|
1 Toen hief Jakob zijn voeten op, en ging naar het land der kinderen van het Oosten. |
1 Toen lichtte Jakob zijne voeten op en ging naar het land, dat oostwaarts ligt, |
1 Toen hief Jakob zijn voeten op en ging naar het land der Oosterlingen. |
1 En Jakob begaf zich op weg en ging naar het land der stammen van het Oosten. |
1 Jacob se mit en marche, et s'en alla au pays des fils de l'Orient. |
2 En hij zag toe, en ziet, er was een put in het veld; en ziet, er waren drie kudden schapen nevens dien nederliggende; want uit dien put drenkten zij de kudden; en er was een grote steen op den mond van dien put. |
2 en zag om, en zie, daar was een put op het veld; en zie, drie kudden schapen lagen daarbij, want uit dien put plachten zij de kudden te drenken; en er lag een grote steen op den mond van den put; |
2 Daar zag hij op het veld een put, benevens drie kudden kleinvee, daarbij gelegerd; want uit dien put werden de kudden gedrenkt. Op den mond van den put lag een grote steen, |
2 Toen hij rondkeek, zag hij een put in het veld, en zie, drie kudden kleinvee waren daarbij gelegerd, want men placht de kudden uit die put te drenken. De steen op de opening van de put was groot; |
2 Il regarda. Et voici, il y avait un puits dans les champs; et voici, il y avait à côté trois troupeaux de brebis qui se reposaient, car c'était à ce puits qu'on abreuvait les troupeaux. Et la pierre sur l'ouverture du puits était grande. |
3 En derwaarts werden al de kudden verzameld, en zij wentelden den steen van den mond des puts, en drenkten de schapen, en legden den steen weder op den mond van dien put, op zijn plaats. |
3 en zij plachten al de kudden aldaar te vergaderen, en den steen van den mond des puts af te wentelen, en de schapen te drenken, en legden dan den steen weder op den mond des puts, op zijne plaats. |
3 en wanneer al de herders daar saamgekomen waren, wentelden zij dien daarvan af en drenkten het vee; waarna zij den steen weder op zijn plaats, op den mond van den put, legden. |
3 Als alle kudden daar bijeengedreven waren, wentelde men de steen van de opening van de put en drenkte het vee; daarna bracht men de steen weer op de opening van de put op zijn plaats. |
3 Tous les troupeaux se rassemblaient là; on roulait la pierre de dessus l'ouverture du puits, on abreuvait les troupeaux, et l'on remettait la pierre à sa place sur l'ouverture du puits. |
4 Toen zeide Jakob tot hen: Mijn broeders! van waar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn van Haran. |
4 En Jakob sprak tot hen: Lieve broeders! van waar zijt gij? Zij antwoordden: Wij zijn van Haran. |
4 Jakob zeide tot hen: Broeders, van waar zijt gij? Zij zeiden: Wij zijn uit Haran. |
4 En Jakob zeide tot [de] [herders]: Mijn broeders, vanwaar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn uit Haran. |
4 Jacob dit aux bergers: Mes frères, d'où êtes-vous? Ils répondirent: Nous sommes de Charan. |
5 En hij zeide tot hen: Kent gij Laban, den zoon van Nahor? En zij zeiden: Wij kennen [hem]. |
5 En hij sprak tot hen: Kent gij ook Laban, Nahors zoon? Zij antwoordden: Wij kennen hem. |
5 Hij zeide tot hen: Kent gij Laban, den zoon van Nahor? Zij zeiden: Ja. |
5 Daarop zeide hij tot hen: Kent gij ook Laban, de zoon van Nachor? En zij zeiden: Ja. |
5 Il leur dit: Connaissez-vous Laban, fils de Nachor? Ils répondirent: Nous le connaissons. |
6 Voorts zeide hij tot hen: Is het wel met hem? En zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter, komt met de schapen. |
6 Hij sprak: Gaat het hem nog wél? Zij antwoordden: Het gaat hem wél; en zie, daar komt zijne dochter Rachel met de schapen. |
6 Hij zeide tot hen: Gaat het goed met hem? Zij zeiden: Ja; en daar komt zijn dochter Rachel met het vee aan! |
6 Vervolgens zeide hij tot hen: Gaat het hem wel? En zij zeiden: Ja, maar zie daar komt zijn dochter Rachel aan met het kleinvee. |
6 Il leur dit: Est-il en bonne santé? Ils répondirent: Il est en bonne santé; et voici Rachel, sa fille, qui vient avec le troupeau. |
7 En hij zeide: Ziet, het is nog hoog dag, het is geen tijd, dat het vee verzameld worde; drenkt de schapen, en gaat heen, weidt [dezelve]. |
7 En hij sprak: Het is nog hoog dag, en het is nog geen tijd om het vee binnen te drijven: drenkt de schapen, en gaat heen en weidt ze. |
7 Hij hernam: De dag is nog lang; het is nog geen tijd om de dieren bijeen te drijven. Drenkt het vee en laat het grazen. |
7 Toen zeide hij: Zie, het is nog volop dag, het is nog geen tijd, dat de kudde bijeengedreven wordt; drenkt het vee en gaat het weer weiden. |
7 Il dit: Voici, il est encore grand jour, et il n'est pas temps de rassembler les troupeaux; abreuvez les brebis, puis allez, et faites-les paître. |
8 Toen zeiden zij: Wij kunnen niet, totdat al de kudden samen zullen vergaderd zijn, en dat men den steen van den mond des puts afwentele, opdat wij de schapen drenken. |
8 Zij antwoordden: Wij kunnen niet, voordat al de kudden te zamen gebracht worden en wij den steen van den mond des puts afwentelen, en alzo de schapen drenken. |
8 Zij zeiden: Dat kunnen wij niet doen voordat alle herders zijn saamgekomen en den steen van den mond van den put hebben gewenteld; dan drenken wij het vee. |
8 Maar zij zeiden: Dat kunnen wij niet, voordat al de kudden bijeengedreven zijn; dan wentelt men de steen van de opening van de put, en drenken wij het vee. |
8 Ils répondirent: Nous ne le pouvons pas, jusqu'à ce que tous les troupeaux soient rassemblés; c'est alors qu'on roule la pierre de dessus l'ouverture du puits, et qu'on abreuve les brebis. |
9 Als hij nog met hen sprak, zo kwam Rachel met de schapen, die haar vader toebehoorden; want zij was een herderin. |
9 En terwijl hij nog met hen sprak, kwam Rachel met de schapen haars vaders, want zij hoedde de schapen. |
9 Nog was hij met hen in gesprek, toen Rachel met het vee van haar vader aankwam; want zij was een herderin. |
9 Terwijl hij nog met hen sprak, kwam Rachel er aan met het kleinvee van haar vader, want zij was een herderin. |
9 Comme il leur parlait encore, survint Rachel avec le troupeau de son père; car elle était bergère. |
10 En het geschiedde, als Jakob Rachel zag, de dochter van Laban, zijner moeders broeder, en de schapen van Laban, zijner moeders broeder, dat Jakob toetrad, en wentelde den steen van den mond des puts, en drenkte de schapen van Laban, zijner moeders broeder. |
10 Toen nu Jakob Rachel zag, de dochter van Laban, zijn moeders broeder, en de schapen van Laban, zijns moeders broeder, trad hij toe en wentelde den steen af van den mond des puts, en drenkte de schapen van Laban, zijns moeders broeder. |
10 Zodra Jakob Rachel, de dochter van Laban, den broeder zijner moeder, en het vee van zijn oom Laban in het oog kreeg, trad hij toe, wentelde den steen van den mond van den put en drenkte het vee van zijn oom Laban. |
10 Zodra Jakob Rachel, de dochter van Laban, de broeder van zijn moeder, zag, en het kleinvee van Laban, de broeder van zijn moeder, trad Jakob toe, wentelde de steen van de opening van de put en drenkte het vee van Laban, de broeder van zijn moeder. |
10 Lorsque Jacob vit Rachel, fille de Laban, frère de sa mère, et le troupeau de Laban, frère de sa mère, il s'approcha, roula la pierre de dessus l'ouverture du puits, et abreuva le troupeau de Laban, frère de sa mère. |
11 En Jakob kuste Rachel; en hij hief zijn stem op en weende. |
11 En hij kuste Rachel, en weende overluid; |
11 En hij kuste Rachel en brak in geween uit. |
11 En Jakob kuste Rachel en verhief zijn stem en weende. |
11 Et Jacob baisa Rachel, il éleva la voix et pleura. |
12 En Jakob gaf Rachel te kennen, dat hij een broeder van haar vader, en dat hij de zoon van Rebekka was. Toen liep zij heen, en gaf het aan haar vader te kennen. |
12 en hij zeide haar, dat hij haars vaders broeder was, en de zoon van Rebekka. Toen liep zij heen en zeide het aan haren vader. |
12 Toen Jakob aan Rachel medegedeeld had dat hij een bloedverwant van haar vader en een zoon van Rebekka was, liep zij heen en vertelde het haar vader. |
12 Daarop vertelde Jakob Rachel, dat hij een bloedverwant van haar vader was, en de zoon van Rebekka. Toen snelde zij weg en deelde het haar vader mede. |
12 Jacob apprit à Rachel qu'il était parent de son père, qu'il était fils de Rebecca. Et elle courut l'annoncer à son père. |
13 En het geschiedde, als Laban die tijding hoorde van Jakob, zijner zusters zoon, zo liep hij hem tegemoet, en omhelsde hem, en kuste hem, en bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al deze dingen. |
13 Toen nu Laban hoorde van Jakob, zijns zusters zoon, liep hij hem te gemoet, en omhelsde en kuste hem, en bracht hem in zijn huis. Toen verhaalde hij aan Laban al deze dingen. |
13 Laban, den naam van Jakob, den zoon zijner zuster, horende, liep hem tegemoet, omhelsde hem, kuste hem en bracht hem in zijn huis; en Jakob verhaalde aan Laban alwat gebeurd was. |
13 Zodra Laban het bericht aangaande Jakob, de zoon zijner zuster, hoorde, snelde hij hem tegemoet, omhelsde hem en kuste hem hartelijk, en bracht hem in zijn huis. En hij vertelde dit alles aan Laban. |
13 Dès que Laban eut entendu parler de Jacob, fils de sa soeur, il courut au-devant de lui, il l'embrassa et le baisa, et il le fit venir dans sa maison. Jacob raconta à Laban toutes ces choses. |
14 Toen zeide Laban tot hem: Voorwaar, gij zijt mijn gebeente en mijn vlees! En hij bleef bij hem een volle maand. |
14 Toen sprak Laban tot hem: Welaan, gij zijt mijn gebeente en mijn vlees. En als hij een maand lang bij hem geweest was, |
14 Toen zeide Laban tot hem: Gij zijt immers mijn been en vlees! En Jakob vertoefde bij hem een volle maand. |
14 Toen zeide Laban tot hem: Waarlijk, gij zijt mijn eigen vlees en bloed. En hij bleef een volle maand bij hem. |
14 Et Laban lui dit: Certainement, tu es mon os et ma chair. Jacob demeura un mois chez Laban. |
15 Daarna zeide Laban tot Jakob: Omdat gij mijn broeder zijt, zoudt gij mij derhalve om niet dienen? verklaar mij, wat zal uw loon zijn? |
15 sprak Laban tot Jakob: Schoon gij mijn broeder zijt, zoudt gij mij daarom voor niet dienen? Zeg, wat uw loon zal zijn. |
15 Toen sprak Laban tot hem: Zoudt gij omdat gij mijn bloedverwant zijt mij omniet dienen? Zeg mij, wat uw loon moet zijn. |
15 En Laban zeide tot Jakob: Zoudt gij, omdat gij mijn bloedverwant zijt, mij dienen om niet? Zeg mij, wat uw loon moet zijn. |
15 Puis Laban dit à Jacob: Parce que tu es mon parent, me serviras-tu pour rien? Dis-moi quel sera ton salaire. |
16 En Laban had twee dochters: de naam der grootste was Lea; en de naam der kleinste was Rachel. |
16 Laban nu had twee dochters, de oudste genaamd Lea, en de jongste Rachel. |
16 Laban nu had twee dochters; de oudste heette Lea, de jongste Rachel. |
16 Nu had Laban twee dochters; de oudste heette Lea en de jongste Rachel. |
16 Or, Laban avait deux filles: l'aînée s'appelait Léa, et la cadette Rachel. |
17 Doch Lea had tedere ogen; maar Rachel was schoon van gedaante, en schoon van aangezicht. |
17 Maar Lea had een zwak gezicht, Rachel daarentegen was schoon van gestalte en schoon van aangezicht. |
17 Lea's ogen waren flets maar Rachel was schoon van gestalte en uiterlijk. |
17 Lea's ogen waren flets, maar Rachel was schoon van gestalte en schoon van uiterlijk. |
17 Léa avait les yeux délicats; mais Rachel était belle de taille et belle de figure. |
18 En Jakob had Rachel lief; en hij zeide: Ik zal u zeven jaren dienen, om Rachel, uw kleinste dochter. |
18 En Jakob kreeg Rachel lief, en sprak: Ik wil u zeven jaren dienen om Rachel, uwe jongste dochter. |
18 En Jakob had Rachel lief. Daarom zeide hij: Ik wil u zeven jaren dienen om Rachel, uw jongste dochter. |
18 En Jakob had Rachel lief. Daarom zeide hij: Ik wil u zeven jaren dienen om uw jongste dochter Rachel. |
18 Jacob aimait Rachel, et il dit: Je te servirai sept ans pour Rachel, ta fille cadette. |
19 Toen zeide Laban: Het is beter, dat ik haar aan u geve, dan dat ik haar aan een anderen man geve; blijf bij mij. |
19 Laban antwoordde: Het is beter, dat ik haar u geef, dan aan een ander: blijf bij mij. |
19 Laban zeide: Ik geef haar liever aan u dan aan een vreemde. Blijf bij mij. |
19 En Laban zeide: Het is beter, dat ik haar aan u geef dan dat ik haar aan een andere man geef; blijf bij mij. |
19 Et Laban dit: J'aime mieux te la donner que de la donner à un autre homme. Reste chez moi! |
20 Alzo diende Jakob om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige dagen, omdat hij haar liefhad. |
20 Alzo diende Jakob om Rachel zeven jaren; en zij schenen hem enkele dagen te zijn, zo lief had hij haar. |
20 Zo diende Jakob om Rachel zeven jaren, en die geleken hem slechts enige dagen, omdat hij haar liefhad. |
20 Derhalve diende Jakob zeven jaren om Rachel, en die waren in zijn ogen als enkele dagen, omdat hij haar liefhad. |
20 Ainsi Jacob servit sept années pour Rachel: et elles furent à ses yeux comme quelques jours, parce qu'il l'aimait. |
21 Toen zeide Jakob tot Laban: Geef mijn huisvrouw, want mijn dagen zijn vervuld, dat ik tot haar inga. |
21 En Jakob sprak tot Laban: Geef mij mijne huisvrouw, want het is nu de tijd, dat ik tot haar ga. |
21 Toen zeide Jakob tot Laban: Geef mij mijn vrouw, want mijn diensttijd is verstreken; opdat ik tot haar kome. |
21 Daarna zeide Jakob tot Laban: Geef mij mijn vrouw, want mijn tijd is om, opdat ik tot haar kome. |
21 Ensuite Jacob dit à Laban: Donne-moi ma femme, car mon temps est accompli: et j'irai vers elle. |
22 Zo verzamelde Laban al de mannen dier plaats, en maakte een maaltijd. |
22 Toen nodigde Laban al de lieden van die plaats, en maakte een bruilofsmaaltijd. |
22 Dus verzamelde Laban al de burgers der plaats en richtte een gastmaal aan. |
22 En Laban vergaderde al de mannen van die plaats, en richtte een maaltijd aan. |
22 Laban réunit tous les gens du lieu, et fit un festin. |
23 En het geschiedde des avonds, dat hij zijn dochter Lea nam, en bracht haar tot hem; en hij ging tot haar in. |
23 Maar des avonds nam hij zijn dochter Lea, en bracht haar tot hem binnen en hij ging tot haar. |
23 Maar 's avonds nam hij zijn dochter Lea en bracht haar bij Jakob, die tot haar kwam. |
23 Des avonds echter nam hij zijn dochter Lea en bracht haar tot hem, en hij kwam tot haar. |
23 Le soir, il prit Léa, sa fille, et l'amena vers Jacob, qui s'approcha d'elle. |
24 En Laban gaf haar Zilpa, zijn dienstmaagd, aan Lea, zijn dochter, [tot] een dienstmaagd. |
24 En Laban gaf zijne dienstmaagd Zilpa aan zijne dochter Lea tot ene dienstmaagd. |
24 En Laban gaf zijn slavin Zilpa aan zijn dochter Lea tot slavin. |
24 Ook gaf Laban haar zijn slavin Zilpa, tot een slavin voor zijn dochter Lea. |
24 Et Laban donna pour servante à Léa, sa fille, Zilpa, sa servante. |
25 En het geschiedde des morgens, en ziet, het was Lea. Daarom zeide hij tot Laban: Wat is dit, [dat] gij mij gedaan hebt; heb ik niet bij u gediend om Rachel? waarom hebt gij mij dan bedrogen? |
25 Maar des morgens, zie, toen was het Lea. En hij sprak tot Laban: Waarom hebt gij mij dat gedaan? Heb ik u niet gediend om Rachel? Waarom hebt gij mij dan bedrogen? |
25 Den volgenden morgen--daar was het Lea! Daarom zeide hij tot Laban: Wat hebt gij mij gedaan? Ben ik niet om Rachel bij u in dienst geweest? Waarom hebt gij mij bedrogen? |
25 Maar des morgens, zie, het was Lea. Toen zeide hij tot Laban: Wat hebt gij mij daar gedaan? Heb ik niet om Rachel bij u gediend, waarom hebt gij mij dan bedrogen? |
25 Le lendemain matin, voilà que c'était Léa. Alors Jacob dit à Laban: Qu'est-ce que tu m'as fait? N'est-ce pas pour Rachel que j'ai servi chez toi? Pourquoi m'as-tu trompé? |
26 En Laban zeide: Men doet alzo niet te dezer onzer plaatse, dat men de kleinste uitgeve voor de eerstgeborene. |
26 Laban antwoordde: Het is niet de gewoonte in ons land, dat men de jongste geve Vóór de oudste. |
26 Maar Laban zeide: Men doet dit in onze plaats niet, de jongste voor de oudste uit te huwelijken. |
26 Daarop zeide Laban: Zo doet men niet hier ter plaatse, dat men de jongste ten huwelijk geeft voor de eerstgeborene. |
26 Laban dit: Ce n'est point la coutume dans ce lieu de donner la cadette avant l'aînée. |
27 Vervul de week van deze; dan zullen wij u ook die geven, voor den dienst, dien gij nog andere zeven jaren bij mij dienen zult. |
27 Houd met deze de week uit; dan zal ik u de andere ook geven, voor den dienst, dien gij Nóg zeven jaren bij mij dienen zult. |
27 Breng de huwelijksweek van deze ten einde; dan zal ik u ook de andere geven, op voorwaarde dat gij mij nogmaals zeven jaren dient. |
27 Breng de bruiloftsweek met deze ten einde, dan zal u ook de andere gegeven worden voor de dienst, waarmede gij nog eens zeven jaren bij mij dienen zult. |
27 Achève la semaine avec celle-ci, et nous te donnerons aussi l'autre pour le service que tu feras encore chez moi pendant sept nouvelles années. |
28 En Jakob deed alzo; en hij vervulde de week van deze. Toen gaf hij hem Rachel, zijn dochter, hem tot een vrouw. |
28 Jakob deed zo, en hield de week uit. Toen gaf hij hem Rachel, zijne dochter, tot vrouw. |
28 Jakob deed zo en bracht de week met haar ten einde; waarna Laban hem zijn dochter Rachel tot vrouw gaf. |
28 En Jakob deed zo; Hij bracht de bruiloftsweek met haar ten einde; daarop gaf hij hem zijn dochter Rachel tot vrouw. |
28 Jacob fit ainsi, et il acheva la semaine avec Léa; puis Laban lui donna pour femme Rachel, sa fille. |
29 En Laban gaf aan zijn dochter Rachel zijn dienstmaagd Bilha, haar tot een dienstmaagd. |
29 En hij gaf zijne dienstmaagd Bilha aan zijne dochter Rachel tot ene dienstmaagd. |
29 En Laban schonk aan zijn dochter Rachel zijn slavin Bilha tot slavin. |
29 En Laban gaf aan zijn dochter Rachel zijn slavin Bilha, haar tot een slavin. |
29 Et Laban donna pour servante à Rachel, sa fille, Bilha, sa servante. |
30 En hij ging ook in tot Rachel, en had ook Rachel liever dan Lea; en hij diende bij hem nog andere zeven jaren. |
30 Alzo ging hij ook tot Rachel; en hij had Rachel liever dan Lea, en diende bij hem ook de andere zeven jaren. |
30 Jakob kwam ook tot Rachel, en hij had ook Rachel meer lief dan Lea. Zo was hij nogmaals zeven jaren bij Laban in dienst. |
30 [Jakob] kwam ook tot Rachel, en hij had Rachel lief, in tegenstelling met Lea. Aldus diende hij bij hem nog eens zeven jaren. |
30 Jacob alla aussi vers Rachel, qu'il aimait plus que Léa; et il servit encore chez Laban pendant sept nouvelles années. |
31 Toen nu de HEERE zag, dat Lea gehaat was, opende Hij haar baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar. |
31 Toen nu de Heer zag, dat Lea ongeacht was, maakte hij haar vruchtbaar en Rachel onvruchtbaar. |
31 Toen de Heer zag dat Lea niet geliefd was, opende hij haar schoot, terwijl Rachel onvruchtbaar bleef. |
31 Toen de Here zag, dat Lea niet bemind was, opende Hij haar schoot, maar Rachel bleef onvruchtbaar. |
31 L'Eternel vit que Léa n'était pas aimée; et il la rendit féconde, tandis que Rachel était stérile. |
32 En Lea werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben. |
32 En Lea werd zwanger en baarde een zoon; dien noemde zij Ruben, en sprak: De Heer heeft mijne ellende aangezien, nu zal mijn man mij liefhebben. |
32 Lea werd zwanger, baarde een zoon en noemde hem Ruben; want, zeide zij, de Heer heeft mijn vernedering aangezien en mij een zoon gegeven; nu zal mijn man mij toch liefhebben. |
32 En Lea werd zwanger, baarde een zoon, en gaf hem de naam Ruben, want, zo zeide zij, voorwaar, de Here heeft mijn ellende aangezien; voorwaar, nu zal mijn man mij liefhebben. |
32 Léa devint enceinte, et enfanta un fils, à qui elle donna le nom de Ruben; car elle dit: L'Eternel a vu mon humiliation, et maintenant mon mari m'aimera. |
33 En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Dewijl de HEERE gehoord heeft, dat ik gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon. |
33 En zij werd wederom zwanger en baarde een zoon, en sprak: De Heer heeft gehoord, dat ik ongeacht ben, en heeft mij dezen óók gegeven; en zij noemde hem Simeon. |
33 Weder werd zij zwanger, baarde een zoon en zeide: Daar de Heer gehoord heeft dat ik niet geliefd ben, heeft hij mij ook dezen gegeven. Daarom noemde zij hem Simeon. |
33 En zij werd wederom zwanger, baarde een zoon, en zeide: Voorwaar, de Here heeft gehoord, dat ik niet bemind ben, en heeft mij ook deze geschonken; en zij gaf hem de naam Simeon. |
33 Elle devint encore enceinte, et enfanta un fils, et elle dit: L'Eternel a entendu que je n'étais pas aimée, et il m'a aussi accordé celui-ci. Et elle lui donna le nom de Siméon. |
34 En zij werd nog bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem drie zonen gebaard heb; daarom noemde zij zijn naam Levi. |
34 Wederom werd zij zwanger en baarde een zoon, en sprak: Nu zal mijn man zich weder bij mij voegen, want ik heb hem drie zonen gebaard; daarom noemde zij hem Levi. |
34 Weder werd zij zwanger, baarde een zoon en zeide: Nu zal mijn man zich wel aan mij hechten, omdat ik hem drie zonen gebaard heb. Daarom noemde zij hem Levi. |
34 Wederom werd zij zwanger, baarde een zoon, en zeide: Nu zal mijn man zich ditmaal aan mij hechten, omdat ik hem drie zonen gebaard heb; daarom gaf zij hem de naam Levi. |
34 Elle devint encore enceinte, et enfanta un fils, et elle dit: Pour cette fois, mon mari s'attachera à moi; car je lui ai enfanté trois fils. C'est pourquoi on lui donna le nom de Lévi. |
35 En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE loven; daarom noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren. |
35 Ten vierden male werd zij zwanger en baarde een zoon, en sprak: Nu zal ik den Heer danken; daarom noemde zij hem Juda. En zij hield op kinderen te baren. |
35 Weder werd zij zwanger, baarde een zoon en zeide: Ditmaal zal ik den Heer loven. Daarom noemde zij hem Juda. Toen hield zij een tijdlang op met baren. |
35 En zij werd wederom zwanger, baarde een zoon, en zeide: Nu zal ik de Here loven; daarom gaf zij hem de naam Juda. Toen hield zij op met baren. |
35 Elle devint encore enceinte, et enfanta un fils, et elle dit: Cette fois, je louerai l'Eternel. C'est pourquoi elle lui donna le nom de Juda. Et elle cessa d'enfanter. |