|
1 Een lied Hammaaloth, van Salomo. Zo de HEERE het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo de HEERE de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter. |
1 Een lied van Salomo, in het hoge koor. Zo de Heer het huis niet bouwt, zo arbeiden vergeefs wie daaraan bouwen; zo de Heer de stad niet bewaart, zo waakt de wachter vergeefs. |
1 Een bedevaartslied. Van Salomo. Zo de Heer het huis niet bouwt, sloven de bouwlieden er zich tevergeefs voor af; zo de Heer de stad niet bewaart, waakt tevergeefs de wachter. |
1 Een bedevaartslied. Van Salomo. Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan; als de Here de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. |
1 Cantique des degrés. De Salomon. Si l'Eternel ne bâtit la maison, Ceux qui la bâtissent travaillent en vain; Si l'Eternel ne garde la ville, Celui qui la garde veille en vain. |
2 Het is te vergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminden [als] [in] den slaap geeft. |
2 Het is vergeefs, dat gij vroeg opstaat, en laat opblijft, en uw brood met zorgen eet; want Hij geeft het zijn vrienden in den slaap. |
2 Tevergeefs dat gij vroeg opstaat, laat opzit, het zuur verworven brood eet; evengoed geeft hij het zijn geliefde in den slaap. |
2 Het is voor u tevergeefs, dat gij vroeg opstaat, laat opblijft, brood der smarten eet; Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap. |
2 En vain vous levez-vous matin, vous couchez-vous tard, Et mangez-vous le pain de douleur; Il en donne autant à ses bien-aimés pendant leur sommeil. |
3 Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning. |
3 Zie, kinderen zijn ene gave des Heren, en des lichaams vrucht is een geschenk. |
3 Zie, zonen zijn een erfdeel van den Heer, een beloning is de vrucht des schoots; |
3 Zie, zonen zijn een erfdeel des Heren, een beloning is de vrucht van de schoot. |
3 Voici, des fils sont un héritage de l'Eternel, Le fruit des entrailles est une récompense. |
4 Gelijk de pijlen zijn in de hand eens helds, zodanig zijn de zonen der jeugd. |
4 Gelijk de pijlen in de hand eens helds, zo zijn de zonen der jeugd. |
4 als pijlen in de hand van een held, zo zijn de zonen in de jeugd verwekt. |
4 Als pijlen in de hand van een held, zo zijn de zonen der jeugd. |
4 Comme les flèches dans la main d'un guerrier, Ainsi sont les fils de la jeunesse. |
5 Welgelukzalig is de man, die zijn pijlkoker met dezelve gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken zullen in de poort. |
5 Gelukkig is hij, die zijnen koker daarvan vol heeft, zij worden niet te schande, als zij met hunne vijanden een geschil hebben in de poort. |
5 Gelukkig de man die met hen zijn koker gevuld heeft! Zij worden niet te schande, als zij met vijanden in de poort een woord spreken. |
5 Welzalig de man die zijn pijlkoker met deze heeft gevuld. Zij worden niet beschaamd, als zij spreken met de vijanden in de poort. |
5 Heureux l'homme qui en a rempli son carquois! Ils ne seront pas confus, Quand ils parleront avec des ennemis à la porte. |