|
1 Jehizkia werd koning, vijf en twintig jaren oud zijnde, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Abia, een dochter van Zacharia. |
1 Hizkía was vijf en twintig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde negen en twintig jaar te Jeruzalem; en zijne moeder was genaamd Abía, de dochter van Zacharia. |
1 Vijf en twintig jaar oud werd Hizkia koning, en negen en twintig jaar regeerde hij te Jeruzalem; zijn moeder heette Abia, de dochter van Zacharja. |
1 Jechizkia werd koning, vijfentwintig jaar oud, en hij regeerde negenentwintig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Abia; zij was de dochter van Zekarja. |
1 Ezéchias devint roi à l'âge de vingt-cinq ans, et il régna vingt-neuf ans à Jérusalem. Sa mère s'appelait Abija, fille de Zacharie. |
2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader David gedaan had. |
2 En hij deed hetgeen den Heer behaagde, zoals zijn vader David. |
2 Hij deed wat recht was in het oog des Heeren, geheel zoals zijn vader David gedaan had. |
2 Hij deed wat recht is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vader David gedaan had. |
2 Il fit ce qui est droit aux yeux de l'Eternel, entièrement comme avait fait David, son père. |
3 Dezelve deed in het eerste jaar zijner regering, in de eerste maand, de deuren van het huis des HEEREN open, en beterde ze. |
3 Hij deed de deuren van het huis des Heren open in de eerste maand van het eerste jaar zijner regering; en herstelde ze. |
3 In de eerste maand van het eerste jaar zijner regering opende hij de deuren van des Heeren huis en herstelde ze. |
3 Hij opende in het eerste jaar zijner regering, in de eerste maand, de deuren van het huis des Heren en herstelde ze. |
3 La première année de son règne, au premier mois, il ouvrit les portes de la maison de l'Eternel, et il les répara. |
4 En hij bracht de priesteren en de Levieten in, en hij verzamelde ze in de Ooststraat. |
4 En hij bracht de priesters en Levieten daarin, en verzamelde hen op de brede straat tegen het Oosten. |
4 Nu liet hij de priesters en de Levieten komen, verzamelde hen op het Oostplein |
4 Toen liet hij de priesters en de Levieten komen en vergaderde hen op het Oostplein |
4 Il fit venir les sacrificateurs et les Lévites, qu'il assembla dans la place orientale, |
5 En hij zeide tot hen: Hoort mij, o Levieten; heiligt nu uzelven, en heiligt het huis des HEEREN, des Gods uwer vaderen, en brengt de onreinigheid uit van het heiligdom. |
5 En hij zeide tot hen: Hoort mij, gij Levieten: heiligt u nu, opdat gij het huis van den Heer, den God uwer vaderen, heiligt; en doet de onreinheid weg uit het heiligdom. |
5 en zeide tot hen: Hoort naar mij, Levieten! Heiligt uzelf thans, heiligt dan het huis van den Heer, den god uwer vaderen, en verwijdert alle onreinheid uit het heiligdom. |
5 En zeide tot hen: Hoort naar mij, Levieten! Heiligt u thans, heiligt het huis van de Here, de God uwer vaderen, brengt het onreine uit het heiligdom naar buiten; |
5 et il leur dit: Ecoutez-moi, Lévites! Maintenant sanctifiez-vous, sanctifiez la maison de l'Eternel, le Dieu de vos pères, et mettez ce qui est impur hors du sanctuaire. |
6 Want onze vaders hebben overtreden, en gedaan dat kwaad was in de ogen des HEEREN, onzes Gods, en hebben Hem verlaten, en zij hebben hun aangezichten van den tabernakel des HEEREN omgewend, en hebben den nek toegekeerd. |
6 Want onze vaderen hebben zich vergrepen, en gedaan hetgeen den Heer onzen God mishaagt, en hebben hem verlaten; want zij hebben hun aangezicht van de woning des Heren afgewend, en haar den rug toegekeerd; |
6 Want onze vaderen hebben slecht gehandeld, gedaan wat kwaad is in het oog van den Heer, onzen god, en hem verzaakt; zij hebben het aangezicht afgewend van des Heeren woning en haar den rug toegekeerd. |
6 Want onze vaders zijn ontrouw geweest, zij hebben gedaan wat kwaad was in de ogen van de Here, onze God, en hebben Hem verlaten, hun aangezicht afgewend van de woning des Heren en haar de rug toegekeerd. |
6 Car nos pères ont péché, ils ont fait ce qui est mal aux yeux de l'Eternel, notre Dieu, ils l'ont abandonné, ils ont détourné leurs regards du tabernacle de l'Eternel et lui ont tourné le dos. |
7 Ook hebben zij de deuren van het voorhuis toegesloten, en de lampen uitgeblust en het reukwerk niet gerookt; en het brandoffer hebben zij in het heiligdom aan den God Israels niet geofferd. |
7 en zij hebben de deuren van het voorhuis toegesloten, en de lampen uitgeblust, en geen reukwerk aangestoken, en geen brandoffer geofferd in het heiligdom van den God van Israël. |
7 Ook hebben zij de deuren van het voorportaal gesloten, de lampen uitgeblust, geen wierook ontstoken en in het heiligdom geen brandoffer aan Israels god gebracht. |
7 Zelfs hebben zij de deuren van de voorhal gesloten, de lampen gedoofd en geen reukwerk ontstoken noch brandoffers gebracht in het heiligdom aan de God van Israel, |
7 Ils ont même fermé les portes du portique et éteint les lampes, et ils n'ont offert au Dieu d'Israël ni parfums ni holocaustes dans le sanctuaire. |
8 Daarom is een grote toorn des HEEREN over Juda en Jeruzalem geweest; en Hij heeft hen overgegeven ter beroering, ter verwoesting en ter aanfluiting, gelijk als gij ziet met uw ogen. |
8 Daarom is de toorn des Heren over Juda en Jeruzalem gekomen, en Hij heeft hen gegeven in verstrooiing en verwoesting, zodat men hen beschimpt, gelijk gij met uwe ogen ziet. |
8 Daarom kwam des Heeren gramschap over Juda en Jeruzalem en maakte hij hen tot een speelbal, tot een ontzetting en gesis, zoals gij met eigen ogen ziet. |
8 Zodat de toorn des Heren op Juda en Jeruzalem rustte en Hij hen maakte tot een voorwerp van schrik en ontzetting en tot een aanfluiting, zoals gij met eigen ogen kunt aanschouwen. |
8 Aussi la colère de l'Eternel a été sur Juda et sur Jérusalem, et il les a livrés au trouble, à la désolation et à la moquerie, comme vous le voyez de vos yeux. |
9 Want ziet, onze vaders zijn door het zwaard gevallen; daartoe onze zonen, en onze dochteren, en onze vrouwen zijn daarom in gevangenis geweest. |
9 Want zie, deswege zijn onze vaders gevallen door het zwaard en zijn onze zonen en dochters en vrouwen weggevoerd. |
9 Ziet, hierom zijn onze vaderen door het zwaard gevallen, en onze zonen, dochters en vrouwen gevankelijk weggevoerd. |
9 Zie, hierom zijn onze vaders door het zwaard gevallen, en zijn onze zonen, onze dochters en onze vrouwen in gevangenschap. |
9 Et voici, à cause de cela nos pères sont tombés par l'épée, et nos fils, nos filles et nos femmes sont en captivité. |
10 Nu is het in mijn hart een verbond te maken met den HEERE, den God Israels, opdat de hitte Zijns toorns van ons afkere. |
10 Nu heb ik in den zin een verbond te maken met den Heer, den God van Israël, opdat zijn toorn en zijne gramschap zich van ons afwenden. |
10 Maar nu geeft mijn hart mij in, een verbond met den Heer, den god van Israel, te sluiten; opdat zijn gloeiende toorn van ons aflate. |
10 Thans is het mijn voornemen een verbond te sluiten met de Here, de God van Israel, opdat zijn brandende toorn zich van ons afwende. |
10 J'ai donc l'intention de faire alliance avec l'Eternel, le Dieu d'Israël, pour que son ardente colère se détourne de nous. |
11 Mijn zonen, weest nu niet traag; want de HEERE heeft u verkoren, dat gij voor Zijn aangezicht staan zoudt, om Hem te dienen; en opdat gij Hem dienaars en wierokers zoudt wezen. |
11 Nu dan, mijne zonen, weest niet traag; want de Heer heeft u verkoren om voor Hem te staan en zijne dienaars en wierokers te zijn. |
11 Mijn zonen, weest thans niet traag; want u heeft de Heer uitverkoren om hem ten dienste te staan en zijn dienaren en offeraars te zijn. |
11 Mijn zonen, weest thans niet nalatig, want u heeft de Here verkoren om in zijn dienst te staan, om zijn dienaren te zijn en aan Hem te offeren. |
11 Maintenant, mes fils, cessez d'être négligents; car vous avez été choisis par l'Eternel pour vous tenir à son service devant lui, pour être ses serviteurs, et pour lui offrir des parfums. |
12 Toen maakten zich de Levieten op, Mahath, de zoon van Amasai, en Joel, de zoon van Azarja, van de kinderen der Kahathieten; en van de kinderen van Merari, Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleel; en van de Gersonieten, Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joah; |
12 Toen maakten de Levieten zich op, Mahath, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja, uit de zonen der Kohathieten; en uit de zonen van Merari: Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehalleleël; en uit de Gersonieten: Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joah; |
12 Toen maakten de Levieten zich op: Mahath, de zoon van Amazai, en Joel, de zoon van Azarja, van de Kehathieten; van de Merarieten Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehallelel, en van de Gersjonieten: Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joah. |
12 Toen stonden de Levieten op: Machat, de zoon van Amasai, en Joel, de zoon van Azarja, van de Kehatieten; en van de Merarieten: Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehallelel; en van de Gersonieten: Joach, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joach; |
12 Et les Lévites se levèrent: Machath, fils d'Amasaï, Joël, fils d'Azaria, des fils des Kehathites; et des fils des Merarites, Kis, fils d'Abdi, Azaria, fils de Jehalléleel; et des Guerschonites, Joach, fils de Zimma, Eden, fils de Joach; |
13 En van de kinderen van Elizafan, Simri en Jeiel; en van de kinderen van Asaf, Zecharja en Mattanja; |
13 en uit de zonen van Elizafan: Simri en Jeïël; en uit de zonen van Asaf: Zecharja en Mattanja; |
13 Voorts, van de zonen van Elisafan: Sjimri en Jeiel; van de zonen van Azaf: Zacharja en Mattanja; |
13 En van de Elisafanieten: Simri en Jeiel; en van de Asafieten: Zekarja en Mattanja; |
13 et des fils d'Elitsaphan, Schimri et Jeïel; et des fils d'Asaph, Zacharie et Matthania; |
14 En van de kinderen van Heman, Jehiel en Simei; en van de kinderen van Jeduthun, Semaja en Uzziel. |
14 en uit de zonen van Heman: Jehiël en Simeï; en uit de zonen van Jeduthun: Semaja en Uzziël. |
14 van die van Heman: Jehiel en Sjimei, en van die van Jeduthun: Sjemaja en Uzziel. |
14 En van de Hemanieten: Jechiel en Simi; en van de Jedutunieten: Semaja en Uzziel. |
14 et des fils d'Héman, Jehiel et Schimeï; et des fils de Jeduthun, Schemaeja et Uzziel. |
15 En zij verzamelden hun broederen, en heiligden zich, en kwamen, naar het gebod des konings, door de woorden des HEEREN, om het huis des HEEREN te reinigen. |
15 En zij vergaderden hunne broeders, en heiligden zich, en gingen naar binnen, naar het gebod des konings, volgens het woord des Heren, om het huis des Heren te reinigen. |
15 Nadat zij hun broeders verzameld hadden, heiligden zij zich en gingen zij, naar het gebod des konings, volgens de voorschriften des Heeren, naar binnen om des Heeren huis te reinigen. |
15 En zij brachten hun broeders samen, heiligden zich en kwamen, naar het gebod des konings overeenkomstig de woorden des Heren, het huis des Heren reinigen. |
15 Ils réunirent leurs frères, et, après s'être sanctifiés, ils vinrent pour purifier la maison de l'Eternel, selon l'ordre du roi et d'après les paroles de l'Eternel. |
16 Maar de priesteren gingen binnen in het huis des HEEREN, om [dat] te reinigen, en zij brachten uit in het voorhof van het huis des HEEREN al de onreinigheid, die zij in den tempel des HEEREN vonden; en de Levieten namen ze op, om naar buiten uit te brengen, in de beek Kidron. |
16 En de priesters gingen binnen in het huis des Heren om het te reinigen; en zij brachten alle onreinheid, die in den tempel des Heren gevonden werd, naar het voorhof van het huis des Heren, en de Levieten namen die op en droegen ze naar buiten naar de beek Kidron. |
16 Doch de priesters begaven zich in het binnenste van des Heeren huis om het te reinigen; zij brachten al het onreine dat zij in des Heeren tempel vonden naar het voorhof van des Heeren huis, waar de Levieten het in ontvangst namen om het naar buiten, in het dal van den Kidron, te brengen. |
16 Toen gingen de priesters het huis des Heren binnen, om het te reinigen. Zij brachten al het onreine dat zij in de tempel des Heren vonden, naar de voorhof van het huis des Heren, en de Levieten namen het over om het naar buiten, naar de beek Kidron, te brengen. |
16 Les sacrificateurs entrèrent dans l'intérieur de la maison de l'Eternel pour la purifier; ils sortirent toutes les impuretés qu'ils trouvèrent dans le temple de l'Eternel et les mirent dans le parvis de la maison de l'Eternel, où les Lévites les reçurent pour les emporter dehors au torrent de Cédron. |
17 Zij begonnen nu te heiligen op den eersten der eerste maand, en op den achtsten dag der maand kwamen zij in het voorhuis des HEEREN, en heiligden het huis des HEEREN in acht dagen; en op den zestienden dag der eerste maand maakten zij een einde. |
17 En zij begonnen op den eersten dag der maand zich te heiligen, en op den achtsten dag der maand gingen zij in het voorhuis des Heren, en heiligden het huis des Heren in acht dagen, en voleindigden het op den zestienden dag der eerste maand. |
17 Na op den eersten dag der eerste maand met het heiligingswerk begonnen te zijn, waren zij op den achtsten der maand aan het voorportaal van den Heer gekomen en heiligden zij het huis des Heeren in den tijd van acht dagen; zodat zij op den zestienden van de eerste maand gereed waren. |
17 Op de eerste dag van de eerste maand begonnen zij met de heiliging; op de achtste dag der maand kwamen zij toe aan de voorhal des Heren en heiligden het huis des Heren in acht dagen; op de zestiende dag van de eerste maand waren zij gereed. |
17 Ils commencèrent ces purifications le premier jour du premier mois; le huitième jour du mois, ils entrèrent dans le portique de l'Eternel, et ils mirent huit jours à purifier la maison de l'Eternel; le seizième jour du premier mois, ils avaient achevé. |
18 Daarna kwamen zij binnen tot den koning Hizkia, en zeiden: Wij hebben het gehele huis des HEEREN gereinigd, mitsgaders het brandofferaltaar met al zijn gereedschap, en de tafel der toerichting met al haar gereedschap. |
18 En zij gingen binnen tot koning Hizkía en spraken: Wij hebben het gehele huis des Heren gereinigd, het brandoffer-altaar en al zijn gereedschap, de tafel der toonbroden en al haar gereedschap; |
18 Hierop traden zij bij koning Hizkia binnen en zeiden: Wij hebben het ganse huis des Heeren gereinigd: het brandofferaltaar met al de daarbij behorende gereedschappen, de tafel voor het stapelbrood met alwat daarbij behoort, |
18 Toen traden zij bij koning Hizkia binnen en zeiden: Wij hebben het gehele huis des Heren gereinigd, het brandofferaltaar met al zijn toebehoren, en de tafel der toonbroden met al haar toebehoren. |
18 Ils se rendirent ensuite chez le roi Ezéchias, et dirent: Nous avons purifié toute la maison de l'Eternel, l'autel des holocaustes et tous ses ustensiles, et la table des pains de proposition et tous ses ustensiles. |
19 Alle gereedschap ook, dat de koning Achaz, onder zijn koninkrijk, door zijn overtreding weggeworpen had, hebben wij bereid en geheiligd; en zie, zij zijn voor het altaar des HEEREN. |
19 en al de vaten, die koning Achaz, toen hij koning was, bezoedeld had, daar hij zich bezondigde, die hebben wij bereid en geheiligd: zie, zij zijn Vóór het altaar des Heren. |
19 voorts hebben wij al de vaten die koning Ahaz tijdens de regering door zijn goddeloze handelwijze smadelijk heeft ter zijde gesteld weer in orde gebracht; zie, zij staan voor het altaar des Heeren. |
19 En al de voorwerpen die koning Achaz tijdens zijn regering door zijn ontrouw ontwijd heeft, hebben wij in gereedheid gebracht en geheiligd; zie, zij zijn voor het altaar des Heren. |
19 Nous avons remis en état et purifié tous les ustensiles que le roi Achaz avait profanés pendant son règne, lors de ses transgressions: ils sont devant l'autel de l'Eternel. |
20 Toen maakte zich de koning Jehizkia vroeg op, en verzamelde de oversten der stad, en hij ging op in het huis des HEEREN. |
20 Toen maakte koning Hizkía zich vroeg op en verzamelde de oversten der stad, en ging op naar het huis des Heren. |
20 Toen maakte koning Hizkia zich op, verzamelde de oversten der stad en ging op naar des Heeren huis. |
20 Vroeg in de morgen riep koning Jechizkia de oversten der stad samen en ging naar het huis des Heren. |
20 Le roi Ezéchias se leva de bon matin, assembla les chefs de la ville, et monta à la maison de l'Eternel. |
21 En zij brachten zeven varren, en zeven rammen, en zeven lammeren, en zeven geitenbokken ten zondoffer voor het koninkrijk, en voor het heiligdom, en voor Juda; en hij zeide tot de zonen van Aaron, de priesteren, dat zij [die] op het altaar des HEEREN zouden offeren. |
21 En zij brachten aldaar zeven varren, zeven rammen, zeven lammeren en zeven geitebokken, tot een zondoffer voor het koninkrijk, voor het heiligdom en voor Juda; en hij sprak tot de priesters, de zonen van Aäron, dat zij offeren zouden op het altaar des Heren. |
21 Nadat men zeven stieren, zeven rammen, zeven lammeren en zeven geitebokken had binnengebracht als zondoffer voor het koninklijk huis, voor het heiligdom en voor Juda, beval Hizkia aan de zonen van Aaron, de priesters, ze op het altaar des Heeren te offeren. |
21 En zij brachten zeven stieren, zeven rammen, zeven schapen en zeven geitebokken tot een zondoffer voor het koningshuis, voor het heiligdom en voor Juda. Hij beval de zonen van Aaron, de priesters, die op het altaar des Heren te offeren. |
21 Ils offrirent sept taureaux, sept béliers, sept agneaux et sept boucs, en sacrifice d'expiation pour le royaume, pour le sanctuaire, et pour Juda. Le roi ordonna aux sacrificateurs, fils d'Aaron, de les offrir sur l'autel de l'Eternel. |
22 Zo slachtten zij de runderen, en de priesters ontvingen het bloed, en sprengden het op het altaar; zij slachtten ook de rammen, en sprengden het bloed op het altaar; insgelijks slachtten zij de lammeren, en sprengden het bloed op het altaar. |
22 Toen slachtten zij de runderen, en de priesters namen het bloed en sprengden het op het altaar; en zij slachtten de rammen, en sprengden het bloed op het altaar; en zij slachtten de lammeren, en sprengden het bloed op het altaar. |
22 Men slachtte de runderen; de priesters vingen het bloed op en sprengden het op het altaar; daarna slachtte men de rammen, waarvan zij het bloed ook op het altaar sprengden; vervolgens slachtte men de lammeren, waarvan zij eveneens het bloed sprengden op het altaar. |
22 Toen slachtten zij de runderen, en de priesters namen het bloed in ontvangst en sprengden het op het altaar. Daarna slachtten zij de rammen en sprengden het bloed op het altaar. Vervolgens slachtten zij de schapen en sprengden het bloed op het altaar. |
22 Les sacrificateurs égorgèrent les boeufs, et reçurent le sang, qu'ils répandirent sur l'autel; ils égorgèrent les béliers, et répandirent le sang sur l'autel; ils égorgèrent les agneaux, et répandirent le sang sur l'autel. |
23 Daarna brachten zij de bokken bij, ten zondoffer, voor het aangezicht des konings en der gemeente, en zij leiden hun handen op dezelve. |
23 En zij brachten de bokken tot een zondoffer voor den koning en de gemeente, die legden hunne handen daarop; |
23 Hierna bracht men de zondofferbokken voor den koning en de vergadering; dezen legden er de handen op, |
23 Voorts brachten zij de bokken van het zondoffer voor het aangezicht van de koning en de gemeente, en zij legden er de handen op. |
23 On amena ensuite les boucs expiatoires devant le roi et devant l'assemblée, qui posèrent leurs mains sur eux. |
24 En de priesteren slachtten ze, en ontzondigden met derzelver bloed op het altaar, om verzoening te doen voor het ganse Israel; want de koning had dat brandoffer en dat zondoffer voor gans Israel bevolen. |
24 en de priesters slachtten ze, en besprengden met hun bloed ter ontzondiging het altaar, om geheel Israël te verzoenen; want de koning had bevolen brandoffers en zondoffers te offeren voor geheel Israël. |
24 de priesters slachtten ze en goten het bloed ter ontzondiging op het altaar om voor gans Israel verzoening te bewerken; want voor gans Israel had de koning het brandoffer en het zondoffer bestemd. |
24 En de priesters slachtten ze en offerden het bloed daarvan als zondoffer op het altaar, om over geheel Israel verzoening te doen, want de koning had bevolen, dat het een brandoffer en een zondoffer voor geheel Israel zou zijn. |
24 Les sacrificateurs les égorgèrent, et répandirent leur sang au pied de l'autel en expiation pour les péchés de tout Israël; car c'était pour tout Israël que le roi avait ordonné l'holocauste et le sacrifice d'expiation. |
25 En hij stelde de Levieten in het huis des HEEREN, met cimbalen, met luiten en harpen, naar het gebod van David, en van Gad, den ziener des konings, en van Nathan, den profeet; want dit gebod was van de hand des HEEREN, door de hand Zijner profeten. |
25 En hij stelde de Levieten in het huis des Heren, met cymbalen, fluiten en harpen, zoals David bevolen had, en Gad, de ziener des konings, en de profeet Nathan; want het was het gebod des Heren door zijne profeten. |
25 Ook stelde hij bij het huis des Heeren de Levieten op met cimbalen, luiten en citers, volgens het gebod van David, van 's konings ziener Gad en van den profeet Nathan; want door den Heer was het gebod uitgevaardigd door bemiddeling zijner profeten. |
25 Hij stelde de Levieten bij het huis des Heren op, met cimbalen, harpen en citers overeenkomstig het gebod van David en van Gad, des konings ziener, en van de profeet Natan, want het gebod was gegeven door de Here, door bemiddeling van zijn profeten. |
25 Il fit placer les Lévites dans la maison de l'Eternel avec des cymbales, des luths et des harpes, selon l'ordre de David, de Gad le voyant du roi, et de Nathan, le prophète; car c'était un ordre de l'Eternel, transmis par ses prophètes. |
26 De Levieten nu stonden met de instrumenten van David, en de priesters met de trompetten. |
26 En de Levieten stonden met het speeltuig van David, en de priesters met trompetten. |
26 Toen gingen de Levieten met de muziekinstrumenten van David en de priesters met de trompetten op hun plaats staan, |
26 En de Levieten stonden opgesteld met de instrumenten van David, en de priesters met de trompetten. |
26 Les Lévites prirent place avec les instruments de David, et les sacrificateurs avec les trompettes. |
27 En Hizkia beval, dat men het brandoffer op het altaar zou offeren; ten tijde nu, als dat brandoffer begon, begon het gezang des HEEREN met de trompetten en met de instrumenten van David, den koning van Israel. |
27 En Hizkía beval het brandoffer te offeren op het altaar; en op den tijd, dat men het brandoffer begon, begon ook het gezang des Heren met de trompetten, gepaard met de speeltuigen van David, den koning van Israël; |
27 en beval Hizkia, het brandoffer naar het altaar op te dragen. En op het ogenblik dat men met het brandoffer aanving vingen ook de liederen aan ter ere van den Heer, alsmede de trompetten, met begeleiding van de muziekinstrumenten van David, den koning van Israel. |
27 Toen beval Hizkia het brandoffer op het altaar te offeren. En op het ogenblik, dat het brandoffer een aanvang nam, werd een lied des Heren aangeheven en klonk trompetgeschal, begeleid door de instrumenten van David de koning van Israel. |
27 Ezéchias ordonna d'offrir l'holocauste sur l'autel; et au moment où commença l'holocauste, commença aussi le chant de l'Eternel, au son des trompettes et avec accompagnement des instruments de David, roi d'Israël. |
28 De ganse gemeente nu boog zich neder, als men het gezang zong, en met trompetten trompette; dit alles totdat het brandoffer voleind was. |
28 en de gehele gemeente boog zich neder, en het gezang der zangers en het trompetten der trompetters duurde, totdat het brandoffer verricht was. |
28 Nu wierp de ganse vergadering zich neder, deed het gezang zich horen, en werden de trompetten geblazen, alles zolang, totdat het brandoffer verteerd was. |
28 De gehele gemeente boog zich neer, men zong het lied en blies op de trompetten; dit alles, totdat het brandoffer voleindigd was. |
28 Toute l'assemblée se prosterna, on chanta le cantique, et l'on sonna des trompettes, le tout jusqu'à ce que l'holocauste fût achevé. |
29 Als men nu geeindigd had te offeren, bukten de koning en allen, die bij hem gevonden waren, en bogen zich neder. |
29 Toen nu het brandoffer verricht was, boog de koning zich, en allen, die bij hem waren, en zij aanbaden. |
29 Zodra het offeren was afgelopen, bogen zich de koning en allen die zich bij hem bevonden en wierpen zich neder. |
29 Toen zij met offeren gereed waren, knielden de koning en allen die zich bij hem bevonden, en bogen zich neer. |
29 Et quand on eut achevé d'offrir l'holocauste, le roi et tous ceux qui étaient avec lui fléchirent le genou et se prosternèrent. |
30 Daarna zeide de koning Jehizkia, en de oversten, tot de Levieten, dat zij den HEERE loven zouden, met de woorden van David en van Asaf, den ziener; en zij loofden tot blijdschap toe; en neigden hun hoofden, en bogen zich neder. |
30 En koning Hizkía, benevens de oversten, beval den Levieten den Heer te loven met vreugde, en bogen zich en aanbaden. |
30 Hierop bevalen koning Hizkia en de vorsten den Levieten een loflied voor den Heer aan te heffen met de woorden van David en van den ziener Azaf; en zij hieven het loflied aan, jubelend van vreugde, terwijl zij zich neigden en zich nederwierpen. |
30 Vervolgens bevalen koning Jechizkia en de oversten de Levieten, de Here te loven met de woorden van David en van de ziener Asaf. En zij zongen de lofzang met vreugde, knielden en bogen zich neer. |
30 Puis le roi Ezéchias et les chefs dirent aux Lévites de célébrer l'Eternel avec les paroles de David et du prophète Asaph; et ils le célébrèrent avec des transports de joie, et ils s'inclinèrent et se prosternèrent. |
31 En Jehizkia antwoordde en zeide: Nu hebt gij uw handen den HEERE gevuld, treedt toe, en brengt slachtofferen en lofofferen tot het huis des HEEREN; en de gemeente bracht slachtofferen en lofofferen en alle vrijwilligen van harte brandofferen. |
31 En Hizkía antwoordde en sprak: Nu hebt gij uwe handen gevuld voor den Heer, treedt toe, en brengt herwaarts de slachtoffers en lofoffers tot het huis des Heren. En de gemeente bracht slachtoffers en lofoffers, en iedereen bracht brandoffers uit een gewillig hart. |
31 Toen hief Hizkia weder aan en zeide: Thans hebt gij uw wijdingsoffer aan den Heer gebracht; treedt toe en brengt slachtoffers en lofoffers in des Heeren huis. Nu bracht de vergadering slachtoffers en lofoffers, en ieder wiens hart er hem toe dreef ook brandoffers. |
31 Toen nam Jechizkia het woord en zeide: Nu hebt gij u de Here gewijd. Treedt nader en brengt slachtoffers en lofoffers voor het huis des Heren. En de gemeente bracht slachtoffers en lofoffers; ook bracht ieder die daartoe van harte bereid was, brandoffers. |
31 Ezéchias prit alors la parole, et dit: Maintenant que vous vous êtes consacrés à l'Eternel, approchez-vous, amenez des victimes et offrez en sacrifices d'actions de grâces à la maison de l'Eternel. Et l'assemblée amena des victimes et offrit des sacrifices d'actions de grâces, et tous ceux dont le coeur était bien disposé offrirent des holocaustes. |
32 En het getal der brandofferen, die de gemeente bracht, was zeventig runderen, honderd rammen, tweehonderd lammeren; deze alle den HEERE ten brandoffer. |
32 En het getal der brandoffers, welke de gemeente aanbracht was zeventig runderen, honderd rammen, en tweehonderd lammeren; en dat altemaal tot een brandoffer voor den Heer. |
32 Het getal brandoffers dat de vergadering bracht was: zeventig stieren, honderd rammen, tweehonderd lammeren; altemaal ten brandoffer voor den Heer; |
32 Het aantal brandoffers dat de gemeente bracht, was zeventig runderen, honderd rammen en tweehonderd schapen. Deze dienden alle tot een brandoffer voor de Here. |
32 Le nombre des holocaustes offerts par l'assemblée fut de soixante-dix boeufs, cent béliers, et deux cents agneaux; toutes ces victimes furent immolées en holocauste à l'Eternel. |
33 Nog waren der geheiligde dingen zeshonderd runderen en drie duizend schapen. |
33 En zij heiligden nog zeshonderd runderen en drie duizend schapen. |
33 en de heilige gaven bestonden uit zeshonderd runderen en drieduizend stuks kleinvee. |
33 En de heilige gaven bestonden uit zeshonderd runderen en drieduizend stuks kleinvee. |
33 Et l'on consacra encore six cents boeufs et trois mille brebis. |
34 Doch van de priesteren waren er te weinig, en zij konden al den brandofferen de huid niet aftrekken; daarom hielpen hen hun broederen, de Levieten, totdat het werk geeindigd was, en totdat de [andere] priesters zich geheiligd hadden; want de Levieten waren rechter van hart, om zich te heiligen, dan de priesteren. |
34 Doch er waren priesters te weinig, en zij konden van alle brandoffers de huid niet aftrekken; daarom namen zij hunne broeders, de Levieten, te hulp, totdat het werk verricht was en totdat de priesters zich geheiligd hadden; want de Levieten heiligden zich met een meer oprecht hart dan de priesters. |
34 Daar er echter te weinig priesters waren om aan alle brandofferdieren de huid af te trekken, ondersteunden hen hun broeders, de Levieten, totdat het werk gereed was en de priesters zich geheiligd hadden; want de Levieten hadden meer ernst gemaakt met zich te heiligen dan de priesters. |
34 Er waren echter te weinig priesters, zodat zij niet al de brandoffers de huid konden aftrekken, maar hun broeders, de Levieten, hielpen hen, totdat het werk gereed was en de priesters zich geheiligd hadden. Want de Levieten hadden met hun heiliging meer ernst gemaakt dan de priesters. |
34 Mais les sacrificateurs étaient en petit nombre, et ils ne purent dépouiller tous les holocaustes; leurs frères, les Lévites, les aidèrent jusqu'à ce que l'ouvrage fût fini, et jusqu'à ce que les autres sacrificateurs se fussent sanctifiés, car les Lévites avaient eu plus à coeur de se sanctifier que les sacrificateurs. |
35 En ook waren de brandofferen in menigte, met het vet der dankofferen, en met de drankofferen, voor de brandofferen; alzo werd de dienst van het huis des HEEREN besteld. |
35 Ook waren de brandoffers veel, met het vet der dankoffers, en met de drankoffers bij de brandoffers. Alzo werd het ambt aan het huis des Heren vastgesteld. |
35 Ook waren de brandoffers met de vetstukken der dankoffers en de bij het brandoffer behorende plengoffers zeer talrijk. Zo werd de dienst van des Heeren huis geordend. |
35 Ook waren er brandoffers in overvloed met de vetstukken der vredeoffers en met de plengoffers voor het brandoffer. Aldus werd de dienst van het huis des Heren hersteld. |
35 Il y avait d'ailleurs beaucoup d'holocaustes, avec les graisses des sacrifices d'actions de grâces, et avec les libations des holocaustes. Ainsi fut rétabli le service de la maison de l'Eternel. |
36 Jehizkia nu en al het volk verblijdden zich over hetgeen God het volk voorbereid had; want deze zaak geschiedde haastelijk. |
36 En Hizkía verblijdde zich met al het volk over hetgeen God voor het volk bereid had; want het geschiedde schielijk. |
36 En Hizkia en het ganse volk verheugden zich over hetgeen God voor zijn volk had verordend; want snel was het in zijn werk gegaan. |
36 Jechizkia en het gehele volk verheugden zich over wat God zijn volk bereid had, want onverwacht was deze zaak geschied. |
36 Ezéchias et tout le peuple se réjouirent de ce que Dieu avait bien disposé le peuple, car la chose se fit subitement. |