|
1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende: |
1 De Heer sprak tot Mozes: |
1 De Here sprak tot Mozes: |
1 L'Eternel parla à Moïse, et dit: |
2 Heilig Mij alle eerstgeborenen; wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israels, van mensen en van beesten, dat is Mijn. |
2 Heilig Mij alle eerstgeborenen, al wat enige baarmoeder breekt bij de kinderen Israëls, beide onder de mensen en het vee; zij zijn de mijne. |
2 Heilig mij alle eerstgeborenen; alwat een moederschoot opent onder de Israelieten, bij mens en dier, behoort mij. |
2 Heilig Mij alle eerstgeborenen, die onder de Israelieten het eerst uit een moederschoot voortkomen, zowel van mens als van dier; zij zijn mijn eigendom. |
2 Consacre-moi tout premier-né, tout premier-né parmi les enfants d'Israël, tant des hommes que des animaux: il m'appartient. |
3 Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelfden dag, op welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand van hier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden. |
3 Toen sprak Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen dag, waarop gij uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; dat de Heer u met een machtige hand van hier heeft uitgevoerd; daarom zult gij geen zuurdeeg eten. |
3 Toen zeide Mozes tot het volk: Gedenkt dezen dag, waarop gij uit Egypte, uit het slavenhuis, gegaan zijt; want met sterkte van hand heeft de Heer u van daar uitgeleid; en iets gezuurds mag niet gegeten worden. |
3 Toen zeide Mozes tot het volk: Gedenkt deze dag, waarop gij uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want met een sterke hand heeft de Here u daaruit geleid. Daarom mag niets gezuurds gegeten worden. |
3 Moïse dit au peuple: Souvenez-vous de ce jour, où vous êtes sortis d'Egypte, de la maison de servitude; car c'est par sa main puissante que l'Eternel vous en a fait sortir. On ne mangera point de pain levé. |
4 Heden gaat gijlieden uit, in de maand Abib. |
4 Heden zijt gij uitgegaan, in de maand Abib. |
4 Heden gaat gij uit, in de maand Abib. |
4 Heden trekt gij uit, in de maand Abib. |
4 Vous sortez aujourd'hui, dans le mois des épis. |
5 En het zal geschieden, als u de HEERE zal gebracht hebben in het land der Kanaanieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Hevieten, en der Jebusieten, hetwelk Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven, een land vloeiende van melk en honig; zo zult gij dezen dienst houden in deze maand. |
5 Als nu de Heer u brengen zal in het land der Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Hevieten en Jebusieten, hetwelk Hij uwen vaderen gezworen heeft u te geven, een land, in hetwelk melk en honig vloeit, zo zult gij dezen dienst houden in deze maand. |
5 En wanneer de Heer u brengt in het land der Kanaanieten, Hittieten, Amorieten, Hiwwieten en Jebuzieten, hetwelk de Heer aan uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven, een land overvloeiende van melk en honing, dan zult gij dit gebruik nakomen, in deze maand: |
5 Wanneer de Here u gebracht heeft naar het land der Kanaanieten, Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten, waarvan Hij uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het u zal geven, een land, vloeiende van melk en honig, dan zult gij deze dienst in deze maand onderhouden. |
5 Quand l'Eternel t'aura fait entrer dans le pays des Cananéens, des Héthiens, des Amoréens, des Héviens et des Jébusiens, qu'il a juré à tes pères de te donner, pays où coulent le lait et le miel, tu rendras ce culte à l'Eternel dans ce même mois. |
6 Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag zal den HEERE een feest zijn. |
6 Zeven dagen zult gij ongezuurd brood eten, en op den zevenden dag is het feest des Heren. |
6 zeven dagen zult gij ongezuurd brood eten, en op den zevenden dag is het feest ter ere van den Heer. |
6 Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten en op de zevende dag zal er een feest voor de Here zijn. |
6 Pendant sept jours, tu mangeras des pains sans levain; et le septième jour, il y aura une fête en l'honneur de l'Eternel. |
7 Zeven dagen zullen ongezuurde [broden] gegeten worden, en het gedesemde zal bij u niet gezien worden, ja, er zal geen zuurdeeg bij u gezien worden, in al uw palen. |
7 Zeven dagen zult gij ongezuurd brood eten; geen zuurdeeg noch gezuurd brood zal bij u gezien worden op al uwe plaatsen, |
7 Ongezuurd brood moet die zeven dagen gegeten worden, en onder u mag niets gezuurds en geen gist gezien worden, op uw ganse grondgebied. |
7 Ongezuurde broden zullen gedurende de zeven dagen gegeten worden; er mag zelfs niets gezuurds bij u gezien worden, ja, in uw gehele gebied mag er geen zuurdeeg worden gezien. |
7 On mangera des pains sans levain pendant les sept jours; on ne verra point chez toi de pain levé, et l'on ne verra point chez toi de levain, dans toute l'étendue de ton pays. |
8 En gij zult uw zoon te kennen geven te dienzelven dage, zeggende: [Dit] [is] om hetgeen de HEERE mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte uittoog. |
8 en gij zult op dien dag tot uwe zonen zeggen: Dit geschiedt wegens hetgeen de Heer ons gedaan heeft, toen wij uit Egypte trokken. |
8 En te dien dage zult gij aan uw zoon mededelen: Dit geschiedt om hetgeen de Heer mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte toog. |
8 En op die dag zult gij uw zoon uitleggen: Dit is ter wille van wat de Here mij heeft gedaan bij mijn uittocht uit Egypte. |
8 Tu diras alors à ton fils: C'est en mémoire de ce que l'Eternel a fait pour moi, lorsque je suis sorti d'Egypte. |
9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand, en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft. |
9 En het zal u tot een teken zijn in uwe hand en tot een gedenkteken voor uwe ogen, opdat de wet des Heren in uwen mond zij, want de Heer heeft u met een machtige hand uit Egypte gevoerd. |
9 Het zal u dienen tot teken op uw hand en tot gedenkfiguur tussen uw ogen; opdat des Heeren wet in uw mond zij; want met sterke hand heeft de Heer u uit Egypte geleid. |
9 Het zal u zijn als een teken op uw hand en als een herinnering tussen uw ogen, opdat de wet des Heren in uw mond zij; want met een sterke hand heeft de Here u uit Egypte geleid. |
9 Ce sera pour toi comme un signe sur ta main et comme un souvenir entre tes yeux, afin que la loi de l'Eternel soit dans ta bouche; car c'est par sa main puissante que l'Eternel t'a fait sortir d'Egypte. |
10 Daarom onderhoudt deze inzetting ter bestemder tijd, van jaar tot jaar. |
10 Daarom houdt deze inzetting op den bestemden tijd, jaarlijks. |
10 En deze inzetting zult gij op den voor haar bepaalden tijd van jaar tot jaar onderhouden. |
10 Gij zult deze inzetting onderhouden op haar vaste tijd, van jaar tot jaar. |
10 Tu observeras cette ordonnance au temps fixé d'année en année. |
11 Het zal ook geschieden, wanneer u de HEERE in het land der Kanaanieten zal gebracht hebben, gelijk Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en Hij het u zal gegeven hebben; |
11 Als nu de Heer u in het land der Kanaänieten zal gebracht hebben, gelijk Hij u en uwen vaderen gezworen heeft, en het u zal gegeven hebben, |
11 Wanneer de Heer u brengt in het land der Kanaanieten, zoals hij u en uw vaderen gezworen heeft, en hij het u geeft, |
11 Wanneer dan de Here u gebracht heeft naar het land der Kanaanieten, zoals Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en het u gegeven heeft, |
11 Quand l'Eternel t'aura fait entrer dans le pays des Cananéens, comme il l'a juré à toi et à tes pères, et qu'il te l'aura donné, |
12 Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan alles, wat de baarmoeder opent; ook alles, wat [de] [baarmoeder] opent van de vrucht der beesten, die gij hebben zult; de mannetjes zullen des HEEREN zijn. |
12 zo zult gij afzonderen voor den Heer al wat de baarmoeder breekt, alle eerstgeborenen onder het vee, die mannelijk zijn. |
12 dan zult gij alwat den moederschoot opent aan den Heer wijden: elk eerste jong dat uw vee werpt, van het manlijk geslacht, zult gij aan den Heer wijden. |
12 Dan zult gij al wat het eerst uit de moederschoot voortkomt, de Here wijden; ook van elke eerste worp van het vee dat gij hebt, zullen de mannelijke dieren voor de Here zijn. |
12 tu consacreras à l'Eternel tout premier-né, même tout premier-né des animaux que tu auras: les mâles appartiennent à l'Eternel. |
13 Doch al wat [de] [baarmoeder] der ezelin opent, zult gij lossen met een lam; wanneer gij het nu niet lost, zo zult gij het den nek breken; maar alle eerstgeborenen des mensen onder uw zonen zult gij lossen. |
13 De eerstgeborene van een ezelin zult gij lossen met een lam; maar indien gij het niet lost, zo maakt het af; maar alle eerstgeborenen der mensen onder uwe zonen, zult gij lossen. |
13 Elk eerste ezelsveulen zult gij voor een lam loskopen; indien gij het niet loskoopt, moet gij het den nek breken. Maar alle menselijke eerstgeborenen onder uw zonen zult gij loskopen. |
13 Maar elk eerste ezelsveulen zult gij lossen met een stuk kleinvee; of, indien gij het niet lost, zult gij het de nek breken. Iedere menselijke eerstgeborene onder uw zonen echter zult gij lossen. |
13 Tu rachèteras avec un agneau tout premier-né de l'âne; et, si tu ne le rachètes pas, tu lui briseras la nuque. Tu rachèteras aussi tout premier-né de l'homme parmi tes fils. |
14 Wanneer het geschieden zal, dat uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat, zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd. |
14 En als u heden of morgen uw zoon zal vragen: Wat is dat?, zo zult gij tot hem zeggen: De Heer heeft ons met een machtige hand uit Egypte, uit het diensthuis, gevoerd; |
14 En wanneer uw zoon u morgen vraagt: Wat betekent dat? dan moet gij tot hem zeggen: Met sterkte van hand heeft de Heer ons uitgeleid uit Egypte, uit het slavenhuis; |
14 En wanneer uw zoon u later zal vragen: Wat betekent dat? dan zult gij tot hem zeggen: Met een sterke hand heeft de Here ons uit Egypte, uit het diensthuis, geleid. |
14 Et lorsque ton fils te demandera un jour: Que signifie cela? tu lui répondras: Par sa main puissante, l'Eternel nous a fait sortir d'Egypte, de la maison de servitude; |
15 Want het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland, van des mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; daarom offer ik den HEERE de mannetjes van alles, wat de baarmoeder opent; doch alle eerstgeborenen mijner zonen los ik. |
15 want toen Farao hardnekkig weigerde ons los te laten, sloeg de Heer alle eerstgeborenen in Egypteland, van den eerstgeborene der mensen af tot den eerstgeborene van het vee: daarom offer ik aan den Heer al wat de baarmoeder breekt, dat een mannetje is; maar alle eerstgeborenen mijner zonen los ik. |
15 en toen Farao bezwaar maakte ons te laten trekken, heeft de Heer alle eerstgeborenen in Egypteland gedood, van de eerstgeborenen der mensen af tot die van het vee toe. Daarom offer ik aan den Heer alwat den moederschoot opent, van het manlijk geslacht, terwijl ik elken eerstgeborene mijner zonen los. |
15 Want toen Farao bezwaar maakte ons te laten gaan, doodde de Here alle eerstgeborenen in het land Egypte, zowel de eerstgeborenen der mensen als die van het vee. Daarom ben ik gewoon alle mannelijke dieren, die het eerst uit de moederschoot voortkomen, de Here te offeren, terwijl ik alle eerstgeborenen mijner zonen los. |
15 et, comme Pharaon s'obstinait à ne point nous laisser aller, l'Eternel fit mourir tous les premiers-nés dans le pays d'Egypte, depuis les premiers-nés des hommes jusqu'aux premiers-nés des animaux. Voilà pourquoi j'offre en sacrifice à l'Eternel tout premier-né des mâles, et je rachète tout premier-né de mes fils. |
16 En het zal tot een teken zijn op uw hand, en tot voorhoofdspanselen tussen uw ogen; want de HEERE heeft door een sterke hand ons uit Egypte uitgevoerd. |
16 En het zal u tot een teken in uwe hand zijn, en tot een gedenkteken voor uwe ogen, want de Heer heeft ons met een machtige hand uit Egypte gevoerd. |
16 Dit nu moet dienen tot teken op uw hand en tot merk tussen uw ogen; want met sterkte van hand heeft de Heer ons uit Egypte geleid. |
16 Het zal tot een teken op uw hand en tot een kenteken tussen uw ogen zijn, want met een sterke hand heeft de Here ons uit Egypte geleid. |
16 Ce sera comme un signe sur ta main et comme des fronteaux entre tes yeux; car c'est par sa main puissante que l'Eternel nous a fait sortir d'Egypte. |
17 En het is geschied, toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde hen God niet [op] den weg van het land der Filistijnen, hoewel die nader was; want God zeide: Dat het den volke niet rouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren naar Egypte. |
17 Toen nu Farao het volk had laten uittrekken, voerde God hen niet langs den weg door het land der Filistijnen, die de naaste was; want God dacht: Het mocht het volk berouwen, als zij den strijd zien, en zij mochten weder naar Egypte keren. |
17 Toen Farao het volk liet trekken, voerde God het niet in de richting van het land der Filistijnen, hoewel die weg de naaste was; want God dacht: Het volk mocht eens op het zien van den oorlog berouw krijgen en naar Egypte terugkeren! |
17 Toen Farao het volk had laten gaan, leidde God hen niet op de weg naar het land der Filistijnen, hoewel deze de naaste was; want God zeide: Het volk mocht eens berouw krijgen, wanneer zij in strijd gewikkeld werden, en naar Egypte terugkeren. |
17 Lorsque Pharaon laissa aller le peuple, Dieu ne le conduisit point par le chemin du pays des Philistins, quoique le plus proche; car Dieu dit: Le peuple pourrait se repentir en voyant la guerre, et retourner en Egypte. |
18 Maar God leidde het volk om, langs den weg van de woestijn der Schelfzee. De kinderen Israels nu togen bij vijven uit Egypteland. |
18 Daarom voerde hij het volk langs een omweg door de woestijn der Schelfzee; en de kinderen Israëls trokken gewapend uit Egypteland. |
18 Daarom liet God het volk den woestijnweg naar de Schelfzee inslaan. Wel toegerust trokken de Israelieten uit Egypteland. |
18 Daarom liet God het volk zwenken, de woestijnweg op naar de Schelfzee. Ten strijde toegerust trokken de Israelieten op uit het land Egypte. |
18 Mais Dieu fit faire au peuple un détour par le chemin du désert, vers la mer Rouge. Les enfants d'Israël montèrent en armes hors du pays d'Egypte. |
19 En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich; want hij had met een zwaren eed de kinderen Israels bezworen, zeggende: God zal ulieden voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op van hier! |
19 En Mozes nam Jozefs gebeente met zich; want deze had een eed van de kinderen Israëls genomen, zeggende: God zal u bezoeken; voert alsdan mijn gebeente met u van hier. |
19 En Mozes nam het gebeente van Jozef mede; want deze had de Israelieten met diere woorden bezworen: Wanneer God naar u zal omzien, moet gij mijn gebeente van hier medevoeren. |
19 En Mozes nam het gebeente van Jozef mee, omdat deze de zonen van Israel plechtig had doen zweren: God zal zeker naar u omzien, dan zult gij mijn gebeente vanhier met u meevoeren. |
19 Moïse prit avec lui les os de Joseph; car Joseph avait fait jurer les fils d'Israël, en disant: Dieu vous visitera, et vous ferez remonter avec vous mes os loin d'ici. |
20 Alzo reisden zij uit Sukkoth; en zij legerden zich in Etham, aan het einde der woestijn. |
20 Alzo trokken zij uit van Sukkoth, en legerden zich te Etham aan het begin der woestijn. |
20 Zo trokken zij van Sukkoth en legerden zich te Etham, aan den rand der woestijn; |
20 Zo braken zij van Sukkot op en legerden zich in Etam, aan de rand der woestijn. |
20 Ils partirent de Succoth, et ils campèrent à Etham, à l'extrémité du désert. |
21 En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. |
21 En de Heer trok voor hen uit, bij dag in ene wolkkolom om hen op den rechten weg te voeren, en bij nacht in ene vuurkolom om hun licht te geven, opdat zij dag en nacht zouden kunnen reizen. |
21 terwijl de Heer voor hen uittrok, overdag in een wolkkolom, om hen op den weg te leiden, des nachts in een vuurkolom, om hen voor te lichten; zodat zij dag en nacht konden doortrekken. |
21 De Here ging voor hen uit, des daags in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, en des nachts in een vuurkolom om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan. |
21 L'Eternel allait devant eux, le jour dans une colonne de nuée pour les guider dans leur chemin, et la nuit dans une colonne de feu pour les éclairer, afin qu'ils marchassent jour et nuit. |
22 Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks. |
22 De wolkkolom week nimmer van het volk bij dag, noch de vuurkolom des nachts. |
22 Overdag week de wolkkolom niet van haar plaats, aan de spits van het volk, noch des nachts de vuurkolom. |
22 Zonder ophouden bleef de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts aan de spits van het volk. |
22 La colonne de nuée ne se retirait point de devant le peuple pendant le jour, ni la colonne de feu pendant la nuit. |