|
1 In het achttiende jaar van den koning Jerobeam, zo werd Abia koning over Juda. |
1 In het achttiende jaar van koning Jerobeam werd Abía koning van Juda. |
1 In het achttiende jaar der regering van Jerobeam werd Abia koning over Juda; |
1 In het achttiende jaar van koning Jerobeam werd Abia koning over Juda. |
1 La dix-huitième année du règne de Jéroboam, Abija régna sur Juda. |
2 Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Michaja, de dochter van Uriel, van Gibea; en er was krijg tussen Abia en tussen Jerobeam. |
2 Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en zijne moeder was Michaja, de dochter van Uriël uit Gibea. En er ontstond oorlog tussen Abía en Jerobeam; |
2 drie jaar regeerde hij te Jeruzalem; zijn moeder heette Maacha, de dochter van Uriel uit Gibea. Er is oorlog gevoerd tussen Abia en Jerobeam. |
2 Drie jaar regeerde hij te Jeruzalem. Zijn moeder heette Michaja; zij was een dochter van Uriel uit Gibea. Tussen Abia en Jerobeam was oorlog. |
2 Il régna trois ans à Jérusalem. Sa mère s'appelait Micaja, fille d'Uriel, de Guibea. Il y eut guerre entre Abija et Jéroboam. |
3 En Abia bond den strijd aan met een heir van strijdbare helden, vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met achthonderd duizend uitgelezen mannen, kloeke helden. |
3 en Abía rustte zich toe tot den oorlog met vierhonderd duizend jonge manschappen, sterke helden in den krijg, en Jerobeam rustte zich toe om tegen hem te strijden met achthonderd duizend jonge manschappen, sterke helden. |
3 Abia bond den strijd aan, met een leger van oorlogshelden, vierhonderd duizend krijgers, terwijl Jerobeam zich tegenover hem in slagorde had gesteld met achthonderd duizend krijgers, dappere helden. |
3 Abia bond met een leger van dappere helden, vierhonderdduizend krijgers, de strijd aan, terwijl Jerobeam zich tegen hem in slagorde stelde met achthonderdduizend krijgers, dappere helden. |
3 Abija engagea les hostilités avec une armée de vaillants guerriers, quatre cent mille hommes d'élite; et Jéroboam se rangea en bataille contre lui avec huit cent mille hommes d'élite, vaillants guerriers. |
4 En Abia maakte zich op van boven den berg Zemaraim, dewelke is in het gebergte van Efraim; en hij zeide: Hoort mij toe, Jerobeam, en gans Israel! |
4 En Abía begaf zich op den berg Zemaraïm, die in het gebergte van Efraïm is, en sprak: Hoort mij, Jerobeam en geheel Israël. |
4 En Abia ging staan op den berg Semaraim, in het gebergte van Efraim, en zeide: Hoort naar mij, Jerobeam en gans Israel! |
4 Toen ging Abia staan op de berg Semaraim, in het gebergte van Efraim, en zeide: Hoort naar mij, Jerobeam en geheel Israel! |
4 Du haut du mont Tsemaraïm, qui fait partie de la montagne d'Ephraïm, Abija se leva et dit: Ecoutez-moi, Jéroboam, et tout Israël! |
5 Staat het u niet toe te weten, dat de HEERE, de God Israels, het koninkrijk over Israel aan David gegeven heeft, tot in eeuwigheid, hem en zijn zonen, met een zoutverbond? |
5 Weet gij niet, dat de Heer, Israëls God, het koninkrijk van Israël aan David gegeven heeft eeuwiglijk, aan hem en zijne zonen, met een altoosdurend verbond (Zoutverbond)? |
5 Gij kunt immers weten dat de Heer, de god van Israel, het koningsschap over Israel tot in eeuwigheid heeft gegeven aan David, aan hem en zijn zonen, bij een zoutverbond. |
5 Is het u niet bekend, dat de Here, de God van Israel, het koningschap over Israel voor altijd aan David gegeven heeft, aan hem en aan zijn zonen, een zoutverbond? |
5 Ne devez-vous pas savoir que l'Eternel, le Dieu d'Israël, a donné pour toujours à David la royauté sur Israël, à lui et à ses fils, par une alliance inviolable? |
6 Evenwel is Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht van Salomo, den zoon van David, opgestaan, en heeft gerebelleerd tegen zijn heer. |
6 Maar Jerobeam, Nebats zoon, de knecht van Salomo, Davids zoon, wierp zich op en viel af van zijnen heer. |
6 Maar nu is Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht van Davids zoon Salomo, in opstand gekomen en heeft tegen zijn heer oproer gemaakt. |
6 Maar Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht van Salomo, de zoon van David, stond op en maakte oproer tegen zijn heer. |
6 Mais Jéroboam, fils de Nebath, serviteur de Salomon, fils de David, s'est levé et s'est révolté contre son maître. |
7 Daartoe hebben zich ijdele mannen, kinderen Belials, tot hem vergaderd, en hebben zich sterk gemaakt tegen Rehabeam, den zoon van Salomo, als Rehabeam jong was en teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken. |
7 En lichtvaardige, boze lieden hebben zich bij hem gevoegd, en hebben zich sterk gemaakt tegen Rehabeam, den zoon van Salomo; want Rehabeam was jong en bloohartig, zodat hij zich tegen hen niet verweerde. |
7 Daar loszinnige, nietswaardige lieden zich bij hem aansloten, is hij driest opgetreden tegen Salomo's zoon Rehabeam, en deze, nog jong en teer van gemoed, kon hem geen tegenstand bieden. |
7 Tot hem vergaderden zich lichtzinnige mannen, nietswaardige lieden, die de overhand hadden over Rechabeam, de zoon van Salomo. Rechabeam nu was jong en week van hart en was tegen hen niet opgewassen. |
7 Des gens de rien, des hommes pervers, se sont rassemblés auprès de lui et l'ont emporté sur Roboam, fils de Salomon. Roboam était jeune et craintif, et il manqua de force devant eux. |
8 En nu, gij denkt u te versterken tegen het koninkrijk des HEEREN, [hetwelk] in de hand is der zonen van David; gij zijt wel een grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren bij u, die u Jerobeam tot goden gemaakt heeft. |
8 Nu denkt gij u te stellen tegen het rijk des Heren, dat onder Davids zonen is; doch gij zijt wel ene grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren, die Jerobeam u tot goden gemaakt heeft. |
8 En nu meent ook gij tegenstand te kunnen bieden aan het koningsschap dat de Heer uitoefent door Davids zonen, omdat gij een grote menigte zijt en de gouden stieren die Jerobeam voor u tot goden gemaakt heeft bij u hebt. |
8 Welnu, gij denkt het koningschap des Heren, dat in de hand van de zonen Davids is, te kunnen trotseren, omdat gij een grote menigte zijt en de gouden kalveren hebt, die Jerobeam u tot goden gemaakt heeft. |
8 Et maintenant, vous pensez triompher du royaume de l'Eternel, qui est entre les mains des fils de David; et vous êtes une multitude nombreuse, et vous avez avec vous les veaux d'or que Jéroboam vous a faits pour dieux. |
9 Hebt gij niet de priesteren des HEEREN, de zonen van Aaron, en de Levieten uitgedreven, en hebt u priesteren gemaakt, gelijk de volken der landen? Een iegelijk, die komt om zijn hand te vullen met een jong rund en zeven rammen, die wordt priester dergenen, die geen goden zijn. |
9 Hebt gij niet de priesters des Heren, de kinderen van Aäron, en de Levieten uitgestoten, en u eigen priesters gemaakt, zoals de volken der landen? Wie slechts komt om zich te laten wijden met een jongen var en zeven rammen, die wordt priester van wie geen goden zijn. |
9 Hebt gij niet de priesters des Heeren, de zonen van Aaron, en de Levieten verdreven, en u priesters gemaakt als de volken van andere landen? Ieder die kwam om zijn wijdingsoffer te brengen, met een jongen stier en zeven rammen, werd priester van de niet-goden. |
9 Hebt gij niet de priesters des Heren, de zonen van Aaron, en de Levieten verdreven, en u priesters gemaakt zoals bij de volken der landen? Ieder, die kwam, om zich te laten wijden met een jonge stier en zeven rammen, werd priester voor wat geen goden zijn. |
9 N'avez-vous pas repoussé les sacrificateurs de l'Eternel, les fils d'Aaron et les Lévites, et ne vous êtes-vous pas fait des sacrificateurs, comme les peuples des autres pays? Quiconque venait avec un jeune taureau et sept béliers, afin d'être consacré, devenait sacrificateur de ce qui n'est point Dieu. |
10 Maar ons aangaande, de HEERE is onze God, en wij hebben Hem niet verlaten; en de priesters, die den HEERE dienen, zijn de zonen van Aaron, en de Levieten zijn in het werk. |
10 Maar wij hebben met ons den Heer, onzen God, dien wij niet verlaten, en de priesters, die den Heer dienen, de kinderen van Aäron, en de Levieten in hun ambt, |
10 Wij daarentegen, onze god is de Heer, en wij hebben hem niet verlaten: als priesters dienen den Heer Aarons zonen en de Levieten in hun ambt. |
10 Wij daarentegen, de Here is onze God, wij hebben Hem niet verlaten; de zonen van Aaron dienen de Here als priesters, de Levieten doen hun werk |
10 Mais pour nous, l'Eternel est notre Dieu, et nous ne l'avons point abandonné, les sacrificateurs au service de l'Eternel sont fils d'Aaron, et les Lévites remplissent leurs fonctions. |
11 En zij steken aan voor den HEERE brandofferen, op elken morgen en op elken avond, ook reukwerk van welriekende specerijen, nevens de toerichting des broods op de reine tafel, en den gouden kandelaar en zijn lampen, om [die] op elken avond te doen branden; want wij nemen waar de wacht des HEEREN, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. |
11 die den Heer elken morgen en elken avond brandoffers ontsteken benevens het goede reukwerk, en die de broden bereiden op de zuivere tafel, en den gouden kandelaar met zijne lampen, om alle avonden aangestoken te worden. Want wij nemen de wacht van den Heer, onzen God, waar, maar gijlieden hebt Hem verlaten. |
11 Zij ontsteken voor den Heer brandoffers, elken morgen en elken avond, zorgen voor den offerwierook, voor het stapelbrood op de reine tafel en voor den gouden luchter met zijn lampen, om ze elken avond aan te steken; want wij nemen onze plichten waar jegens den Heer, onzen god, terwijl gij hem verlaten hebt. |
11 En ontsteken voor de Here brandoffers elke morgen en elke avond, en welriekend reukwerk; zij zorgen voor het toonbrood op de reine tafel en voor de gouden kandelaar en zijn lampen, om die elke avond aan te steken, want wij nemen waar, wat ons door de Here, onze God, is opgedragen; maar gij hebt Hem verlaten. |
11 Nous offrons chaque matin et chaque soir des holocaustes à l'Eternel, nous brûlons le parfum odoriférant, nous mettons les pains de proposition sur la table pure, et nous allumons chaque soir le chandelier d'or et ses lampes; car nous observons les commandements de l'Eternel, notre Dieu. Et vous, vous l'avez abandonné. |
12 Daarom ziet, God is met ons aan de spitse, en Zijn priesteren met de trompetten des geklanks, om tegen u alarmgeklank te maken; o kinderen Israels, strijdt niet tegen den HEERE, den God uwer vaderen, want gij zult geen voorspoed hebben. |
12 Ziet, God is met ons aan de spits, en zijne priesters, en de luidklinkende trompetten, opdat men tegen u trompette; strijdt niet tegen den Heer, den God uwer vaderen, o kinderen Israëls, want het zal u niet gelukken. |
12 En ziet, bij ons gaat God aan de spits, en zijn priesters met de trompetten voor het alarm, om tegen u alarm te blazen. Israelieten, voert toch geen krijg met den Heer, den god uwer vaderen; want gij zult niet voorspoedig zijn. |
12 En zie, bij ons gaat God aan de spits. En zijn priesters met alarmtrompetten, om tegen u alarm te blazen. Israelieten, strijdt toch niet tegen de Here, de God uwer vaderen, want gij zult niet voorspoedig zijn! |
12 Voici, Dieu et ses sacrificateurs sont avec nous, à notre tête, et nous avons les trompettes retentissantes pour les faire résonner contre vous. Enfants d'Israël! ne faites pas la guerre à l'Eternel, le Dieu de vos pères, car vous n'auriez aucun succès. |
13 Maar Jerobeam deed een achterlage omwenden, om van achter hen te komen; zo waren zij voor het aangezicht van Juda, en de achterlage was achter hen. |
13 Maar Jerobeam stelde ene hinderlaag om hen van achteren aan te vallen, zodat zij Vóór Juda waren, en de hinderlaag achter hen. |
13 Jerobeam nu deed enige troepen, ter hinderlaag bestemd, een omtrekkende beweging maken om hen in den rug aan te vallen; zodat voor Juda troepen stonden en andere in hinderlaag in hun rug waren. |
13 Jerobeam nu had een omtrekkende beweging laten maken, waardoor een hinderlaag achter hen kwam, zodat [het] [leger] voor de Judeeers was en de hinderlaag achter hen. |
13 Jéroboam les prit par derrière au moyen d'une embuscade, et ses troupes étaient en face de Juda, qui avait l'embuscade par derrière. |
14 Toen nu Juda omzag, ziet, zo hadden zij den strijd voor en achter; en zij riepen tot den HEERE, en de priesters trompetten met de trompetten. |
14 Toen nu Juda zich omkeerde, zie, toen was er van voren en van achteren strijd; en zij riepen tot den Heer, en de priesters bliezen op de trompetten, |
14 De Judeers keerden zich om, en daar hadden zij den strijd van voren en van achteren! Nu riepen zij tot den Heer, terwijl de priesters op de trompetten bliezen; |
14 Toen keerden zich de Judeeers om; en zie, zij hadden de strijd van voren en van achteren, maar zij riepen tot de Here, de priesters bliezen op de trompetten |
14 Ceux de Juda s'étant retournés eurent à combattre devant et derrière. Ils crièrent à l'Eternel, et les sacrificateurs sonnèrent des trompettes. |
15 En de mannen van Juda maakten een alarmgeschrei; en het geschiedde, als de mannen van Juda een alarmgeschrei maakten, dat God Jerobeam en het ganse Israel sloeg voor Abia en Juda. |
15 en de mannen van Juda maakten een krijgsgeschreeuw; en toen de mannen van Juda een krijgsgeschreeuw maakten, sloeg God Jerobeam en geheel Israël voor Abía en Juda, |
15 zo maakten de mannen van Juda alarm. Toen nu de mannen van Juda alarm maakten, deed God Jerobeam en gans Israel de nederlaag lijden voor Abia en Juda: |
15 En de mannen van Juda hieven de strijdkreet aan. Toen de mannen van Juda de strijdkreet aanhieven, deed God Jerobeam en geheel Israel tegen Abia en Juda de nederlaag lijden. |
15 Les hommes de Juda poussèrent un cri de guerre et, au cri de guerre des hommes de Juda, l'Eternel frappa Jéroboam et tout Israël devant Abija et Juda. |
16 En de kinderen Israels vloden voor het aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun hand. |
16 en de kinderen Israëls vloden voor Juda, en God gaf hen in hunne handen, |
16 de Israelieten vloden voor Juda, en God leverde hen aan Juda over. |
16 De Israelieten vluchtten voor Juda, en God gaf hen in hun macht. |
16 Les enfants d'Israël s'enfuirent devant Juda, et Dieu les livra entre ses mains. |
17 Abia dan, en zijn volk, sloeg hen met een groten slag; want uit Israel vielen verslagen vijfhonderd duizend uitgelezen mannen. |
17 zodat Abía met zijn volk ene grote slachting onder hen aanrichtte, en uit Israël vielen verslagen vijfhonderd duizend uitgelezen manschappen. |
17 Abia en zijn volk richtten een grote slachting onder hen aan zodat van Israel vijfhonderd duizend krijgers sneuvelden. |
17 Abia en zijn volk richtten onder hen een grote slachting aan en er sneuvelden van Israel vijfhonderdduizend krijgers. |
17 Abija et son peuple leur firent éprouver une grande défaite, et cinq cent mille hommes d'élite tombèrent morts parmi ceux d'Israël. |
18 Alzo werden de kinderen Israels vernederd te dier tijd; maar de kinderen van Juda werden machtig, dewijl zij op den HEERE, hunner vaderen God, gesteund hadden. |
18 Alzo werden op dien tijd de kinderen Israëls verootmoedigd, maar de kinderen van Juda werden machtig, want zij verlieten zich op den Heer, den God hunner vaderen. |
18 Zo werden te dier tijd de Israelieten vernederd en behielden de Judeers de overhand, omdat zij gesteund hadden op den Heer, den god hunner vaderen. |
18 Aldus werden de Israelieten te dien tijde vernederd; de Judeeers hadden de overhand, omdat zij steunden op de Here, de God hunner vaderen. |
18 Les enfants d'Israël furent humiliés en ce temps, et les enfants de Juda remportèrent la victoire, parce qu'ils s'étaient appuyés sur l'Eternel, le Dieu de leurs pères. |
19 En Abia jaagde Jerobeam achterna, en nam van hem de steden, Beth-el met haar onderhorige plaatsen, en Jesana met haar onderhorige plaatsen, en Efron met haar onderhorige plaatsen. |
19 En Abía joeg Jerobeam achterna, en nam hem steden af, Beth-El met hare onderhorige plaatsen, Jesana met hare onderhorige plaatsen, en Efron met hare onderhorige plaatsen; |
19 En Abia vervolgde Jerobeam, en nam hem enige steden af: Bethel met onderhoorigheden, Jesjana met onderhoorigheden en Efron met onderhoorigheden. |
19 Abia achtervolgde Jerobeam en nam sommige steden van hem in: Betel met zijn onderhorige plaatsen, Jesana met zijn onderhorige plaatsen, en Efron met zijn onderhorige plaatsen. |
19 Abija poursuivit Jéroboam et lui prit des villes, Béthel et les villes de son ressort, Jeschana et les villes de son ressort, et Ephron et les villes de son ressort. |
20 En Jerobeam behield geen kracht meer in de dagen van Abia; maar de HEERE sloeg hem, dat hij stierf. |
20 zodat Jerobeam vervolgens niet weder tot kracht kwam, terwijl Abía leefde; en de Heer sloeg hem zo, dat hij stierf. |
20 Jerobeam kwam niet weer bij krachten zolang Abia leefde; en de Heer sloeg hem, en hij stierf. |
20 Jerobeam had in de dagen van Abia geen kracht meer over; de Here sloeg hem, zodat hij stierf. |
20 Jéroboam n'eut plus de force du temps d'Abija; et l'Eternel le frappa, et il mourut. |
21 Zo versterkte zich Abia; en hij nam zich veertien vrouwen, en gewon twee en twintig zonen en zestien dochteren. |
21 Toen nu Abía machtig werd, nam hij veertien vrouwen, en verwekte twee en twintig zonen en zestien dochters. |
21 Maar Abia versterkte zich. Hij huwde veertien vrouwen en verwekte twee en twintig zonen en zestien dochters. |
21 Maar Abia was machtig. Hij nam zich veertien vrouwen en verwekte tweeentwintig zonen en zestien dochters. |
21 Mais Abija devint puissant; il eut quatorze femmes, et engendra vingt-deux fils et seize filles. |
22 Het overige nu der geschiedenissen van Abia, zo zijn wegen als zijn woorden, zijn beschreven in de historie van den profeet Iddo. |
22 Wat er nu meer van Abía te zeggen is, en zijne wegen en zijn doen, dat is geschreven in het verhaal van den profeet Iddo. |
22 Het overige nu der geschiedenis van Abia, zijn handel en wandel, is beschreven in de Verhandeling van den profeet Iddo. |
22 Het overige van de geschiedenis van Abia, en zijn handel en wandel zijn beschreven in de Uitlegging van de profeet Iddo. |
22 Le reste des actions d'Abija, ce qu'il a fait et ce qu'il a dit, cela est écrit dans les mémoires du prophète Iddo. |