|
1 Voor de koorleider, op ‘Richt niet te gronde’; een psalm van Asaf, een lied. |
1 Voor de koorleider. Op de wijze van: Verderf niet. Een psalm van Asaf. Een lied. |
1 Au chef des chantres. Ne détruis pas. Psaume d'Asaph. Cantique. Nous te louons, ô Dieu! nous te louons; Ton nom est dans nos bouches; Nous publions tes merveilles. |
2 Wij loven U, o God, wij loven U; Uw Naam is nabij; men vertelt Uw wonderen. |
2 Wij loven U, o God, wij loven, want nabij is uw naam, men vertelt uw wonderen. |
2 Au temps que j'aurai fixé, Je jugerai avec droiture. |
3 Wanneer ik ontvangen heb wat voor mij bestemd is, zal ík billijk oordelen. |
3 Wanneer Ik het tijdstip gekozen heb, dan zal Ik rechtmatig richten; |
3 La terre tremble avec tous ceux qui l'habitent: Moi, j'affermis ses colonnes. -Pause. |
4 Het land en al zijn bewoners smolten weg, maar ík heb zijn pilaren vastgezet. |
4 Al mogen de aarde en al haar bewoners wankelen, Ik ben het, die haar pilaren heb vastgezet. [sela] |
4 Je dis à ceux qui se glorifient: Ne vous glorifiez pas! Et aux méchants: N'élevez pas la tête! |
5 Ik heb gezegd tegen de dwazen: Doe niet zo dwaas, en tegen de goddelozen: Hef uw hoorn niet op. |
5 Ik zeide tot de hoogmoedigen: Weest niet hoogmoedig; en tot de goddelozen: Heft de hoorn niet op, |
5 N'élevez pas si haut votre tête, Ne parlez pas avec tant d'arrogance! |
6 Hef uw hoorn niet naar omhoog, spreek niet met hooghartig uitgestoken hals. |
6 Heft uw hoorn niet op naar den hoge en spreekt niet met trotse hals. |
6 Car ce n'est ni de l'orient, ni de l'occident, Ni du désert, que vient l'élévation. |
7 Want niet uit het oosten of uit het westen of uit de woestijn komt het verhogen, |
7 Want het verhogen komt niet van oost of van west, noch uit de woestijn; |
7 Mais Dieu est celui qui juge: Il abaisse l'un, et il élève l'autre. |
8 maar God is Rechter: Hij vernedert de een en verhoogt de ander. |
8 Maar God is rechter, Hij vernedert deze en verhoogt gene. |
8 Il y a dans la main de l'Eternel une coupe, Où fermente un vin plein de mélange, Et il en verse: Tous les méchants de la terre sucent, boivent jusqu'à la lie. |
9 Want in de hand van de HEERE is een beker. Daarin schuimt de wijn, overvloedig gekruid. Hij schenkt eruit; zelfs zijn droesem moeten alle goddelozen van de aarde tot op de bodem opdrinken. |
9 Want in des Heren hand is een beker en de wijn bruist daarin, overvloedig gemengd; Hij schenkt daaruit tot de droesem toe, alle goddelozen op aarde moeten hem slorpende drinken. |
9 Je publierai ces choses à jamais; Je chanterai en l'honneur du Dieu de Jacob. - |
10 Maar ík zal het voor eeuwig verkondigen, ik zal voor de God van Jakob psalmen zingen. |
10 Maar mij aangaande, ik zal dit voor altoos vermelden, ik wil de God van Jakob psalmzingen, |
10 Et j'abattrai toutes les forces des méchants; Les forces du juste seront élevées. |
11 Ik zal alle horens van de goddelozen afhakken, de horens van de rechtvaardige worden omhooggeheven. |
11 En alle hoornen der goddelozen zal ik afhouwen; de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden. |
|