|
1 Toen deed Mozes de ganse vergadering der kinderen Israels verzamelen, en zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die de HEERE geboden heeft, dat men ze doe. |
1 En Mozes verzamelde de gehele gemeente der kinderen Israëls, en sprak tot hen: Dit is het wat de Heer geboden heeft, dat gij zult doen. |
1 En Mozes vergaderde de gehele gemeente der Israelieten en zeide tot hen: Dit is wat de Heer bevolen heeft te doen. |
1 Toen liet Mozes de gehele vergadering der Israelieten samenkomen en zeide tot hen: Dit zijn de geboden, die de Here bevolen heeft te doen. |
1 Moïse convoqua toute l'assemblée des enfants d'Israël, et leur dit: Voici les choses que l'Eternel ordonne de faire. |
2 Zes dagen zal men het werk doen; maar op den zevenden dag zal ulieden heiligheid zijn, een sabbat der rust den HEERE; al wie daarop werk doet, zal gedood worden. |
2 Zes dagen zult gij arbeiden, maar den zevenden dag zult gij heilig houden; het is de sabbat, de dag der rust des Heren; al wie daarop arbeidt zal sterven. |
2 Zes dagen zal arbeid verricht worden; maar op den zevenden dag moet het bij u zijn een dag van volkomen rust, aan den Heer gewijd; alwie daarop arbeid verricht zal ter dood gebracht worden. |
2 Zes dagen zal werk verricht worden, maar op de zevende dag zal het voor u een heilige tijd zijn, een volledige sabbat voor de Here; ieder, die daarop werk verricht, zal ter dood gebracht worden. |
2 On travaillera six jours; mais le septième jour sera pour vous une chose sainte; c'est le sabbat, le jour du repos, consacré à l'Eternel. Celui qui fera quelque ouvrage ce jour-là, sera puni de mort. |
3 Gij zult geen vuur aansteken in enige uwer woningen op den sabbatdag. |
3 Gij zult in geen van uwe woningen vuur aansteken op den sabbatdag. |
3 Gij zult op den rustdag geen vuur aansteken in een uwer woningen. |
3 Gij zult in geen van uw woningen vuur ontsteken op de sabbatdag. |
3 Vous n'allumerez point de feu, dans aucune de vos demeures, le jour du sabbat. |
4 Verder sprak Mozes tot de ganse vergadering der kinderen Israels, zeggende: Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft, zeggende: |
4 En Mozes sprak tot de gehele gemeente der kinderen Israëls: Dit is het wat de Heer geboden heeft: |
4 Mozes zeide tot de gehele gemeente der Israelieten: Dit is het wat de Heer bevolen heeft: |
4 Mozes zeide tot de gehele vergadering der Israelieten: Dit is het gebod dat de Here gegeven heeft: |
4 Moïse parla à toute l'assemblée des enfants d'Israël, et dit: Voici ce que l'Eternel a ordonné. |
5 Neemt van hetgeen, dat gijlieden hebt, een hefoffer den HEERE; een ieder, wiens hart vrijwillig is, zal het brengen, ten hefoffer des HEEREN: goud, en zilver, en koper; |
5 Geeft elk den Heer een hefoffer, zodat een ieder het hefoffer des Heren vrijwillig brenge: goud, zilver, koper, |
5 Heft van uzelven een gave voor den Heer; ieder wiens hart er hem toe drijft brenge haar, de gave voor den Heer, goud, zilver en koper, |
5 Neemt van uw bezit een heffing voor de Here; ieder zal deze gewillig van hart opbrengen als heffing voor de Here, goud, zilver, koper; |
5 Prenez sur ce qui vous appartient une offrande pour l'Eternel. Tout homme dont le coeur est bien disposé apportera en offrande à l'Eternel: de l'or, de l'argent et de l'airain; |
6 Als ook hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn linnen, en geiten [haar]; |
6 blauw en rood purper, scharlaken, kostelijk wit linnen en geitenhaar, |
6 violet, purper en karmijn, katoen en geitenhaar, |
6 Blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitehaar; |
6 des étoffes teintes en bleu, en pourpre, en cramoisi, du fin lin et du poil de chèvre; |
7 En roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen, en sittimhout; |
7 roodvervige ramsvellen, dassenvellen en cederhout, |
7 roodgeverfde ramshuiden, marokijn en acaciastammen, |
7 Roodgeverfde ramsvellen, tachasvellen, acaciahout; |
7 des peaux de béliers teintes en rouge et des peaux de dauphins; du bois d'acacia; |
8 En olie tot den luchter, en specerijen ter zalfolie, en tot roking welriekende specerijen; |
8 olie voor de lamp, en specerijen tot zalfolie en tot goed reukwerk; |
8 olie voor den kandelaar en specerijen voor de zalfolie en den offerwierook, |
8 Olie voor het licht, specerijen voor de zalfolie en voor het welriekend reukwerk; |
8 de l'huile pour le chandelier, des aromates pour l'huile d'onction et pour le parfum odoriférant; |
9 En sardonixstenen, en vervullende stenen, tot den efod en tot den borstlap. |
9 onyx en ingezette stenen voor den lijfrok en voor den borstlap. |
9 onyxen en inzetsteenen voor het schouderkleed en de borsttas. |
9 Chrysopraasstenen en vulstenen voor de efod en voor het borstschild. |
9 des pierres d'onyx et d'autres pierres pour la garniture de l'éphod et du pectoral. |
10 En allen, die wijs van hart zijn onder ulieden, zullen komen, en maken alles, wat de HEERE geboden heeft: |
10 En wie onder u schrander is, kome en make hetgeen de Heer geboden heeft: |
10 leder deskundige onder u kome en vervaardige alwat de Heer bevolen heeft: |
10 Allen die onder u kunstvaardig zijn, zullen komen maken al wat de Here geboden heeft; |
10 Que tous ceux d'entre vous qui ont de l'habileté viennent et exécutent tout ce que l'Eternel a ordonné: |
11 De tabernakel, zijn tent en zijn deksel, zijn haakjes en zijn berderen, zijn richelen, zijn pilaren, en zijn voeten; |
11 namelijk de woning, benevens hare tent en bedeksel, ringen, stijlen, stangen, pilaren en voetstukken; |
11 den tabernakel en zijn tent, benevens zijn dekkleed, zijn haken, stijlen, sluitbomen, pilaren en voetstukken, |
11 De tabernakel, zijn tent en zijn dekkleed, zijn haken en zijn planken, zijn dwarsbalken, zijn pilaren en zijn voetstukken; |
11 le tabernacle, sa tente et sa couverture, ses agrafes, ses planches, ses barres, ses colonnes et ses bases; |
12 De ark en haar handbomen, het verzoendeksel en den voorhang des deksels; |
12 de ark met hare handbomen; het verzoendeksel en het voorhangsel; |
12 de ark met haar draagstangen en het deksel, alsmede het voorhangseltapijt, |
12 De ark met haar draagstokken, het verzoendeksel en het voorhangsel ter bedekking; |
12 l'arche et ses barres, le propitiatoire, et le voile pour couvrir l'arche; |
13 De tafel en haar handbomen, en al haar gereedschap, en de toonbroden; |
13 de tafel met hare handbomen en al haar gereedschap, en de toonbroden; |
13 de tafel met haar draagstangen en al haar gereedschap, benevens het toonbrood, |
13 De tafel met haar draagstokken, al haar toebehoren en het toonbrood; |
13 la table et ses barres, et tous ses ustensiles, et les pains de proposition; |
14 En den kandelaar tot het licht, en zijn gereedschap, en zijn lampen, en de olie tot het licht; |
14 den kandelaar om te lichten, en zijn gereedschap, en zijne lampen, en de olie voor het licht; |
14 den lichtkandelaar met al zijn gereedschap en zijn lampen, benevens de olie voor den kandelaar |
14 De lichtkandelaar met zijn gerei, zijn lampen en de olie voor het licht; |
14 le chandelier et ses ustensiles, ses lampes, et l'huile pour le chandelier; |
15 En het reukaltaar, en zijn handbomen, en de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen; en het deksel der deur aan de deur des tabernakels; |
15 het reukaltaar met zijne handbomen, de zalfolie en specerijen tot het reukwerk; het behangsel der deur aan den ingang der woning; |
15 het wierookaltaar met zijn draagstangen, de zalfolie en den offerwierook, het deurtapijt voor den ingang van den tabernakel, |
15 Het reukofferaltaar met zijn draagstokken, de zalfolie en het welriekend reukwerk; het gordijn van de ingang, voor de ingang van de tabernakel; |
15 l'autel des parfums et ses barres, l'huile d'onction et le parfum odoriférant, et le rideau de la porte pour l'entrée du tabernacle; |
16 Het altaar des brandoffers, en den koperen rooster, dien het hebben zal, zijn handbomen, en al zijn gereedschappen; het wasvat en zijn voet. |
16 het brandofferaltaar met zijn koperen traliewerk, zijne handbomen en al zijn gereedschap; het waschvat met zijn voetstuk; |
16 het brandofferaltaar met zijn koperen bekleedsel, zijn draagstangen en al zijn gereedschap, het waschvat met zijn voetstuk, |
16 Het brandofferaltaar met het bijbehorende koperen traliewerk, zijn draagstokken en al zijn gerei, het wasvat met zijn voetstuk; |
16 l'autel des holocaustes, sa grille d'airain, ses barres, et tous ses ustensiles; la cuve avec sa base; |
17 De behangselen des voorhofs, zijn pilaren en zijn voeten; en het deksel van de poort des voorhofs; |
17 het omhangsel des voorhofs met zijne pilaren en voetstukken, en het behangsel aan den ingang des voorhofs; |
17 de zeilen van het voorhof, zijn pilaren en hun voetstukken, alsmede het tapijt van de poort des voorhofs, |
17 De gordijnen van de voorhof, zijn pilaren, zijn voetstukken en het gordijn van de poort van de voorhof; |
17 les toiles du parvis, ses colonnes, ses bases, et le rideau de la porte du parvis; |
18 De nagelen des tabernakels, en de pennen des voorhofs, met derzelver zelen; |
18 de nagels der woning en des voorhofs met hare touwen; |
18 de pinnen van den tabernakel en van het voorhof, benevens hun touwen, |
18 De pinnen van de tabernakel en de pinnen van de voorhof, en hun touwen; |
18 les pieux du tabernacle, les pieux du parvis, et leurs cordages; |
19 De ambtsklederen om in het heilige te dienen, de heilige klederen van den priester Aaron, en de klederen zijner zonen, om het priesterambt te bedienen. |
19 de klederen des ambts tot den dienst in het heilige, de heilige klederen van den priester Aäron met de klederen zijner zonen, tot het priesterschap. |
19 het ambtsgewaad waarin in het heiligdom dienst moet worden gedaan, de heilige klederen van den priester Aaron en de priesterkleederen zijner zonen. |
19 De ambtsklederen voor de dienst in het heiligdom, de heilige klederen voor de priester Aaron en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bekleden. |
19 les vêtements d'office pour le service dans le sanctuaire, les vêtements sacrés pour le sacrificateur Aaron, et les vêtements de ses fils pour les fonctions du sacerdoce. |
20 Toen ging de ganse vergadering der kinderen Israels uit van voor het aangezicht van Mozes. |
20 Toen ging de gehele gemeente der kinderen Israëls uit van Mozes; |
20 Toen ging de gehele gemeente der Israelieten van Mozes heen, |
20 Toen ging de gehele vergadering der Israelieten van Mozes heen. |
20 Toute l'assemblée des enfants d'Israël sortit de la présence de Moïse. |
21 En zij kwamen, alle man, wiens hart hem bewoog, en een ieder, wiens geest hem vrijwillig maakte, die brachten des HEEREN hefoffer tot het werk van de tent der samenkomst, en tot al haar dienst, en tot de heilige klederen. |
21 en allen, die het gaarne en vrijwillig gaven, kwamen en brachten den Heer het hefoffer voor het werk van de tent der samenkomst, en voor al haren dienst, en voor de heilige klederen. |
21 en allen wier hart hen opwekte en wier geest hen aandreef kwamen en brachten een gave aan den Heer, voor het werk van de tent der samenkomst, voor haar gehelen dienst en voor de heilige klederen. |
21 Daarop kwam iedere man wiens hart hem dreef, ieder wiens geest hem drong, en bracht de heffing voor de Here ten behoeve van het werk aan de tent der samenkomst en voor de gehele dienst en de heilige klederen. |
21 Tous ceux qui furent entraînés par le coeur et animés de bonne volonté vinrent et apportèrent une offrande à l'Eternel pour l'oeuvre de la tente d'assignation, pour tout son service, et pour les vêtements sacrés. |
22 Zo kwamen dan de mannen met de vrouwen, alle vrijwilligen van hart; zij brachten haken, en oorsierselen, en ringen, en spanselen, alle gouden vaten; en alle man, die een gouden beweegoffer den HEERE offerde, |
22 En beiden, man en vrouw, brachten vrijwillig haken, oorringen, ringen, en hoofdsieraden, en allerlei goud en gereedschap; daarenboven bracht ieder den Heer goud tot een beweegoffer. |
22 De mannen kwamen met de vrouwen: ieder wiens hart hem dreef bracht gespen, ringen, zegelringen en halssieraden, allerlei gouden voorwerpen. leder die een offer van goud aan den Heer had aan te bieden, |
22 Zij kwamen dan, de mannen zowel als de vrouwen, en ieder bracht gewillig van hart neusringen, oorringen, zegelringen en halssieraden, allerlei gouden voorwerpen. Iedere man die een beweegoffer van goud voor de Here bewoog, |
22 Les hommes vinrent aussi bien que les femmes; tous ceux dont le coeur était bien disposé apportèrent des boucles, des anneaux, des bagues, des bracelets, toutes sortes d'objets d'or; chacun présenta l'offrande d'or qu'il avait consacrée à l'Eternel. |
23 En alle man, bij wien gevonden werd hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn linnen, en geiten [haar], en roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen, die brachten ze. |
23 En wie bij zich vond blauw en rood purper, scharlaken, wit linnen, geitenhaar, roodachtige ramsvellen en dassenvellen bracht het. |
23 en ieder die in het bezit was van violet, purper, karmijn katoen, geitenhaar, roodgeverfde ramshuiden of marokijn bracht dat; |
23 En iedere man die blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitehaar, roodgeverfde ramsvellen en tachasvellen in zijn bezit had, bracht dit. |
23 Tous ceux qui avaient des étoffes teintes en bleu, en pourpre, en cramoisi, du fin lin et du poil de chèvre, des peaux de béliers teintes en rouge et des peaux de dauphins, les apportèrent. |
24 Allen, die een hefoffer van zilver of koper offerden, die brachten het ten hefoffer des HEEREN; en allen, bij welke sittimhout gevonden werd, brachten het tot alle werk van den dienst. |
24 En wie zilver en koper offerde, bracht het den Heer tot een hefoffer; en wie cederhout bij zich vond, bracht het tot allerlei werk van den dienst. |
24 ieder die een gave van zilver of koper had te wijden bracht ze als gave aan den Heer, en ieder die acaciastammen bezat voor enig deel van het werk bracht ze. |
24 Ieder die een heffing van zilver of koper hief, bracht de heffing voor de Here, en ieder die acaciahout voor al het werk ten behoeve van de dienst in zijn bezit had, bracht dit. |
24 Tous ceux qui présentèrent par élévation une offrande d'argent et d'airain apportèrent l'offrande à l'Eternel. Tous ceux qui avaient du bois d'acacia pour les ouvrages destinés au service, l'apportèrent. |
25 En alle vrouwen, die wijs van hart waren, sponnen met haar handen, en zij brachten het gesponnene, de hemelsblauwe [zijde], en het purper, het scharlaken, en het fijn linnen. |
25 En alle vrouwen, die schrander waren, werkten met hare handen, en brachten haar werk van blauw en rood purper, van scharlaken en wit linnen. |
25 Elke kunstvaardige vrouw spon met eigen hand en bracht het gesponnene, violet, purper, karmijn en katoen. |
25 Iedere vrouw, die kunstvaardig was, spon eigenhandig en zij bracht het gesponnene, het blauwpurper, roodpurper, scharlaken en het fijne linnen. |
25 Toutes les femmes qui avaient de l'habileté filèrent de leurs mains, et elles apportèrent leur ouvrage, des fils teints en bleu, en pourpre, en cramoisi, et du fin lin. |
26 En alle vrouwen, welker hart haar bewoog in wijsheid, die sponnen het geiten [haar]. |
26 En alle vrouwen, die zulken arbeid verstonden en gewillig daartoe waren, sponnen het geitenhaar. |
26 Ook sponnen alle vrouwen die zich door haar kunstvaardigheid daartoe opgewekt gevoelden het geitenhaar. |
26 Alle kunstvaardige vrouwen, wier hart haar daartoe dreef, sponnen het geitehaar. |
26 Toutes les femmes dont le coeur était bien disposé, et qui avaient de l'habileté, filèrent du poil de chèvre. |
27 De oversten nu brachten sardonixstenen en vulstenen, tot den efod en tot den borstlap; |
27 De vorsten nu brachten onyx en ingezette stenen voor den lijfrok en voor den borstlap, |
27 En de vorsten brachten de onyxen en de inzetsteenen voor het schouderkleed en de borsttas, |
27 De vorsten brachten de chrysopraasstenen en de vulstenen voor de efod en voor het borstschild, |
27 Les principaux du peuple apportèrent des pierres d'onyx et d'autres pierres pour la garniture de l'éphod et du pectoral; |
28 En specerijen en olie, tot den luchter en tot de zalfolie, en tot roking welriekende specerijen. |
28 en specerijen en olie voor het licht, en voor de zalfolie, en voor goed reukwerk. |
28 de specerijen en de olie voor den kandelaar, de zalfolie en den offerwierook. |
28 De specerij en de olie voor het licht, voor de zalfolie en voor welriekend reukwerk. |
28 des aromates et de l'huile pour le chandelier, pour l'huile d'onction et pour le parfum odoriférant. |
29 Alle man en vrouw, welker hart hen vrijwillig bewoog te brengen tot al het werk, hetwelk de HEERE geboden had te maken door de hand van Mozes; dat brachten de kinderen Israels [tot] een vrijwillig offer den HEERE. |
29 Alzo brachten de kinderen Israëls vrijwillig, beiden man en vrouw, voor allerlei werk, hetgeen de Heer door Mozes geboden had te maken. |
29 Iedere man of vrouw wiens hart hem dreef om iets te brengen voor enig deel van het werk, dat de Heer door Mozes bevolen had te vervaardigen, bracht dat als vrijwillige gave aan den Heer. |
29 Alle mannen en vrouwen, wier hart hen drong om iets te brengen voor al het werk dat de Here door Mozes geboden had te maken. De Israelieten brachten het als een vrijwillige gave voor de Here. |
29 Tous les enfants d'Israël, hommes et femmes, dont le coeur était disposé à contribuer pour l'oeuvre que l'Eternel avait ordonnée par Moïse, apportèrent des offrandes volontaires à l'Eternel. |
30 Daarna zeide Mozes tot de kinderen Israels: Ziet, de HEERE heeft met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda. |
30 En Mozes sprak tot de kinderen Israëls: Ziet, de Heer heeft bij name geroepen Bezaleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, uit den stam van Juda, |
30 Toen zeide Mozes tot de Israelieten: Ziet, de Heer heeft met name Besaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, uit den stam van Juda, geroepen, |
30 Mozes zeide tot de Israelieten: Ziet, de Here heeft Besaleel, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda, bij name geroepen, |
30 Moïse dit aux enfants d'Israël: Sachez que l'Eternel a choisi Betsaleel, fils d'Uri, fils de Hur, de la tribu de Juda. |
31 En de Geest Gods heeft hem vervuld met wijsheid, met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk; |
31 en heeft hem vervuld met den Geest Gods, opdat hij wijs, schrander en geschikt zij tot allerlei werk; |
31 en heeft hem vervuld met den geest Gods, met wijsheid, doorzicht en kennis van allerlei werk, |
31 En heeft hem vervuld met Gods Geest, met wijsheid, inzicht en kennis en dat voor allerlei werk: |
31 Il l'a rempli de l'Esprit de Dieu, de sagesse, d'intelligence, et de savoir pour toutes sortes d'ouvrages. |
32 En om te bedenken vernuftigen arbeid, te werken in goud, en in zilver, en in koper, |
32 om kunstig te arbeiden in goud, zilver en koper, |
32 om ontwerpen te beramen en te arbeiden in goud, zilver en koper, |
32 Om ontwerpen te bedenken en om die uit te voeren in goud, zilver en koper; |
32 Il l'a rendu capable de faire des inventions, de travailler l'or, l'argent et l'airain, |
33 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding; om te werken in alle vernuftige handwerk. |
33 edelgesteenten te snijden en in te zetten, hout te timmeren, en allerlei kunstigen arbeid te verrichten; |
33 in het graveren van stenen, om ze in te zetten, en het houtsnijden om allerlei goed beraamd werk te verrichten; |
33 Om stenen te bewerken en om die in te zetten; om hout te snijden en om al het ontworpen werk te maken. |
33 de graver les pierres à enchâsser, de travailler le bois, et d'exécuter toutes sortes d'ouvrages d'art. |
34 Hij heeft hem ook in zijn hart gegeven [anderen] te onderwijzen, hem en Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan. |
34 en heeft hem ook in zijn hart gegeven, om [anderen] te onderwijzen, hem en Aholiab, Ahisamachs zoon, uit den stam van Dan. |
34 hij gaf hem het vermogen te onderwijzen, hem en Oholiab, den zoon van Ahizamach, uit den stam Dan; |
34 En Hij heeft hem en Oholiab, de zoon van Achisamak, uit de stam van Dan in het hart gegeven om anderen te onderrichten. |
34 Il lui a accordé aussi le don d'enseigner, de même qu'à Oholiab, fils d'Ahisamac, de la tribu de Dan. |
35 Hij heeft hen vervuld met wijsheid des harten, om te maken alle werk eens werkmeesters, en des allervernuftigsten [handwerkers], en des borduurders en hemelsblauw, en in purper, in scharlaken, en in fijn linnen, en des wevers; makende alle werk, en bedenkende vernuftigen arbeid. |
35 Hij heeft hun het hart met wijsheid vervuld, om allerlei werk te maken, te snijden, te werken en te borduren met blauw en rood purper, scharlaken en wit linnen, en om te weven, opdat zij allerlei werk maken en kunstigen arbeid uitvinden. |
35 hij heeft hen vervuld met kunstvaardigheid, om allerlei werk te verrichten, van ambachtslieden, kunstenaars en bewerkers van bont goed, violet, purper, karmijn en katoen, en dat van wevers; zodat zij allerlei werk vervaardigen: en ontwerpen beramen kunnen. |
35 Hij heeft hen vervuld met kunstvaardigheid, om te maken al het werk van een handwerker, van een kunstenaar, van een maker van veelkleurig weefwerk in blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen, en van een wever: uitvoerders van allerlei werk en makers van ontwerpen. |
35 Il les a remplis d'intelligence, pour exécuter tous les ouvrages de sculpture et d'art, pour broder et tisser les étoffes teintes en bleu, en pourpre, en cramoisi, et le fin lin, pour faire toute espèce de travaux et d'inventions. |