|
1 De wijn is een spotter, de sterke drank is woelachtig; al wie daarin dwaalt, zal niet wijs zijn. |
1 De wijn is een spotter, en sterke drank maakt twistzoekers; wie daartoe afdwaalt, wordt nimmer wijs. |
1 Een lichtzinnige is de wijn, een levenmaker de drank, alwie zich daar aan overgeeft is niet wijs. |
1 De wijn is een spotter, de drank een luidruchtige, ieder die zich daaraan overgeeft, is onwijs. |
1 Le vin est moqueur, les boissons fortes sont tumultueuses; Quiconque en fait excès n'est pas sage. |
2 De schrik des konings is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel. |
2 De gramschap des konings is als het brullen eens jongen leeuws; wie hem vertoornt, zondigt tegen zijn leven. |
2 Als het gegrom van een leeuw is de schrik dien een koning aanjaagt, wie hem vertoornt vergrijpt zich aan zichzelf. |
2 De dreiging des konings is als het grommen van een jonge leeuw, wie tegen hem overtreedt, zondigt tegen zijn leven. |
2 La terreur qu'inspire le roi est comme le rugissement d'un lion; Celui qui l'irrite pèche contre lui-même. |
3 Het is eer voor een man, van twist af te blijven; maar ieder dwaas zal er zich in mengen. |
3 Het is den man ene eer van het twisten af te laten; maar wie gaarne twist is een dwaas. |
3 Het is een eer voor een man buiten twist te blijven, maar alwie dwaas is zoekt ruzie. |
3 Het is een eer voor een man zich verre te houden van twist, maar elke dwaas barst los. |
3 C'est une gloire pour l'homme de s'abstenir des querelles, Mais tout insensé se livre à l'emportement. |
4 Om den winter zal de luiaard niet ploegen; daarom zal hij bedelen in den oogst, maar er zal niet zijn. |
4 Wil de luiaard niet ploegen wegens de koude, dan moet hij in den oogst bedelen, en zal niets verkrijgen. |
4 In den herfst ploegt de luiaard niet; vraagt hij dan vrucht in den oogsttijd, zo is er niets. |
4 In de herfst ploegt de luiaard niet; zoekt hij in de oogsttijd, dan is er niets. |
4 A cause du froid, le paresseux ne laboure pas; A la moisson, il voudrait récolter, mais il n'y a rien. |
5 De raad in het hart eens mans is [als] diepe wateren; maar een man van verstand zal dien uithalen. |
5 De beraadslaging in het hart eens mans is als diepe wateren, maar een verstandige kan merken wat hij bedoelt. |
5 De raadslag in iemands hart zij een diep water, iemand van doorzicht diept dien toch op. |
5 De plannen in het hart van de mens zijn diepe wateren, maar een man van verstand weet ze op te diepen. |
5 Les desseins dans le coeur de l'homme sont des eaux profondes, Mais l'homme intelligent sait y puiser. |
6 Elk van de menigte der mensen roept zijn weldadigheid uit; maar wie zal een recht trouwen man vinden? |
6 Vele mensen worden vroom geacht, maar wie zal iemand vinden, die recht trouwhartig is? |
6 De meeste mensen ontmoeten iemand die liefderijk gezind is; maar een betrouwbaar man, wie vindt dien? |
6 Vele mensen roemen hun eigen welwillendheid, maar een betrouwbaar man, wie kan hem vinden? |
6 Beaucoup de gens proclament leur bonté; Mais un homme fidèle, qui le trouvera? |
7 De rechtvaardige wandelt steeds in zijn oprechtheid; welgelukzalig zijn zijn kinderen na hem. |
7 Een rechtvaardige, die in zijne vroomheid wandelt, diens kinderen zal het na hem welgaan. |
7 Iemand die deugdzaam van wandel is, een rechtschapene--gelukkig zijn kinderen na hem! |
7 Een rechtvaardige, wandelend in zijn oprechtheid, welzalig zijn zijn kinderen na hem. |
7 Le juste marche dans son intégrité; Heureux ses enfants après lui! |
8 Een koning, zittende op den troon des gerichts, verstrooit alle kwaad met zijn ogen. |
8 Een koning, die op den troon zit om te oordelen, zift met zijn oog alleen al het kwaad. |
8 Een koning op den rechterstoel gezeten doet met zijn ogen alwat slecht is verstuiven. |
8 Een koning, op de rechterstoel gezeten, weet reeds met zijn ogen al het boze te schiften. |
8 Le roi assis sur le trône de la justice Dissipe tout mal par son regard. |
9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? |
9 Wie kan zeggen: Ik ben rein in mijn hart en zuiver van zonde? |
9 Wie zal zeggen: Ik heb mijn hart zuiver gehouden, ik ben rein van zonde gebleven? |
9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart rein bewaard, ik ben rein van zonde? |
9 Qui dira: J'ai purifié mon coeur, Je suis net de mon péché? |
10 Tweeerlei weegsteen, tweeerlei efa is den HEERE een gruwel, ja die beide. |
10 Tweeërlei gewicht en maat is beide den Heer een gruwel. |
10 Tweeerlei gewicht en tweeerlei maat, de Heer verafschuwt die beide. |
10 Tweeerlei gewicht, tweeerlei maat, beide zijn de Here een gruwel. |
10 Deux sortes de poids, deux sortes d'épha, Sont l'un et l'autre en abomination à l'Eternel. |
11 Een jongen zal ook door zijn handelingen zich bekend maken, of zijn werk zuiver, en of het recht zal wezen. |
11 Reeds kent men een jongen aan zijn doen, of hij vroom en eerlijk worden zal. |
11 Reeds de knaap laat zich aan zijn gedrag kennen, of zijn doen rein en braaf is. |
11 Reeds een knaap laat zich door zijn handelingen kennen, of zijn doen zuiver is en recht. |
11 L'enfant laisse déjà voir par ses actions Si sa conduite sera pure et droite. |
12 Een horend oor, en een ziend oog heeft de HEERE gemaakt, ja, die beide. |
12 Een oor, dat hoort, en een oog, dat ziet, maakt de Heer beide. |
12 Het oor dat hoort en het oog dat ziet, de Heer heeft ze beide gemaakt. |
12 Het oor dat hoort en het oog dat ziet, de Here heeft beide gemaakt. |
12 L'oreille qui entend, et l'oeil qui voit, C'est l'Eternel qui les a faits l'un et l'autre. |
13 Heb den slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; open uw ogen, verzadig u met brood. |
13 Heb den slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; laat uwe ogen wakker zijn, zo zult gij brood genoeg hebben. |
13 Wees geen minnaar van den slaap, opdat gij niet tot armoede vervalt; houd de ogen open, zo zult gij volop brood hebben. |
13 Heb de slaap niet lief, opdat gij niet verarmt, houd uw ogen open, dan hebt gij brood genoeg. |
13 N'aime pas le sommeil, de peur que tu ne deviennes pauvre; Ouvre les yeux, tu seras rassasié de pain. |
14 Het is kwaad, het is kwaad! zal de koper zeggen; maar als hij weggegaan is, dan zal hij zich beroemen. |
14 Kwaad, kwaad! zegt men, als men het heeft; maar is men het kwijt, dan prijst men het. |
14 Duur, duur! zegt de koper, maar als hij weggaat, dan beroemt hij zich. |
14 Slecht! Slecht! zegt de koper, maar als hij weggaat, dan beroemt hij zich. |
14 Mauvais! mauvais! dit l'acheteur; Et en s'en allant, il se félicite. |
15 Goud is er, en menigte van robijnen; maar de lippen de wetenschap zijn een kostelijk kleinood. |
15 Er is goud en er zijn vele paarlen, maar een verstandige mond is een edel kleinood. |
15 Er is goud en een menigte koralen, maar een kostelijk stuk is verstandige taal. |
15 Al heeft men goud en een menigte koralen, het kostbaarste kleinood zijn verstandige lippen. |
15 Il y a de l'or et beaucoup de perles; Mais les lèvres savantes sont un objet précieux. |
16 Als [iemand] [voor] een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden. |
16 Wie voor een ander borg wordt, neem diens kleed, en neem pand van hem voor de onbekenden. |
16 Haal zijn kleed weg, want hij bleef borg voor een ander, neem hem te pand voor vreemden. |
16 Ontneem hem zijn kleed, want hij bleef borg voor een vreemde, en neem hem als pand voor onbekenden. |
16 Prends son vêtement, car il a cautionné autrui; Exige de lui des gages, à cause des étrangers. |
17 Het brood der leugen is den mens zoet; maar daarna zal zijn mond vol van zandsteentjes worden. |
17 Brood der bedriegerij moge zoet smaken, daarna zal de mond vervuld worden met zandgruis. |
17 Zoet is den mens gestolen brood, maar straks is zijn mond vol kiezel. |
17 Brood des bedrogs is zoet voor een mens, maar daarna is zijn mond vol kiezel. |
17 Le pain du mensonge est doux à l'homme, Et plus tard sa bouche est remplie de gravier. |
18 Elke gedachte wordt door raad bevestigd, daarom voer oorlog met wijze raadslagen. |
18 Aanslagen gelukken, als men ze met beraad ten uitvoer brengt, en den oorlog moet men met verstand voeren. |
18 Door beraadslagingen komt een plan ten uitvoer, en voer oorlog met overleg. |
18 Plannen komen tot stand door beraad, voer dus de strijd met overleg. |
18 Les projets s'affermissent par le conseil; Fais la guerre avec prudence. |
19 Die [als] een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; vermeng u dan niet met hem, die met zijn lippen verlokt. |
19 Maak u niet gemeen met hem, die geheimen openbaart, noch met den kwaadspreker, noch met den valsen mond. |
19 Wie een geheim openbaart is een onruststoker; geef u dus niet af met een babbelaar. |
19 Wie als lasteraar rondgaat, openbaart geheimen; laat u dus niet in met een loslippige. |
19 Celui qui répand la calomnie dévoile les secrets; Ne te mêle pas avec celui qui ouvre ses lèvres. |
20 Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis. |
20 Wie zijnen vader en zijne moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in het midden der duisternis. |
20 Wie vader of moeder vloekt, zijn licht gaat uit in het stikdonker. |
20 Wie zijn vader en zijn moeder vervloekt, diens lamp wordt uitgeblust ten tijde der dichte duisternis. |
20 Si quelqu'un maudit son père et sa mère, Sa lampe s'éteindra au milieu des ténèbres. |
21 Als een erfenis in het eerste verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden. |
21 Een erfgoed, waar men in den beginne zeer naar haakt, zal ten laatste niet gezegend zijn. |
21 Een erf te haastig verkregen zal ten slotte niet ten zegen zijn. |
21 Een bezit, in het begin te spoedig verworven, zal ten slotte niet tot zegen zijn. |
21 Un héritage promptement acquis dès l'origine Ne sera pas béni quand viendra la fin. |
22 Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen. |
22 Zeg niet: ik wil het kwaadvergelden; wacht op den Heer, die zal u recht verschaffen. |
22 Zeg niet: Ik zal kwaad vergelden! wacht op den Heer, dat hij u helpe. |
22 Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op de Here, Hij zal u helpen. |
22 Ne dis pas: Je rendrai le mal. Espère en l'Eternel, et il te délivrera. |
23 Tweeerlei weegsteen is den HEERE een gruwel, en de bedriegelijke weegschaal is niet goed. |
23 Tweeërlei gewicht is den Heer een gruwel, en ene valse weegschaal is niet goed. |
23 Van tweeerlei gewicht heeft de Heer een afschuw, en een valse weegschaal is niet goed. |
23 Tweeerlei gewicht is de Here een gruwel, en een valse weegschaal is verkeerd. |
23 L'Eternel a en horreur deux sortes de poids, Et la balance fausse n'est pas une chose bonne. |
24 De treden des mans zijn van den HEERE; hoe zou dan een mens zijn weg verstaan? |
24 Des mensen gangen zijn van den Heer, hoe zou dan de mens zijnen weg verstaan? |
24 Door den Heer worden eens mans schreden gestierd; de mens hoe zou hij zijn weg verstaan! |
24 Van de Here zijn de schreden eens mans, maar een mens, hoe zal hij zijn weg doorzien? |
24 C'est l'Eternel qui dirige les pas de l'homme, Mais l'homme peut-il comprendre sa voie? |
25 Het is een strik des mensen, dat hij het heilige verslindt, en na [gedane] geloften, onderzoek te doen. |
25 Het is een strik voor den mens, zich met het heilige te overhaasten, en eerst na gedane geloften te overleggen. |
25 Een valstrik voor een mens is het ijlings Heilig te roepen en eerst na geloften gedaan te hebben te overleggen. |
25 Het is een valstrik voor een mens ondoordacht` heilig` te roepen, en pas na gedane geloften te overwegen. |
25 C'est un piège pour l'homme que de prendre à la légère un engagement sacré, Et de ne réfléchir qu'après avoir fait un voeu. |
26 Een wijs koning verstrooit de goddelozen, en hij brengt het rad over hen. |
26 Een wijs koning verstrooit de goddelozen, en brengt het rad over hen. |
26 Een wijze koning doet de bozen verstuiven, en laat het rad over hen heengaan. |
26 Een wijs koning zuivert de goddelozen uit en doet het rad over hen heengaan. |
26 Un roi sage dissipe les méchants, Et fait passer sur eux la roue. |
27 De ziel des mensen is een lamp des HEEREN, doorzoekende al de binnenkameren des buiks. |
27 De geest des mensen is ene lamp des Heren, die alle schuilhoeken van het hart doorzoekt. |
27 Des mensen geest is een licht van den Heer, het doorzoekt al de schuilhoeken van het hart. |
27 De geest van de mens is een lamp des Heren, doorzoekende al de schuilhoeken van het hart. |
27 Le souffle de l'homme est une lampe de l'Eternel; Il pénètre jusqu'au fond des entrailles. |
28 Weldadigheid en waarheid bewaren den koning; en door weldadigheid ondersteunt hij zijn troon. |
28 Vroomheid en trouw beveiligen den koning, en zijn troon houdt stand door vroomheid. |
28 Vroomheid en trouw behoeden een koning, en door vroomheid schraagt hij zijn troon. |
28 Liefde en trouw beschermen de koning, en door liefde schraagt hij zijn troon. |
28 La bonté et la fidélité gardent le roi, Et il soutient son trône par la bonté. |
29 Der jongelingen sieraad is hun kracht, en der ouden heerlijkheid is de grijsheid. |
29 De sterkte der jongelingen is hun roem, en grijs haar is der ouden sieraad. |
29 Der jongelingen sieraad is hun kracht, de tooi der bejaarden is het grijze haar. |
29 Der jongelingen sieraad is hun kracht, en der ouden glorie is de grijsheid. |
29 La force est la gloire des jeunes gens, Et les cheveux blancs sont l'ornement des vieillards. |
30 Gezwellen der wonde zijn in den boze een zuivering, mitsgaders de slagen van het binnenste des buiks. |
30 Men moet de boosaardigen te keer gaan met scherpe geeselriemen, met doordringende slagen, die men voelt. |
30 Striemen van wonden polijsten het binnenste, slagen de schuilhoeken des harten. |
30 Bloedige striemen zuiveren het kwaad uit, en slagen reinigen de schuilhoeken van het hart. |
30 Les plaies d'une blessure sont un remède pour le méchant; De même les coups qui pénètrent jusqu'au fond des entrailles. |