|
1 Bel is gekromd, Nebo wordt nedergebogen, hun afgoden zijn geworden voor de dieren en voor de beesten; uw opgeladen pakken zijn een last voor de vermoeide [beesten]. |
1 Bel is nedergebogen. Nebo is gevallen; hunne beelden zijn op de dieren en het lastvee als pakken geladen, zodat zij zich moede dragen aan den last; |
1 Bel heeft zich gekromd, Nebo zich neergebogen; hun beelden zijn een last voor de dieren en het vee, vrachten, den amechtigen opgeladen. |
1 Bel is ineengezonken, Nebo is terneergebogen, hun beelden zijn toegevallen aan het gedierte en aan het vee; zij, die door u omgedragen werden, zijn opgeladen, een last voor vermoeide dieren. |
1 Bel s'écroule, Nebo tombe; On met leurs idoles sur des animaux, sur des bêtes; Vous les portiez, et les voilà chargées, Devenues un fardeau pour l'animal fatigué! |
2 Samen zijn zij nedergebogen, zij zijn gekromd, zij hebben den last niet kunnen redden, maar zijzelven zijn in de gevangenis gegaan. |
2 ja zij vallen en buigen zich al te zamen, zij kunnen den last niet wegbrengen, maar moeten zelven mede in gevangenschap gaan. |
2 Samen hebben zij zich neergebogen, zich gekromd; zij hebben hun dragers niet kunnen redden, en gaan zelf in ballingschap. |
2 Tezamen zijn zij terneergebogen, ineengezonken, zij hebben de last niet kunnen redden en zelf hebben zij in gevangenschap moeten gaan. |
2 Ils sont tombés, ils se sont écroulés ensemble, Ils ne peuvent sauver le fardeau, Et ils s'en vont eux-mêmes en captivité. |
3 Hoor naar Mij, o huis van Jakob, en het ganse overblijfsel van het huis Israels! die [van] [Mij] gedragen zijt van den buik aan, [en] opgenomen van de baarmoeder af. |
3 Hoort naar Mij, gij huis van Jakob, en al de overgeblevenen van het huis van Israël; gij, die door Mij gedragen zijt van de geboorte af, en opgenomen van den moederschoot af; |
3 Hoort naar mij, huis Jakob, en alwie overig zijt van het huis Israel, die van de geboorte mij opgeladen zijt, gedragenen van den moederschoot af; |
3 Hoort naar Mij, huis van Jakob en geheel het overblijfsel van het huis Israel, die door Mij gedragen zijt van moeders lijf aan, opgenomen van de moederschoot af. |
3 Ecoutez-moi, maison de Jacob, Et vous tous, restes de la maison d'Israël, Vous que j'ai pris à ma charge dès votre origine, Que j'ai portés dès votre naissance! |
4 En tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik [ulieden] dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal [u] opnemen, en Ik zal dragen en redden. |
4 ja Ik zal u dragen tot in den ouderdom toe, totdat gij grijs wordt zal Ik het doen; Ik zal [u] steunen en dragen en redden. |
4 tot den ouderdom toe ben ik dezelfde, tot in de grijsheid blijf ik torsen; ik heb het gedaan en zal dragen, zal torsen en redden. |
4 Tot de ouderdom ben Ik dezelfde en tot de grijsheid toe zal Ik u torsen; Ik heb het gedaan en Ik zal dragen, Ik zal torsen en redden. |
4 Jusqu'à votre vieillesse je serai le même, Jusqu'à votre vieillesse je vous soutiendrai; Je l'ai fait, et je veux encore vous porter, Vous soutenir et vous sauver. |
5 Wien zoudt gijlieden Mij nabeelden, en evengelijk maken, en Mij vergelijken, dat wij elkander gelijken zouden? |
5 Naar wien zoudt gij Mij afbeelden, en bij wien Mij vergelijken? Naar wien zoudt gij Mij afbeelden, en bij wien zoudt gij Mij meten, dien Ik gelijk zou zijn? |
5 Bij wien zoudt gij mij vergelijken, zodat gij het treffen zoudt? welke gedaante mij geven, die gelijken zou? |
5 Met wie wilt gij Mij vergelijken en gelijkstellen, aan wie Mij gelijk achten, dat wij elkander zouden gelijk zijn? |
5 A qui me comparerez-vous, pour le faire mon égal? A qui me ferez-vous ressembler, pour que nous soyons semblables? |
6 Zij verkwisten het goud uit de beurs, en wegen het zilver met de waag; zij huren een goudsmid, en die maakt het tot een god, zij knielen neder, ook buigen zij zich [daarvoor]. |
6 Zij schudden het goud uit de beurs, en wegen het zilver toe met de schaal, en huren een goudsmid, om daarvan een god te maken, voor wien zij knielen en zich nederbuigen; |
6 Zij die goud schudden uit den buidel, zilver met de balans afwegen, huren een goudsmid, die er een god van moet maken, knielen en werpen zich neder, |
6 Zij schudden goud uit hun buidel en wegen zilver in een weegschaal; zij huren een goudsmid, opdat hij er een god van make. Zij knielen, ook buigen zij zich neder. |
6 Ils versent l'or de leur bourse, Et pèsent l'argent à la balance; Ils paient un orfèvre, pour qu'il en fasse un dieu, Et ils adorent et se prosternent. |
7 Zij nemen hem op den schouder, zij dragen hem, en zetten hem aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn stede niet; ja, roept [iemand] tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid. |
7 zij heffen hem op den schouder, en dragen hem en zetten hem op zijne plaats: daar staat hij, en komt niet van zijne plek; roept iemand tot hem, zo antwoordt hij niet, en helpt hem niet uit zijnen nood. |
7 heffen hem op den schouder en torsen hem, zetten hem neder waar hij behoort, en daar staat hij! Hij wijkt niet van zijn plaats; al roept men ook tot hem, hij antwoordt niet; hij redt niemand uit den nood. |
7 Zij heffen hem op de schouder, zij torsen hem en zetten hem neer op zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt niet van zijn plaats. Al schreeuwt iemand tot hem, hij antwoordt niet, uit de benauwdheid redt hij hem niet. |
7 Ils le portent, ils le chargent sur l'épaule, Ils le mettent en place, et il y reste; Il ne bouge pas de sa place; Puis on crie vers lui, mais il ne répond pas, Il ne sauve pas de la détresse. |
8 Gedenkt hieraan, en houdt u kloekelijk, brengt het weder in het hart, o gij overtreders! |
8 Gedenkt hieraan en zijt kloek; neemt dit ter harte, gij overtreders! |
8 Gedenkt dit en houdt het vast, neemt het ter harte, afvalligen. |
8 Denkt hieraan en vermant u; gij overtreders, neemt het ter harte. |
8 Souvenez-vous de ces choses, et soyez des hommes! Pécheurs, rentrez en vous-mêmes! |
9 Gedenkt der vorige dingen van oude tijden af, dat Ik God ben, en er is geen God meer, en er is niet gelijk Ik; |
9 Gedenkt aan het verledene van ouds af, dat Ik God ben, en niemand meer; een God, wiens gelijke nergens is: Ik, |
9 Gedenkt hetgeen van overlang gebeurd is; want ik ben God, en anders geen, de Godheid, en niemand is mij gelijk; |
9 Denkt aan hetgeen vroeger, vanouds, gebeurde; Ik immers ben God, en er is geen ander, God, en niemand is Mij gelijk; |
9 Souvenez-vous de ce qui s'est passé dès les temps anciens; Car je suis Dieu, et il n'y en a point d'autre, Je suis Dieu, et nul n'est semblable à moi. |
10 Die van den beginne aan verkondigt het einde, en van ouds af die dingen, die nog niet geschied zijn; Die zegt: Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen. |
10 die tevoren verkondig hetgeen hierna komen zal, en vooraf hetgeen nog niet aanwezig is, en zeg: Mijn raad zal bestaan, en Ik doe alles wat Mij behaagt; |
10 die van den beginne den afloop mededeel, van oudsher wat nog niet is geschied! die spreek: Mijn raad zal bestaan, en alwat mij gevalt zal ik doen; |
10 Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen; |
10 J'annonce dès le commencement ce qui doit arriver, Et longtemps d'avance ce qui n'est pas encore accompli; Je dis: Mes arrêts subsisteront, Et j'exécuterai toute ma volonté. |
11 Die een roofvogel roept van het oosten, een man Mijns raads uit verren lande; ja, Ik heb [het] gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb [het] geformeerd, Ik zal het ook doen. |
11 Ik, die een roofvogel roep uit het Oosten, en een man, die mijnen raad doet, uit een ver land; wat Ik zeg, dat zal Ik ook doen komen; wat Ik denk, dat zal Ik ook volvoeren. |
11 die van het oosten de roofvogels riep, uit een ver land den voltrekker van mijn raad: ik heb het gezegd en zal het doen komen, ik heb het plan gevormd en zal het volvoeren. |
11 Die uit het oosten een roofvogel roep, uit een ver land de man van mijn raadsbesluit; Ik heb gesproken, Ik doe het ook komen; Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering. |
11 C'est moi qui appelle de l'orient un oiseau de proie, D'une terre lointaine un homme pour accomplir mes desseins, Je l'ai dit, et je le réaliserai; Je l'ai conçu, et je l'exécuterai. |
12 Hoort naar Mij, gij stijven van harte, gij, die verre van de gerechtigheid zijt! |
12 Hoort naar Mij, gij onbuigzamen van hart, gij die verre zijt van de gerechtigheid: |
12 Hoort naar mij, moedelozen, verre van de zegepraal! |
12 Hoort naar Mij, gij trotsen van hart, die ver van gerechtigheid zijt. |
12 Ecoutez-moi, gens endurcis de coeur, Ennemis de la droiture! |
13 Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet verre wezen, en Mijn heil zal niet vertoeven; maar Ik zal heil geven in Sion, aan Israel Mijn heerlijkheid. |
13 Ik heb Mijne gerechtigheid nabij gebracht, zij is niet meer ver, en mijn heil vertoeft niet; want Ik zal op Sion heil geven, en aan Israël mijne heerlijkheid. |
13 Ik breng mijn zege nader--niet verre is zij; mijn verlossing--zij zal niet toeven; ik zal in Sion verlossing geven, aan Israel mijn luister. |
13 Ik breng mijn gerechtigheid nabij, zij is niet ver, en mijn heil zal niet vertoeven; Ik geef in Sion heil, aan Israel mijn luister. |
13 Je fais approcher ma justice: elle n'est pas loin; Et mon salut: il ne tardera pas. Je mettrai le salut en Sion, Et ma gloire sur Israël. |