|
1 Ik ben een roos van Saron, een lelie uit de dalen. |
1 Ik ben een bloem van Sjaron, een lelie der dalen. |
1 Ik ben een narcis van Saron, een lelie der dalen. |
1 Je suis un narcisse de Saron, Un lis des vallées. - |
2 Als een lelie tussen de distels, zo is Mijn vriendin tussen de meisjes. |
2 --Als een lelie tussen de doornen is mijn liefste onder de meisjes. |
2 Als een lelie tussen de distelen zo is mijn liefste onder de jonge meisjes. |
2 Comme un lis au milieu des épines, Telle est mon amie parmi les jeunes filles. - |
3 Als een appelboom tussen de bomen van het woud, zo is mijn Liefste tussen de jongemannen. Ik verlang er sterk naar in Zijn schaduw te zitten, en Zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte. |
3 --Als een appelboom onder de bomen des wouds is mijn beminde onder de jongelingen; verlangend zette ik mij neer in zijn schaduw, zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte. |
3 Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is mijn geliefde onder de jonge mannen. In zijn schaduw begeer ik te zitten en zoet is zijn vrucht voor mijn verhemelte. |
3 Comme un pommier au milieu des arbres de la forêt, Tel est mon bien-aimé parmi les jeunes hommes. J'ai désiré m'asseoir à son ombre, Et son fruit est doux à mon palais. |
4 Hij brengt mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij. |
4 Hij heeft mij het huis des wijns binnengeleid, zijn banier over mij was de liefde. |
4 Hij heeft mij gebracht naar het wijnhuis en zijn banier over mij was de liefde. |
4 Il m'a fait entrer dans la maison du vin; Et la bannière qu'il déploie sur moi, c'est l'amour. |
5 Sterk mij met rozijnenkoeken, verkwik mij met appels, want ik ben ziek van liefde. |
5 Ondersteunt mij met vruchtenkoeken, verkwikt mij met appelen, want ik ben krank van liefde. |
5 Sterkt mij met rozijnenkoeken, verkwikt mij met appels, want ik bezwijm van liefde. |
5 Soutenez-moi avec des gâteaux de raisins, Fortifiez-moi avec des pommes; Car je suis malade d'amour. |
6 Laat Zijn linkerarm onder mijn hoofd zijn en Zijn rechter mij omhelzen. |
6 Zijn linkerarm zij onder mijn hoofd, zijn rechter omvatte mij. |
6 Zijn linkerarm is onder mijn hoofd en zijn rechterarm omvangt mij! |
6 Que sa main gauche soit sous ma tête, Et que sa droite m'embrasse! - |
7 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als bij de gazellen of bij de hinden op het veld, dat u de liefde niet opwekt of aanwakkert, voordat het haar behaagt. |
7 Ik bezweer u dochters van Jeruzalem, bij de gazellen of bij de hinden des velds, niet te wekken, niet op te wekken de liefde, voordat het haar lust. |
7 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, bij de gazellen of bij de hinden des velds: wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet, voordat het haar behaagt. |
7 Je vous en conjure, filles de Jérusalem, Par les gazelles et les biches des champs, Ne réveillez pas, ne réveillez pas l'amour, Avant qu'elle le veuille. - |
8 De stem van mijn Liefste! Zie, daar komt Hij, springend over de bergen, huppelend over de heuvels. |
8 Hoor, daar komt mijn beminde; hij springt over de bergen, hij huppelt over de heuvelen. |
8 Hoor, mijn geliefde! Zie, daar komt hij, springend over de bergen, huppelend over de heuvelen. |
8 C'est la voix de mon bien-aimé! Le voici, il vient, Sautant sur les montagnes, Bondissant sur les collines. |
9 Mijn Liefste lijkt op een gazelle of het jong van een hert. Zie, Hij staat achter onze muur, kijkend door de vensters, speurend door de spijlen. |
9 Mijn beminde gelijkt een gazel, of het jong van een hert. Zie, daar staat hij achter onzen muur, hij blikt door het venster, hij straalt door de tralien. |
9 Mijn geliefde is als een gazel of het jong van een hert. Zie, hij staat achter onze muur, kijkend door de vensters, spiedend door de tralien. |
9 Mon bien-aimé est semblable à la gazelle Ou au faon des biches. Le voici, il est derrière notre mur, Il regarde par la fenêtre, Il regarde par le treillis. |
10 Mijn Liefste antwoordt en zegt tegen mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn allermooiste, en kom! |
10 Mijn beminde heft aan en zegt tot mij: Sta op, mijn liefste, mijn schone kom mede, |
10 Mijn geliefde gaat tot mij spreken: Sta toch op, mijn liefste, mijn schone, en kom. |
10 Mon bien-aimé parle et me dit: Lève-toi, mon amie, ma belle, et viens! |
11 Want zie, de winter is voorbij. De regentijd is over, helemaal voorbijgegaan. |
11 want de winter is voorbij, de regen heeft opgehouden, is verdwenen; |
11 Want zie, de winter is voorbij, de regen is over, verdwenen. |
11 Car voici, l'hiver est passé; La pluie a cessé, elle s'en est allée. |
12 De bloemen laten zich zien op het land, de zangtijd is aangebroken, het koeren van de tortelduif wordt in ons land gehoord. |
12 de bloemen vertonen zich op den grond, de zangtijd is daar, des tortels gekir wordt in ons land gehoord; |
12 De bloemen vertonen zich op het veld, de zangtijd is aangebroken, en 't gekir van de tortel wordt gehoord in ons land. |
12 Les fleurs paraissent sur la terre, Le temps de chanter est arrivé, Et la voix de la tourterelle se fait entendre dans nos campagnes. |
13 De vijgenboom brengt zijn jonge vruchten voort, de bloeiende wijnstokken geuren. Sta op, Mijn vriendin, en kom, Mijn allermooiste! |
13 de vijg kleurt zijn jonge vruchten, de wijnstokken geuren in hun bloei. Sta op, mijn liefste, mijn schone, kom mede. |
13 De vijgeboom laat zijn vroege vrucht zwellen, en de wijnstokken in bloei geven geur. Sta op, kom, mijn liefste, mijn schone, kom! |
13 Le figuier embaume ses fruits, Et les vignes en fleur exhalent leur parfum. Lève-toi, mon amie, ma belle, et viens! |
14 Mijn duif in de kloven van de rots, in de schuilplaats van de bergwand, laat Mij uw gedaante zien, laat Mij uw stem horen. Want uw stem is zoet en uw gedaante is bekoorlijk. |
14 Mijn duive in de rotsspleten, in de holen der klippen, laat mij uw gelaat zien, laat mij uw stem horen; want welluidend is uw stem en aanminnig uw gelaat. |
14 Mijn duif in de rotskloof, in de schuilhoek van de bergwand, laat mij uw gedaante zien, laat mij uw stem horen, want zoet is uw stem en uw gedaante is bekoorlijk. |
14 Ma colombe, qui te tiens dans les fentes du rocher, Qui te caches dans les parois escarpées, Fais-moi voir ta figure, Fais-moi entendre ta voix; Car ta voix est douce, et ta figure est agréable. |
15 Vang voor ons de vossen, de kleine vossen die de wijngaarden te gronde richten, nu onze wijngaarden bloeien. |
15 "Vangt ons de vossen, de vosjes, de vernielers der wijngaarden; en onze wijngaarden staan in bloei". |
15 Vangt ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, nu onze wijngaarden in bloei staan. |
15 Prenez-nous les renards, Les petits renards qui ravagent les vignes; Car nos vignes sont en fleur. |
16 Mijn Liefste is van mij en ik ben van Hem, Die de kudde weidt tussen de lelies, |
16 Mijn beminde behoort mij, en ik behoor hem, hem die weidt onder de lelien. |
16 Mijn geliefde is van mij en ik ben van hem, die te midden der lelien weidt, |
16 Mon bien-aimé est à moi, et je suis à lui; Il fait paître son troupeau parmi les lis. |
17 tot de wind van de dag opsteekt en de schaduwen vluchten. Keer om, mijn Liefste, en wees als een gazelle of het jong van een hert op de bergen van Bether. |
17 Straks, als de dag koel wordt en de schaduwen vlieden kom dan, doe als een gazel, mijn beminde, of het jong van een hert, op geurende bergen. |
17 Tot de avondwind waait en de schaduwen vlieden. Wend u dan hierheen, en doe als de gazel, mijn geliefde, of als het jong van een hert op de gekloofde bergen. |
17 Avant que le jour se rafraîchisse, Et que les ombres fuient, Reviens!... sois semblable, mon bien-aimé, A la gazelle ou au faon des biches, Sur les montagnes qui nous séparent. |