|
1 Luister, Israël! U gaat heden de Jordaan oversteken om het land binnen te gaan en in bezit te nemen van volken die groter en machtiger zijn dan u, met grote en hemelhoog versterkte steden; |
1 Hoor, Israel! Gij zult heden over de Jordaan trekken om het gebied in bezit te gaan nemen van volken, die groter en machtiger zijn dan gij, grote steden, hemelhoog versterkt; |
1 Ecoute, Israël! Tu vas aujourd'hui passer le Jourdain, pour te rendre maître de nations plus grandes et plus puissantes que toi, de villes grandes et fortifiées jusqu'au ciel, |
2 een groot en lang volk, de Enakieten, die u zelf kent en over wie u zelf gehoord hebt: Wie kan standhouden tegenover de Enakieten? |
2 Een groot en rijzig volk, Enakieten, die gij wel kent en waarvan gij hebt horen zeggen: wie kan voor de Enakieten stand houden? |
2 d'un peuple grand et de haute taille, les enfants d'Anak, que tu connais, et dont tu as entendu dire: Qui pourra tenir contre les enfants d'Anak? |
3 Daarom moet u heden weten dat het de HEERE, uw God, is Die voor u uit de Jordaan overtrekt, een verterend vuur. Hij zal hen wegvagen en Hij zal hen aan u onderwerpen. U zult hen uit hun bezit verdrijven en hen al snel ombrengen, zoals de HEERE tot u gesproken heeft. |
3 Weet dan heden, dat de Here, uw God, zelf voor u uit gaat als een verterend vuur; Hij zal hen verdelgen en voor uw ogen onderwerpen; zo zult gij in korte tijd hun gebied in bezit nemen en hen vernietigen, zoals de Here tot u gesproken heeft. |
3 Sache aujourd'hui que l'Eternel, ton Dieu, marchera lui-même devant toi comme un feu dévorant, c'est lui qui les détruira, qui les humiliera devant toi; et tu les chasseras, tu les feras périr promptement, comme l'Eternel te l'a dit. |
4 Wanneer de HEERE, uw God, hen van voor uw ogen verjaagd heeft, zeg dan niet in uw hart: Vanwege míjn gerechtigheid heeft de HEERE mij in dit land gebracht om het in bezit te nemen. Want het is vanwege de goddeloosheid van deze volken dat de HEERE hen van voor uw ogen uit hun bezit verdrijft. |
4 Zeg niet bij uzelf, wanneer de Here, uw God, hen voor u uit gejaagd heeft: wegens mijn gerechtigheid heeft de Here mij dit land in bezit doen nemen; want wegens hun goddeloosheid drijft de Here deze volken voor u weg. |
4 Lorsque l'Eternel, ton Dieu, les chassera devant toi, ne dis pas en ton coeur: C'est à cause de ma justice que l'Eternel me fait entrer en possession de ce pays. Car c'est à cause de la méchanceté de ces nations que l'Eternel les chasse devant toi. |
5 Niet vanwege uw gerechtigheid of vanwege de oprechtheid van uw hart komt u hun land in om het in bezit te nemen, maar vanwege de goddeloosheid van deze volken verdrijft de HEERE, uw God, hen van voor uw ogen uit hun bezit, en om het woord gestand te doen dat de HEERE, uw God, uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft. |
5 Niet wegens uw gerechtigheid noch wegens de oprechtheid van uw hart gaat gij hun land in bezit nemen, maar wegens hun goddeloosheid drijft de Here, uw God, deze volken voor u weg en om het woord gestand te doen, dat de Here uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft. |
5 Non, ce n'est point à cause de ta justice et de la droiture de ton coeur que tu entres en possession de leur pays; mais c'est à cause de la méchanceté de ces nations que l'Eternel, ton Dieu, les chasse devant toi, et c'est pour confirmer la parole que l'Eternel a jurée à tes pères, à Abraham, à Isaac et à Jacob. |
6 Daarom moet u weten dat het niet vanwege uw gerechtigheid is dat de HEERE, uw God, u dit goede land geeft om het in bezit te nemen, want u bent een halsstarrig volk. |
6 Weet dus dat de Here, uw God, u dit goede land niet in bezit geeft wegens uw gerechtigheid; gij zijt immers een hardnekkig volk. |
6 Sache donc que ce n'est point à cause de ta justice que l'Eternel, ton Dieu, te donne ce bon pays pour que tu le possèdes; car tu es un peuple au cou roide. |
7 Houd in gedachten en vergeet niet dat u de HEERE, uw God, zeer toornig hebt gemaakt in de woestijn: vanaf de dag dat u uit het land Egypte vertrokken bent, totdat u op deze plaats kwam, bent u ongehoorzaam geweest aan de HEERE. |
7 Denk eraan, vergeet het niet, hoe gij in de woestijn de Here, uw God, vertoornd hebt; van de dag af, dat gij uit het land Egypte getrokken zijt, tot gij kwaamt op deze plaats, zijt gij weerspannig geweest tegen de Here. |
7 Souviens-toi, n'oublie pas de quelle manière tu as excité la colère de l'Eternel, ton Dieu, dans le désert. Depuis le jour où tu es sorti du pays d'Egypte jusqu'à votre arrivée dans ce lieu, vous avez été rebelles contre l'Eternel. |
8 Bij de Horeb hebt u de HEERE immers zeer toornig gemaakt; de HEERE werd zo toornig op u dat Hij u wilde wegvagen. |
8 Vooral bij Horeb hebt gij de Here vertoornd, ja, zo vertoornd werd de Here op u, dat Hij u wilde verdelgen. |
8 A Horeb, vous excitâtes la colère de l'Eternel; et l'Eternel s'irrita contre vous, et eut la pensée de vous détruire. |
9 Toen ik de berg opgeklommen was om de stenen tafelen, de tafelen van het verbond dat de HEERE met u gesloten had, te ontvangen, bleef ik veertig dagen en veertig nachten op de berg. Ik at geen brood en dronk geen water. |
9 Toen ik de berg was opgegaan om de stenen tafelen te ontvangen, de tafelen van het verbond, dat de Here met u gesloten had, vertoefde ik veertig dagen en veertig nachten op de berg; brood at ik niet en water dronk ik niet. |
9 Lorsque je fus monté sur la montagne, pour prendre les tables de pierre, les tables de l'alliance que l'Eternel a traitée avec vous, je demeurai sur la montagne quarante jours et quarante nuits, sans manger de pain et sans boire d'eau; |
10 En de HEERE gaf mij de twee stenen tafelen, beschreven door de vinger van God; daarop stonden alle woorden die de HEERE met u gesproken had op de berg, vanuit het midden van het vuur, op de dag dat u daar bijeenkwam. |
10 En de Here gaf mij de twee stenen tafelen, beschreven met de vinger Gods, waarop al de woorden stonden, die de Here op de berg tot u gesproken had uit het midden van het vuur, op de dag der samenkomst; |
10 et l'Eternel me donna les deux tables de pierre écrites du doigt de Dieu, et contenant toutes les paroles que l'Eternel vous avait dites sur la montagne, du milieu du feu, le jour de l'assemblée. |
11 Het gebeurde na verloop van veertig dagen en veertig nachten, toen de HEERE mij de twee stenen tafelen, de tafelen van het verbond, gaf, |
11 Na verloop van veertig dagen en veertig nachten gaf de Here mij de twee stenen tafelen, de tafelen van het verbond. |
11 Ce fut au bout des quarante jours et des quarante nuits que l'Eternel me donna les deux tables de pierre, les tables de l'alliance. |
12 dat de HEERE tegen mij zei: Sta op, daal snel vanhier af, want uw volk, dat u uit Egypte geleid hebt, handelt verderfelijk. Zij zijn al snel afgeweken van de weg die Ik hun geboden had: zij hebben voor zichzelf een gegoten beeld gemaakt. |
12 Toen zeide de Here tot mij: sta op, daal haastig van hier naar beneden, want uw volk, dat gij uit Egypte geleid hebt, heeft het verdorven; zij hebben zich gehaast om af te wijken van de weg, die Ik hun geboden heb; zij hebben zich een gegoten beeld gemaakt. |
12 L'Eternel me dit alors: Lève-toi, descends en hâte d'ici; car ton peuple, que tu as fait sortir d'Egypte, s'est corrompu. Ils se sont promptement écartés de la voie que je leur avais prescrite; ils se sont fait une image de fonte. |
13 Verder sprak de HEERE tot mij: Ik heb dit volk gezien en zie, het is een halsstarrig volk. |
13 Voorts zeide de Here tot mij: Ik heb dit volk gezien en zie, het is een hardnekkig volk. |
13 L'Eternel me dit: Je vois que ce peuple est un peuple au cou roide. |
14 Laat Mij begaan, dan zal Ik hen wegvagen en hun naam van onder de hemel uitwissen. Dan zal Ik u tot een volk maken dat nog machtiger en talrijker is dan dit. |
14 Laat Mij begaan, dat Ik hen verdelg en hun naam van onder de hemel uitwis; dan zal Ik u tot een volk maken, machtiger en groter dan dit. |
14 Laisse-moi les détruire et effacer leur nom de dessous les cieux; et je ferai de toi une nation plus puissante et plus nombreuse que ce peuple. |
15 Toen keerde ik mij om en daalde van de berg af – de berg brandde van vuur en de twee tafelen van het verbond waren in mijn beide handen. |
15 Daarop keerde ik mij om en daalde de berg af, die stond in een brand van vuur; en de twee tafelen van het verbond waren in mijn beide handen. |
15 Je retournai et je descendis de la montagne toute en feu, les deux tables de l'alliance dans mes deux mains. |
16 Ik keek toe en zie: u had tegen de HEERE, uw God, gezondigd; u had voor uzelf een gegoten kalf gemaakt. U was al snel afgeweken van de weg die de HEERE u geboden had! |
16 Toen zag ik, en zie, gij hadt gezondigd tegen de Here, uw God; gij hadt u een gegoten kalf gemaakt, gij hadt u gehaast om af te wijken van de weg, die de Here u geboden had; |
16 Je regardai, et voici, vous aviez péché contre l'Eternel, votre Dieu, vous vous étiez fait un veau de fonte, vous vous étiez promptement écartés de la voie que vous avait prescrite l'Eternel. |
17 Toen pakte ik de twee tafelen, wierp ze uit mijn beide handen weg en brak ze voor uw ogen in stukken. |
17 Toen greep ik de twee tafelen, wierp ze met beide handen weg en verbrijzelde ze voor uw ogen. |
17 Je saisis les deux tables, je les jetai de mes mains, et je les brisai sous vos yeux. |
18 En ik wierp mij neer voor het aangezicht van de HEERE, net als de eerste keer, veertig dagen en veertig nachten. Ik at geen brood en dronk geen water, vanwege al de zonde die u begaan had, door te doen wat slecht is in de ogen van de HEERE om Hem tot toorn te verwekken. |
18 Daarop wierp ik mij voor de Here neder, zoals de eerste maal, veertig dagen en veertig nachten (brood at ik niet en water dronk ik niet) vanwege heel uw zondig bedrijf: dat gij deedt wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem krenktet. |
18 Je me prosternai devant l'Eternel, comme auparavant, quarante jours et quarante nuits, sans manger de pain et sans boire d'eau, à cause de tous les péchés que vous aviez commis en faisant ce qui est mal aux yeux de l'Eternel, pour l'irriter. |
19 Want ik was bevreesd vanwege Zijn toorn en grimmigheid: de HEERE was zo toornig op u dat Hij u wilde wegvagen. De HEERE verhoorde mij echter ook die keer. |
19 Want ik vreesde de toorn en de grimmigheid, waarmede de Here tegen u toornig geworden was, zodat Hij u wilde verdelgen. Maar ook ditmaal hoorde de Here naar mij. |
19 Car j'étais effrayé à la vue de la colère et de la fureur dont l'Eternel était animé contre vous jusqu'à vouloir vous détruire. Mais l'Eternel m'exauça encore cette fois. |
20 Ook op Aäron was de HEERE zo toornig dat Hij hem wilde wegvagen; maar ik bad in die tijd ook voor Aäron. |
20 Ook op Aaron was de Here zozeer vertoornd, dat Hij hem wilde verdelgen; daarom bad ik toen ook voor Aaron. |
20 L'Eternel était aussi très irrité contre Aaron, qu'il voulait faire périr, et pour qui j'intercédai encore dans ce temps-là. |
21 Maar ik nam uw zonde, het kalf dat u gemaakt had, en verbrandde het met vuur. Ik verbrijzelde het en vermaalde het grondig, totdat het tot stof verpulverd was. En het stof ervan gooide ik in de beek die van de berg afloopt. |
21 Maar het voorwerp uwer zonde, het kalf dat gij gemaakt hadt, nam ik, verbrandde het met vuur, vergruizelde het en vermaalde het grondig, totdat het tot stof gestoten was; en het stof wierp ik in de beek, die van de berg afvloeit. |
21 Je pris le veau que vous aviez fait, ce produit de votre péché, je le brûlai au feu, je le broyai jusqu'à ce qu'il fût réduit en poudre, et je jetai cette poudre dans le torrent qui descend de la montagne. |
22 Ook bij Tabera, Massa en Kibroth-Taäva maakte u de HEERE zeer toornig. |
22 Ook bij Tabera, bij Massa en bij Kibrot-hattaawa hebt gij telkens de Here vertoornd. |
22 A Tabeéra, à Massa, et à Kibroth-Hattaava, vous excitâtes la colère de l'Eternel. |
23 En toen de HEERE u vanuit Kades-Barnea op weg zond en zei: Trek op en neem het land dat Ik u gegeven heb in bezit, was u het bevel van de HEERE, uw God, ongehoorzaam: u geloofde Hem niet en gehoorzaamde Zijn stem niet. |
23 En toen de Here u van Kades-barnea uitzond met de opdracht: trekt op en neemt het land in bezit, dat Ik u gegeven heb, toen waart gij weerspannig tegen het bevel van de Here, uw God: gij geloofdet Hem niet en luisterdet niet naar zijn stem. |
23 Et lorsque l'Eternel vous envoya à Kadès-Barnéa, en disant: Montez, et prenez possession du pays que je vous donne! vous fûtes rebelles à l'ordre de l'Eternel, votre Dieu, vous n'eûtes point foi en lui, et vous n'obéîtes point à sa voix. |
24 U bent ongehoorzaam geweest aan de HEERE vanaf de dag dat ik u ken. |
24 Weerspannig waart gij tegen de Here, zolang ik u ken. |
24 Vous avez été rebelles contre l'Eternel depuis que je vous connais. |
25 Ik wierp mij neer voor het aangezicht van de HEERE, die veertig dagen en veertig nachten dat ik mij neergeworpen had, omdat de HEERE gezegd had dat Hij u zou wegvagen. |
25 Ik wierp mij dan voor de Here neder, (veertig dagen en veertig nachten lag ik neergeworpen), omdat de Here gezegd had u te zullen verdelgen, |
25 Je me prosternai devant l'Eternel, je me prosternai quarante jours et quarante nuits, parce que l'Eternel avait dit qu'il voulait vous détruire. |
26 En ik bad tot de HEERE en zei: Heere HEERE, richt Uw volk en Uw eigendom toch niet te gronde, dat U door Uw grootheid verlost hebt, dat U met sterke hand uit Egypte hebt geleid. |
26 En ik bad tot de Here. Ik zeide: Here Here, vernietig uw volk en erfdeel niet, dat Gij bevrijd hebt door uw grootheid, dat Gij met een sterke hand uit Egypte hebt geleid. |
26 Je priai l'Eternel, et je dis: Seigneur Eternel, ne détruis pas ton peuple, ton héritage, que tu as racheté dans ta grandeur, que tu as fait sortir d'Egypte par ta main puissante. |
27 Denk aan Uw dienaren, Abraham, Izak en Jakob; schenk geen aandacht aan de hardleersheid van dit volk, naar zijn goddeloosheid, en naar zijn zonde; |
27 Denk aan uw knechten, aan Abraham, Isaak en Jakob; let niet op de hardheid van dit volk noch op zijn goddeloosheid en zijn zonde, |
27 Souviens-toi de tes serviteurs, Abraham, Isaac et Jacob. Ne regarde point à l'opiniâtreté de ce peuple, à sa méchanceté et à son péché, |
28 anders zal het land waar U ons uit geleid hebt, zeggen: Omdat de HEERE hen niet kon brengen in het land waarover Hij tot hen gesproken had, en omdat Hij hen haatte, heeft Hij hen uitgeleid, om hen te doden in de woestijn. |
28 Opdat het land, waaruit Gij ons geleid hebt, niet zegge: omdat de Here hen niet kon brengen in het land, dat Hij hun toegezegd had, en omdat Hij hen haatte, heeft Hij hen uitgeleid om hen te doden in de woestijn. |
28 de peur que le pays d'où tu nous as fait sortir ne dise: C'est parce que l'Eternel n'avait pas le pouvoir de les mener dans le pays qu'il leur avait promis, et c'est parce qu'il les haïssait, qu'il les a fait sortir pour les faire mourir dans le désert. |
29 Zij zijn toch Uw volk en Uw eigendom, dat U met Uw grote kracht en met Uw uitgestrekte arm hebt uitgeleid! |
29 Zij zijn toch uw volk en uw erfdeel, dat Gij door uw grote kracht en uw uitgestrekte arm hebt uitgeleid. |
29 Ils sont pourtant ton peuple et ton héritage, que tu as fait sortir d'Egypte par ta grande puissance et par ton bras étendu. |