bloed ervan op een kledingstuk spat, zult gij hetgeen waarop het spatte, op een heilige plaats wassen. |
27 Quiconque en touchera la chair sera sanctifié. S'il en rejaillit du sang sur un vêtement, la place sur laquelle il aura rejailli sera lavée dans un lieu saint. |
28 En het aarden vat, waarin het gezoden is, zal gebroken worden; maar zo het in een koperen vat gezoden is, zo zal het geschuurd en in water gespoeld worden. |
28 En den aarden pot, waarin het gekookt is, zal men aan stukken breken; maar is het een koperen pot, zo zal men hem schuren en met water spoelen. |
28 Een aarden vat waarin het gekookt is moet gebroken worden; is het in een koperen vat gekookt, dan moet dit geschuurd en met water afgespoeld worden. |
28 En het aarden vat waarin het gekookt is, zal stukgeslagen worden, en indien het in een koperen vat gekookt is, dan zal dit geschuurd en met water gespoeld worden. |
28 Le vase de terre dans lequel elle aura cuit sera brisé; si c'est dans un vase d'airain qu'elle a cuit, il sera nettoyé et lavé dans l'eau. |
29 Al wat mannelijk is onder de priesteren, zal dat eten; het is een heiligheid der heiligheden. |
29 Al wat mannelijk is onder de priesters zal daarvan eten; want het is het allerheiligste. |
29 Alwat manlijk is onder de priesters mag het eten; het is iets hoogheiligs. |
29 Allen die van het mannelijk geslacht zijn onder de priesters, zullen het eten, het is allerheiligst. |
29 Tout mâle parmi les sacrificateurs en mangera: c'est une chose très sainte. |
30 Maar geen zondoffer, van welks bloed in de tent der samenkomst zal gebracht worden, om in het heiligdom te verzoenen, zal gegeten worden; het zal in het vuur verbrand worden. |
30 Maar alle zondoffer, waarvan het bloed in de tent der samenkomst gebracht wordt om in het heilige te verzoenen, zal men niet eten, maar met vuur verbranden. |
30 Maar elk zondoffer van welks bloed iets in de tent der samenkomst gebracht wordt om daarmede in het heiligdom verzoening te bewerken mag niet gegeten, maar moet verbrand worden. |
30 Maar geen zondoffer, van welks bloed in de tent der samenkomst gebracht werd om in het heiligdom verzoening te doen, zal gegeten worden; met vuur zal het verbrand worden. |
30 Mais on ne mangera aucune victime expiatoire dont on apportera du sang dans la tente d'assignation, pour faire l'expiation dans le sanctuaire: elle sera brûlée au feu. |