|
1 Koning Salomo had veel uitheemse vrouwen lief, en dat naast de dochter van de farao: Moabitische, Ammonitische, Edomitische, Sidonische, en Hethitische vrouwen, |
1 Koning Salomo nu beminde vele uitlandse vrouwen, benevens de dochter van Farao: Moabietische, Ammonietische, Edomietische, Sidonische en Hethietische; |
1 Koning Salomo nu was een minnaar van vrouwen en nam vele vreemde vrouwen, behalve de dochter van Farao: Moabietische, Ammonietische, Arameesche, Edomietische, Sidonische, Hittietische en Amorietische; |
1 Koning Salomo nu had behalve de dochter van Farao vele vreemde vrouwen lief: Moabitische, Ammonitische, Edomitische, Sidonische en Hethitische, |
1 Le roi Salomon aima beaucoup de femmes étrangères, outre la fille de Pharaon: des Moabites, des Ammonites, des Edomites, des Sidoniennes, des Héthiennes, |
2 uit de volken waarvan de HEERE tegen de Israëlieten had gezegd: U mag niet naar hen toe gaan en zij mogen niet bij u komen. Zij zouden ongetwijfeld uw hart doen afwijken, achter hun goden aan. Aan hen hechtte Salomo zich in liefde. |
2 van zulke volken, van welke de Heer gezegd had tot de kinderen Israëls: Gaat niet tot hen, en laat hen niet tot u komen: zij zullen gewis uwe harten naar hunne goden neigen. Aan dezen was Salomo door liefde gehecht. |
2 uit die volken waarvan de Heer den Israelieten gezegd had: Gij zult u met hen niet inlaten, noch zij met u; opdat zij u niet verleiden tot den dienst hunner goden; aan dezen hechtte zich Salomo, minziek. |
2 Behorende tot die volken, van wie de Here tot de Israelieten had gezegd: Gij zult u met hen niet inlaten, en zij zullen zich met u niet inlaten, voorwaar, zij zouden uw hart meevoeren achter hun goden; haar hing Salomo met liefde aan. |
2 appartenant aux nations dont l'Eternel avait dit aux enfants d'Israël: Vous n'irez point chez elles, et elles ne viendront point chez vous; elles tourneraient certainement vos coeurs du côté de leurs dieux. Ce fut à ces nations que s'attacha Salomon, entraîné par l'amour. |
3 Hij had zevenhonderd vrouwen – vorstinnen – en driehonderd bijvrouwen. Zijn vrouwen deden zijn hart afwijken. |
3 En hij had zevenhonderd vrouwen, die vorstinnen waren, en driehonderd bijvrouwen; en zijne vrouwen neigden zijn hart. |
3 Hij had als vrouwen zevenhonderd vorstinnen en driehonderd bijvrouwen; en zijn vrouwen verleidden hem. |
3 En hij heeft als vrouwen gehad zevenhonderd vorstinnen en driehonderd bijvrouwen; en zijn vrouwen verleidden zijn hart. |
3 Il eut sept cents princesses pour femmes et trois cents concubines; et ses femmes détournèrent son coeur. |
4 Het was in de tijd van Salomo's ouderdom dat zijn vrouwen zijn hart deden afwijken, achter andere goden aan, zodat zijn hart niet volkomen was met de HEERE, zijn God, zoals het hart van zijn vader David, |
4 En toen hij nu oud was, neigden zijne vrouwen zijn hart naar vreemde goden, zodat zijn hart niet geheel met den Heer zijnen God was, gelijk het hart van zijnen vader David. |
4 Op zijn ouden dag verleidden Salomo's vrouwen hem tot den dienst van vreemde goden; zodat zijn hart niet onverdeeld, gelijk het hart van zijn vader David, den Heer, zijn god, toebehoorde, |
4 Het geschiedde namelijk, toen Salomo oud geworden was, dat zijn vrouwen zijn hart meevoerden achter andere goden, zodat zijn hart de Here, zijn God niet volkomen was toegewijd gelijk dat van zijn vader David. |
4 A l'époque de la vieillesse de Salomon, ses femmes inclinèrent son coeur vers d'autres dieux; et son coeur ne fut point tout entier à l'Eternel, son Dieu, comme l'avait été le coeur de David, son père. |
5 want Salomo ging achter Astoreth aan, de god van de Sidoniërs, en achter Milkom, de afschuwelijke afgod van de Ammonieten. |
5 Alzo wandelde Salomo Astóreth, de godheid der Sidoniërs, na en Milkom, den gruwel der Ammonieten; |
5 maar hij Astarte, de godin der Sidoniers, en Milkom, den gruwel der Ammonieten, vereerde. |
5 Zo liep Salomo Astarte, de godin der Sidoniers, achterna, en Milkom, de gruwel der Ammonieten, |
5 Salomon alla après Astarté, divinité des Sidoniens, et après Milcom, l'abomination des Ammonites. |
6 Zo deed Salomo wat slecht was in de ogen van de HEERE: hij volhardde er niet in de HEERE na te volgen, zoals zijn vader David. |
6 en Salomo deed hetgeen den Heer kwalijk behaagde, en volgde den Heer niet geheel, gelijk zijn vader David. |
6 Zo deed Salomo wat kwaad was in het oog des Heeren, en bleef aan den Heer niet volstandig getrouw, gelijk zijn vader David. |
6 En Salomo deed wat kwaad is in de ogen des Heren, en hij volgde de Here niet ten volle, zoals zijn vader David. |
6 Et Salomon fit ce qui est mal aux yeux de l'Eternel, et il ne suivit point pleinement l'Eternel, comme David, son père. |
7 Toen bouwde Salomo een offerhoogte voor Kamos, de afschuwelijke afgod van de Moabieten, op de berg die voor Jeruzalem ligt, en voor Molech, de afschuwelijke afgod van de Ammonieten. |
7 Zelfs bouwde Salomo ene hoogte voor Kamos, den gruwel der Moabieten, op den berg, die Vóór Jeruzalem ligt, en voor Moloch, den gruwel der Ammonieten. |
7 Toen bouwde Salomo een hoogte voor Kamos, den gruwel der Moabieten, op den berg ten oosten van Jeruzalem, en voor Moloch, den gruwel der Ammonieten, en voor Astarte, de godin der Sidoniers. |
7 Toentertijd bouwde Salomo een hoogte voor Kemos, de gruwel van Moab, op de berg ten oosten van Jeruzalem, en voor Moloch, de gruwel der Ammonieten. |
7 Alors Salomon bâtit sur la montagne qui est en face de Jérusalem un haut lieu pour Kemosch, l'abomination de Moab, et pour Moloc, l'abomination des fils d'Ammon. |
8 Zo deed hij voor al zijn uitheemse vrouwen, die hun afgoden reukoffers en slachtoffers brachten. |
8 Alzo deed Salomo voor al zijne uitlandse vrouwen, die haren goden wierookten en offerden. |
8 Aldus deed hij voor al zijn vreemde vrouwen, rookende en offerende aan haar goden. |
8 Hetzelfde deed hij voor al zijn vreemde vrouwen, die reukoffers en slachtoffers aan haar goden brachten. |
8 Et il fit ainsi pour toutes ses femmes étrangères, qui offraient des parfums et des sacrifices à leurs dieux. |
9 Daarom werd de HEERE toornig op Salomo, omdat zijn hart van de HEERE, de God van Israël, Die hem tweemaal was verschenen, was afgeweken. |
9 En de Heer werd toornig op Salomo, omdat zijn hart was afgewend van den Heer, den God van Israël, die hem tweemaal verschenen was, |
9 Toen werd de Heer op Salomo vertoornd, omdat hij afvallig was geworden van den Heer, Israels god, die hem tweemaal verschenen was |
9 Derhalve werd de Here vertoornd op Salomo, omdat zijn hart zich afgewend had van de Here, de God van Israel, die hem tweemaal verschenen was, |
9 L'Eternel fut irrité contre Salomon, parce qu'il avait détourné son coeur de l'Eternel, le Dieu d'Israël, qui lui était apparu deux fois. |
10 Hij had hem aangaande deze zaak geboden dat hij niet achter andere goden aan zou gaan, maar hij hield zich niet aan wat de HEERE geboden had. |
10 en hem dit geboden had, dat hij andere goden niet zou nawandelen; doch hij hield niet hetgeen de Heer hem geboden had. |
10 en hem uitdrukkelijk verboden had vreemde goden te vereren; maar hij had niet gehouden wat de Heer hem geboden had. |
10 En die hem te dezer zake geboden had geen andere goden na te lopen; maar hij had niet in acht genomen wat de Here geboden had. |
10 Il lui avait à cet égard défendu d'aller après d'autres dieux; mais Salomon n'observa point les ordres de l'Eternel. |
11 Daarom zei de HEERE tegen Salomo: Omdat het bij u gebeurd is dat u Mijn verbond en verordeningen, die Ik u geboden heb, niet in acht hebt genomen, zal Ik het koninkrijk zeker van u losscheuren en het aan uw dienaar geven. |
11 Daarom sprak de Heer tot Salomo: Dewijl dit bij u geschied is, en gij mijn verbond en mijne geboden niet gehouden hebt, die Ik u geboden heb, zo zal Ik ook het koninkrijk van u scheuren en het aan uwen knecht geven. |
11 Zo zeide de Heer tot Salomo: Nademaal dit in u is geweest en gij mijn verbond en de inzettingen die ik u opgelegd had, niet gehouden hebt, zal ik het koninkrijk van u afscheuren en aan uw dienaar geven. |
11 Toen zeide de Here tot Salomo: Omdat het zo met u gesteld is, dat gij mijn verbond en mijn inzettingen, die Ik u geboden had, niet in acht genomen hebt, zal Ik voorzeker het koninkrijk van u afscheuren en het uw knecht geven. |
11 Et l'Eternel dit à Salomon: Puisque tu as agi de la sorte, et que tu n'as point observé mon alliance et mes lois que je t'avais prescrites, je déchirerai le royaume de dessus toi et je le donnerai à ton serviteur. |
12 In uw dagen zal ik dat echter niet doen, omwille van uw vader David. Ik zal het uit de hand van uw zoon losscheuren. |
12 Nochtans in uwen tijd zal Ik het niet doen, terwille van uwen vader David; maar van de hand uws zoons zal Ik het scheuren. |
12 Doch ter wille van uw vader David zal ik het niet bij uw leven doen; uit de hand uws zoons zal ik het scheuren. |
12 Maar bij uw leven zal Ik dat niet doen, ter wille van uw vader David; uit de hand van uw zoon zal Ik het afscheuren. |
12 Seulement, je ne le ferai point pendant ta vie, à cause de David, ton père. C'est de la main de ton fils que je l'arracherai. |
13 Alleen, Ik zal niet het hele koninkrijk van u losscheuren: één stam zal Ik aan uw zoon geven, omwille van Mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, dat Ik verkozen heb. |
13 Echter wil Ik het gehele rijk niet afscheuren: éénen stam zal Ik uwen zoon geven, terwille van mijnen knecht David en terwille van Jeruzalem, dat Ik verkoren heb. |
13 Edoch niet het ganse koninkrijk zal ik afscheuren: een stam zal ik uw zoon geven, ter wille van mijn knecht David en van Jeruzalem, dat ik heb uitverkoren. |
13 Evenwel zal Ik niet het gehele koninkrijk afscheuren, een stam zal Ik aan uw zoon geven ter wille van mijn knecht David en ter wille van Jeruzalem, dat Ik verkoren heb. |
13 Je n'arracherai cependant pas tout le royaume; je laisserai une tribu à ton fils, à cause de David, mon serviteur, et à cause de Jérusalem, que j'ai choisie. |
14 Zo liet de HEERE een tegenstander van Salomo opstaan: Hadad, de Edomiet. Hij was uit het nageslacht van de koning van Edom. |
14 En de Heer verwekte Salomo een tegenpartijder, Hadad, den Edomiet, die van koninklijk zaad was in Edom. |
14 En de Heer verwekte Salomo een tegenstander in Hadad, den Edomiet, die van koninklijken bloede in Edom was. |
14 En de Here deed een tegenstander tegen Salomo opstaan, de Edomiet Hadad; deze was van het koninklijk geslacht in Edom. |
14 L'Eternel suscita un ennemi à Salomon: Hadad, l'Edomite, de la race royale d'Edom. |
15 Het gebeurde namelijk eens, toen David in Edom was, toen Joab, de legeroverste, eropuit trok om de gesneuvelden te begraven, dat hij al wie mannelijk was in Edom doodde, |
15 Want toen David in Edom was, en Joab de krijgsoverste optrok om de verslagenen te begraven, versloeg hij al wat mannelijk was in Edom. |
15 Toen namelijk David Edom verslagen had en de krijgsoverste Joab was opgetrokken om de gesneuvelden te begraven, had deze alle mannen in Edom omgebracht; |
15 Toen namelijk David met Edom bezig was, en de legeroverste Joab optrok om de gevallenen te begraven, en hij ieder doodde, die van het mannelijk geslacht was in Edom; |
15 Dans le temps où David battit Edom, Joab, chef de l'armée, étant monté pour enterrer les morts, tua tous les mâles qui étaient en Edom; |
16 want Joab bleef daar zes maanden, met heel Israël, totdat hij al wie mannelijk was in Edom had uitgeroeid. |
16 Want Joab en geheel Israël bleven aldaar zes maanden, totdat hij uitgeroeid had al wat mannelijk was in Edom. |
16 want zes maanden was Joab daar gebleven met gans Israel, totdat hij alle mannen in Edom had uitgeroeid. |
16 (Want zes maanden was Joab daar gebleven met geheel Israel, totdat men ieder die van het mannelijk geslacht was, uitgeroeid had in Edom) |
16 il y resta six mois avec tout Israël, jusqu'à ce qu'il en eût exterminé tous les mâles. |
17 Maar Hadad vluchtte, hij en enige Edomitische mannen uit de dienaren van zijn vader met hem, om in Egypte te komen. Hadad was toen nog een kleine jongen. |
17 Toen vluchtte Hadad en met hem sommige mannen der Edomieten, van zijns vaders knechten, dat zij in Egypte kwamen. Hadad nu was een klein jongsken. |
17 Maar Hadad ontvlood met enige Edomieten uit zijns vaders dienaren naar Egypte; en Hadad was een jeugdige knaap. |
17 Toen vluchtte Hadad, en met hem enige Edomitische mannen, hovelingen van zijn vader, om naar Egypte uit te wijken; en Hadad was nog zeer jong. |
17 Ce fut alors qu'Hadad prit la fuite avec des Edomites, serviteurs de son père, pour se rendre en Egypte. Hadad était encore un jeune garçon. |
18 Zij vertrokken uit Midian en kwamen in Paran. Uit Paran namen zij mannen met zich mee en kwamen in Egypte, bij de farao, de koning van Egypte. Die gaf hem een huis, zegde hem voedsel toe en gaf hem land. |
18 En zij maakten zich op van Midian, en kwamen te Paran, en namen lieden met zich uit Paran, en kwamen in Egypte tot Farao, den koning van Egypte; die gaf hem een huis en voedsel, en gaf hem ook land. |
18 Zij maakten zich op uit Maon en kwamen in Paran, en namen uit Paran mannen mede, en kwamen in Egypte bij Farao, den koning van Egypte. Deze gaf hem een huis, legde hem het nodige voor zijn onderhoud toe en schonk hem ook land. |
18 Zij maakten zich op uit Midjan en kwamen in Paran, en zij namen uit Paran enige mannen met zich en kwamen in Egypte, tot Farao, de koning van Egypte; deze gaf hem een huis, zeide hem brood toe en schonk hem land. |
18 Partis de Madian, ils allèrent à Paran, prirent avec eux des hommes de Paran, et arrivèrent en Egypte auprès de Pharaon, roi d'Egypte, Pharaon donna une maison à Hadad, pourvut à sa subsistance, et lui accorda des terres. |
19 Verder vond Hadad zoveel genade in de ogen van de farao, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de zuster van koningin Tachpenes, tot vrouw gaf. |
19 En Hadad vond grote genade bij Farao, zodat hij hem zelfs de zuster van zijne huisvrouw Tachpenes, de koningin, tot vrouw gaf. |
19 Hadad nu stond bij Farao in hooge gunst: hij gaf hem zijn vrouws zuster, de zuster der koningin Tahpenes, tot vrouw. |
19 En Hadad won zozeer de genegenheid van Farao, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de zuster van Tachpenes, de gebiedster, tot vrouw gaf. |
19 Hadad trouva grâce aux yeux de Pharaon, à tel point que Pharaon lui donna pour femme la soeur de sa femme, la soeur de la reine Thachpenès. |
20 En de zuster van Tachpenes baarde hem zijn zoon, Genubath, en Tachpenes bracht hem groot in het huis van de farao. Genubath was in het huis van de farao te midden van de zonen van de farao. |
20 En de zuster van Tachpenes baarde hem zijnen zoon Genubath; en Tachpenes voedde dien op in het huis van Farao, zodat Genubath in het huis van Farao was onder de zonen van Farao. |
20 Toen nu de zuster van Tahpenes hem een zoon, Genubath, had geschonken, speende Tahpenes hem in Farao's paleis, en Genubath bleef in het paleis van Farao, onder Farao's zonen. |
20 En de zuster van Tachpenes baarde hem zijn zoon Genubat, en Tachpenes speende hem in Farao's huis, zodat Genubat in Farao's huis tot Farao's zonen behoorde. |
20 La soeur de Thachpenès lui enfanta son fils Guenubath. Thachpenès le sevra dans la maison de Pharaon; et Guenubath fut dans la maison de Pharaon, au milieu des enfants de Pharaon. |
21 Maar toen Hadad in Egypte hoorde dat David bij zijn vaderen te ruste gegaan was en dat Joab, de legerbevelhebber, dood was, zei Hadad tegen de farao: Laat mij gaan, dan trek ik naar mijn land. |
21 Toen nu Hadad in Egypte hoorde, dat David ontslapen was met zijne vaderen, en dat Joab de krijgsoverste dood was, sprak hij tot Farao: Laat mij naar mijn land trekken. |
21 Maar toen Hadad in Egypteland gehoord had dat David was ter ruste gegaan bij zijn vaderen en de krijgsoverste Joab gestorven was, zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan; opdat ik mij naar mijn land begeve. |
21 Toen Hadad in Egypte hoorde, dat David bij zijn vaderen te ruste gegaan was, en de legeroverste Joab gestorven was, zeide Hadad tot Farao: Sta mij toe, dat ik naar mijn land ga. |
21 Lorsque Hadad apprit en Egypte que David était couché avec ses pères, et que Joab, chef de l'armée, était mort, il dit à Pharaon: Laisse-moi aller dans mon pays. |
22 De farao zei echter tegen hem: Waaraan ontbreekt het u bij mij dat, zie, u naar uw land wilt trekken? En hij zei: Aan niets, maar laat mij evenwel gaan. |
22 En Farao sprak tot hem: Wat ontbreekt u bij mij, dat gij naar uw land wilt trekken? Hij sprak: Niets, maar laat mij evenwel trekken. |
22 Farao zeide tot hem: Wat ontbreekt u toch bij mij, dat gij aldus zoekt heen te gaan naar uw land? Doch hij zeide: Niets; maar laat mij toch gaan! En hij maakte zich op en keerde naar zijn land terug. (11-25b) Dit is het kwaad dat Hadad gedaan heeft; hij had een afkeer van Israel en werd koning over Edom. |
22 Doch Farao vroeg hem: Maar wat ontbreekt u dan bij mij, dat gij opeens begeert naar uw land te gaan? En hij antwoordde: Niets, laat mij nochtans gaan. |
22 Et Pharaon lui dit: Que te manque-t-il auprès de moi, pour que tu désires aller dans ton pays? Il répondit: Rien, mais laisse-moi partir. |
23 God liet nog een tegenstander tegen hem opstaan: Rezon, de zoon van Eljada, die weggevlucht was bij zijn heer, Hadadezer, de koning van Zoba, |
23 Ook verwekte God hem een tegenpartijder, Rezon, den zoon van Eljada, die van zijnen heer Hadadézer, den koning van Zoba, gevloden was. |
23 Ook verwekte God hem een tegenstander in Rezon, den zoon van Eljada, die zijn heer Hadadezer, den koning van Soba, was ontvloden. |
23 God deed nog een tegenstander tegen hem opstaan, Rezon, de zoon van Eljada, die zijn heer Hadadezer, de koning van Soba, ontvlucht was. |
23 Dieu suscita un autre ennemi à Salomon: Rezon, fils d'Eliada, qui s'était enfui de chez son maître Hadadézer, roi de Tsoba. |
24 tegen wie hij, toen David hen doodde, mannen bijeengebracht had en leider van een bende werd. Zij trokken naar Damascus, gingen daar wonen en regeerden in Damascus. |
24 En hij vergaderde mannen tegen hem, en werd een hoofdman der krijgsknechten, toen David hen doodde; en zij trokken naar Damaskus, en woonden aldaar, en regeerden te Damaskus. |
24 Toen David hen doodde, verzamelde hij mannen bij zich en werd het hoofd ener bende. Hij nam Damaskus in, bleef aldaar en werd koning te Damaskus. |
24 Hij vergaderde mannen tot zich, zodat hij aanvoerder van een bende werd; toen David hen wilde doden, gingen zij naar Damascus, bleven daar wonen, en maakten hem koning in Damascus. |
24 Il avait rassemblé des gens auprès de lui, et il était chef de bande, lorsque David massacra les troupes de son maître. Ils allèrent à Damas, et s'y établirent, et ils régnèrent à Damas. |
25 En al de dagen van Salomo was hij tegenstander van Israël, en dat naast het kwaad dat Hadad deed, want hij had een afkeer van Israël en regeerde over Syrië. |
25 En hij was Israëls tegenpartijder zolang als Salomo leefde. Dit kwam nog bij de schade, die Hadad deed. En Rezon had een afkeer van Israël, en werd koning over Syrië. |
25 Hij was Israels tegenstander het ganse leven van Salomo. |
25 En hij was een tegenstander van Israel zolang Salomo leefde, nog afgezien van het kwaad dat Hadad deed. Hij had een afschuw van Israel en was koning over Aram. |
25 Il fut un ennemi d'Israël pendant toute la vie de Salomon, en même temps qu'Hadad lui faisait du mal, et il avait Israël en aversion. Il régna sur la Syrie. |
26 Ook Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efrathiet uit Zereda, een dienaar van Salomo – de naam van zijn moeder was Zerua, een weduwe – kwam in opstand tegen de koning. |
26 Daarenboven Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efraïmiet uit Zereda, Salomo's knecht, en zijne moeder heette Zerúa en was ene weduwe, die hief ook de hand op tegen den koning. |
26 Ook Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efraimiet, uit Sereda, wiens moeder, een weduwvrouw, Serua heette, een beambte van Salomo, hief zijn hand tegen den koning op. |
26 Ook Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efraimiet, uit Sereda, wiens moeder, een weduwe, Serua heette, een dienaar van Salomo, hief de hand tegen de koning op. |
26 Jéroboam aussi, serviteur de Salomon, leva la main contre le roi. Il était fils de Nebath, Ephratien de Tseréda, et il avait pour mère une veuve nommée Tserua. |
27 Dit is de reden waarom hij tegen de koning in opstand kwam: Salomo bouwde de Millo en dichtte de bres in de muur van de stad van zijn vader David. |
27 En dit is de zaak, waarom hij de hand tegen den koning ophief. Toen Salomo Millo bouwde, herstelde hij ene breuk aan de stad van David zijnen vader. |
27 Dit zijn de omstandigheden waaronder hij zijn hand tegen den koning ophief: Salomo versterkte het Millo en sloot de gapingen in den muur van de Davidstad, de stad van zijn vader. |
27 Dit nu was de aanleiding, waarom hij de hand tegen de koning ophief: Salomo bouwde de Millo, maakte de scheur in de muur van de stad van zijn vader David dicht. |
27 Voici à quelle occasion il leva la main contre le roi. Salomon bâtissait Millo, et fermait la brèche de la cité de David, son père. |
28 Nu was de man Jerobeam een harde werker. Toen Salomo zag hoe deze jongeman het werk verrichtte, stelde hij hem aan over de hele lichting werklieden van het huis van Jozef. |
28 En Jerobeam was een strijdbaar man; en toen Salomo zag, dat de jongeling behendig was, stelde hij hem over al den arbeid van het huis Jozefs. |
28 Jerobeam nu was een zeer kloek man; en toen Salomo zag dat de jonge man zijn werk goed deed, maakte hij hem opzichter over den gansen dienst van het huis Jozef. |
28 Nu was die man Jerobeam een flinke kracht; toen Salomo zag, dat de jonge man een goede werker was, stelde hij hem aan over de gehele lichting van het huis Jozef. |
28 Jéroboam était fort et vaillant; et Salomon, ayant vu ce jeune homme à l'oeuvre, lui donna la surveillance de tous les gens de corvée de la maison de Joseph. |
29 Het gebeurde in die tijd, toen Jerobeam uit Jeruzalem vertrok, dat de profeet Ahia uit Silo hem onderweg aantrof. Deze had zich in een nieuw kleed gehuld en zij beiden waren alleen in het open veld. |
29 Het geschiedde nu te dier tijd, dat Jerobeam uitging van Jeruzalem, en de profeet Ahia van Silo kwam bij hem op den weg, en had een nieuwen mantel om; en die beiden waren alleen op het veld. |
29 Te dier tijd nu, toen Jerobeam eens uit Jeruzalem gegaan was, trof de profeet Ahia, uit Sjilo, hem op den weg aan en leidde hem ter zijde. Ahia nu had een nieuw kleed aan. Als zij dan met hun beiden alleen op het veld waren, |
29 Toen Jerobeam eens in die tijd uit Jeruzalem was gegaan, ontmoette hem onderweg de profeet Achia, de Siloniet, bekleed met een nieuwe mantel. |
29 Dans ce temps-là, Jéroboam, étant sorti de Jérusalem, fut rencontré en chemin par le prophète Achija de Silo, revêtu d'un manteau neuf. Ils étaient tous deux seuls dans les champs. |
30 Toen pakte Ahia het nieuwe kleed dat hij aanhad, en scheurde het in twaalf stukken. |
30 En Ahia vatte den nieuwen mantel, dien hij om had, en scheurde dien in twaalf stukken, |
30 greep Ahia het nieuwe kleed dat hij omhad, scheurde het in twaalf stukken |
30 En die beiden waren alleen op het veld. Toen greep Achia de nieuwe mantel die hij droeg, en scheurde die in twaalf stukken; |
30 Achija saisit le manteau neuf qu'il avait sur lui, le déchira en douze morceaux, |
31 Hij zei tegen Jerobeam: Neem er tien stukken van voor uzelf. Want zo zegt de HEERE, de God van Israël: Zie, Ik ga het koninkrijk uit de hand van Salomo losscheuren en Ik zal u tien stammen geven. |
31 en zeide tot Jerobeam: Neem tien stukken voor u; want dus spreekt de Heer, Israëls God: Zie, Ik wil het koninkrijk van Salomo's hand scheuren, en u tien stammen geven: |
31 en zeide tot Jerobeam: Neem voor u tien stukken; want zo zegt de Heer, Israels god: Zie, ik scheur het koningschap uit de hand van Salomo en geef? aan u de tien stammen. |
31 Hij zeide tot Jerobeam: Neem voor u tien stukken, want zo zegt de Here, de God van Israel: zie, Ik ga het koninkrijk van Salomo afscheuren, en Ik geef u de tien stammen, |
31 et dit à Jéroboam: Prends pour toi dix morceaux! Car ainsi parle l'Eternel, le Dieu d'Israël: Voici, je vais arracher le royaume de la main de Salomon, et je te donnerai dix tribus. |
32 Maar één stam zal voor hem zijn, omwille van Mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israël heb verkozen, |
32 éénen stam zal hij hebben terwille van mijnen knecht David, en van Jeruzalem, de stad, die Ik verkoren heb uit alle stammen van Israël; |
32 Maar de ene stam zal voor hem zijn; ter wille van mijn knecht David en van Jeruzalem, de stad die ik uit al de stammen Israels heb uitverkoren. |
32 (Maar een stam zal voor hem zijn, ter wille van mijn knecht David en van Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israel verkoren heb), |
32 Mais il aura une tribu, à cause de mon serviteur David, et à cause de Jérusalem, la ville que j'ai choisie sur toutes les tribus d'Israël. |
33 omdat zij Mij hebben verlaten en zich neergebogen hebben voor Astoreth, de god van de Sidoniërs, voor Kamos, de god van de Moabieten, en voor Milkom, de god van de Ammonieten, en niet in Mijn wegen gegaan zijn door te doen wat juist is in Mijn ogen en Mijn verordeningen en bepalingen te houden, zoals zijn vader David. |
33 daarom dat zij mij verlaten hebben, en aangebeden Astóreth, de godheid der Sidoniërs, Kamos, den god der Moabieten, en Milkom, den god der kinderen Ammons, en niet gewandeld hebben in mijne wegen, dat zij deden wat Mij behaagt, en mijne inzettingen en rechten [onderhielden] gelijk zijn vader David. |
33 Nademaal hij mij verlaten en zich voor Astarte, de godin van Sidon, Kamos, den god van Moab, en Milkom, den god der Ammonieten, heeft nedergeworpen, en niet op mijn wegen gewandeld heeft, noch gedaan wat recht is in mijn oog, gelijk zijn vader David. |
33 Omdat hij Mij heeft verlaten, en zich neergebogen heeft voor Astarte, de godin der Sidoniers, voor Kemos, de god van Moab, en voor Milkom, de god der Ammonieten, en niet in mijn wegen gewandeld heeft en niet gedaan heeft wat recht is in mijn ogen; mijn inzettingen en mijn verordeningen, zoals zijn vader David. |
33 Et cela, parce qu'ils m'ont abandonné, et se sont prosternés devant Astarté, divinité des Sidoniens, devant Kemosch, dieu de Moab, et devant Milcom, dieu des fils d'Ammon, et parce qu'ils n'ont point marché dans mes voies pour faire ce qui est droit à mes yeux et pour observer mes lois et mes ordonnances, comme l'a fait David, père de Salomon. |
34 Uit zijn hand zal Ik dit hele koninkrijk echter niet nemen, maar Ik zal hem voor al de dagen van zijn leven tot vorst maken, omwille van Mijn dienaar David, die Ik heb verkozen en die Mijn geboden en verordeningen in acht heeft genomen. |
34 Ook wil Ik niet het gehele rijk uit zijne hand nemen, maar Ik wil hem tot een vorst stellen zijn leven lang, terwille van mijnen knecht David, dien Ik verkoren heb, die mijne geboden en inzettingen onderhouden heeft. |
34 Doch niet aan hemzelf zal ik het koninkrijk ontnemen; want tot vorst stel ik hem aan voor zijn ganse leven, ter wille van mijn knecht David, dien ik heb uitverkoren, die mijn geboden en inzettingen heeft onderhouden. |
34 Evenwel zal Ik het koninkrijk in genen dele uit zijn hand nemen, maar Ik zal hem tot een vorst stellen zijn leven lang, ter wille van mijn knecht David, die Ik verkoren heb, die mijn geboden en inzettingen in acht genomen heeft. |
34 Je n'ôterai pas de sa main tout le royaume, car je le maintiendrai prince tout le temps de sa vie, à cause de David, mon serviteur, que j'ai choisi, et qui a observé mes commandements et mes lois. |
35 Maar uit de hand van zijn zoon zal Ik het koningschap nemen en Ik zal u daarvan tien stammen geven. |
35 Uit de hand zijns zoons wil Ik het koninkrijk nemen, en wil u tien stammen geven; |
35 Ik zal het koninkrijk aan zijn zoon ontnemen, aan u de tien stammen |
35 Maar Ik zal het koninkrijk uit de hand van zijn zoon nemen, en u de tien stammen geven. |
35 Mais j'ôterai le royaume de la main de son fils, et je t'en donnerai dix tribus; |
36 En aan zijn zoon zal Ik één stam geven, zodat Mijn dienaar David alle dagen een lamp voor Mijn aangezicht zal hebben in Jeruzalem, de stad die Ik voor Mij heb verkozen om Mijn Naam daar te vestigen. |
36 en Ik wil zijnen zoon éénen stam geven, opdat David mijn knecht altijd een schijnsel hebbe voor mij in de stad Jeruzalem, die Ik mij verkoren heb om aldaar mijnen naam te stellen. |
36 en aan zijn zoon een stam geven; opdat mijn knecht David te allen tijde een lamp hebbe voor mijn aangezicht te Jeruzalem, de stad die ik mij verkoren heb om aldaar mijn naam te stellen. |
36 Aan zijn zoon zal Ik echter een stam geven, opdat mijn knecht David altijd een lamp voor mijn aangezicht hebbe in Jeruzalem, de stad die Ik Mij verkoren heb om mijn naam daar te vestigen. |
36 je laisserai une tribu à son fils, afin que David, mon serviteur, ait toujours une lampe devant moi à Jérusalem, la ville que j'ai choisie pour y mettre mon nom. |
37 Maar u zal Ik nemen om te regeren over al wat uw ziel verlangen zal, en u zult koning zijn over Israël. |
37 U dan zal Ik nemen, en gij zult regeren over al wat uw hart begeert, en gij zult koning zijn over Israël. |
37 U zal ik nemen om te heersen naar den vollen wens van uw hart, en gij zult koning over Israel zijn. |
37 Maar u zal Ik nemen, opdat gij heerst over alles wat gij begeert, en koning zijt over Israel. |
37 Je te prendrai, et tu régneras sur tout ce que ton âme désirera, tu seras roi d'Israël. |
38 En het zal gebeuren, als u luistert naar alles wat Ik u gebied en in Mijn wegen gaat en doet wat juist is in Mijn ogen door Mijn verordeningen en Mijn geboden in acht te nemen, zoals Mijn dienaar David gedaan heeft, dat Ik met u zal zijn en voor u een blijvend koningshuis zal bouwen, zoals Ik dat voor David gebouwd heb, en Ik zal u Israël geven. |
38 Is het nu, dat gij horen zult naar al wat Ik u gebieden zal, en in mijne wegen zult wandelen, en doen wat Mij behaagt, dat gij mijne inzettingen en geboden onderhoudt, gelijk mijn knecht David gedaan heeft, zo zal Ik met u zijn, en u een bestendig huis bouwen, gelijk Ik David gebouwd heb, |
38 Indien gij dan zult luisteren naar alwat ik u gebieden zal, op mijn wegen wandelen en doen wat recht is in mijn oog, houdende mijn inzettingen en geboden, gelijk mijn knecht David gedaan heeft, zo zal ik met u zijn en u een duurzaam huis bouwen, zoals ik voor David gedaan heb. Ik zal aan u Israel geven, |
38 En het zal geschieden, indien gij hoort naar alles wat Ik u gebied, in mijn wegen wandelt, en doet wat recht is in mijn ogen door mijn inzettingen en geboden in acht te nemen, zoals mijn knecht David gedaan heeft, dat Ik met u zal zijn, en u een duurzaam huis zal bouwen, zoals Ik voor David gebouwd heb, en Ik zal u Israel geven. |
38 Si tu obéis à tout ce que je t'ordonnerai, si tu marches dans mes voies et si tu fais ce qui est droit à mes yeux, en observant mes lois et mes commandements, comme l'a fait David, mon serviteur, je serai avec toi, je te bâtirai une maison stable, comme j'en ai bâti une à David, et je te donnerai Israël. |
39 Ik zal hiertoe het nageslacht van David vernederen, maar niet voor alle dagen. |
39 en zal u Israël geven; en Ik zal Davids zaad te dien einde verootmoedigen, nochtans niet eeuwiglijk. |
39 om het nakroost van David te dier oorzake te vernederen; evenwel niet voor altoos. |
39 Ik zal daartoe het nageslacht van David vernederen, echter niet voor altoos. |
39 J'humilierai par là la postérité de David, mais ce ne sera pas pour toujours. |
40 Salomo wilde Jerobeam doden, maar Jerobeam stond op en vluchtte naar Egypte, naar Sisak, de koning van Egypte, en hij bleef in Egypte totdat Salomo stierf. |
40 Salomo nu zocht Jerobeam te doden; toen maakte Jerobeam zich op en vlood naar Egypte, naar Sisak, den koning van Egypte, en hij bleef in Egypte, totdat Salomo stierf. |
40 Salomo nu zocht Jerobeam te doden; maar Jerobeam maakte zich op en vluchtte naar Egypte tot Sjisjak, den koning van Egypte, en bleef in Egypte, tot den dood van Salomo. |
40 En Salomo trachtte Jerobeam te doden, doch Jerobeam maakte zich op en vluchtte naar Egypte, tot Sisak, de koning van Egypte; en hij bleef in Egypte tot de dood van Salomo. |
40 Salomon chercha à faire mourir Jéroboam. Et Jéroboam se leva et s'enfuit en Egypte auprès de Schischak, roi d'Egypte; il demeura en Egypte jusqu'à la mort de Salomon. |
41 Het overige nu van de geschiedenis van Salomo, en al wat hij gedaan heeft, en zijn wijsheid, is dat niet beschreven in het boek met de geschiedenis van Salomo? |
41 Wat er nu meer van Salomo te zeggen is, en al wat hij gedaan heeft, en zijne wijsheid, dat is geschreven in de kroniek van Salomo. |
41 Het overige nu der geschiedenis van Salomo, alwat hij heeft gedaan, en zijn wijsheid, is beschreven in het boek der geschiedenis van Salomo. |
41 Het overige van de geschiedenis van Salomo en alles wat hij gedaan heeft, ook zijn wijsheid, zijn die niet beschreven in het boek der geschiedenis van Salomo? |
41 Le reste des actions de Salomon, tout ce qu'il a fait, et sa sagesse, cela n'est-il pas écrit dans le livre des actes de Salomon? |
42 De tijd nu die Salomo in Jeruzalem over heel Israël regeerde, was veertig jaar. |
42 De tijd nu, dien Salomo koning was te Jeruzalem over geheel Israël is veertig jaar. |
42 De tijd dien Salomo te Jeruzalem over geheel Israel geregeerd heeft was veertig jaar. |
42 De tijd nu, die Salomo te Jeruzalem over geheel Israel geregeerd heeft, was veertig jaar. |
42 Salomon régna quarante ans à Jérusalem sur tout Israël. |
43 Daarna ging Salomo te ruste bij zijn vaderen, en werd begraven in de stad van zijn vader David, en Rehabeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. |
43 En Salomo ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven in de stad van David, zijnen vader, en zijn zoon Rehabeam werd koning in zijne plaats. |
43 Daarna ging Salomo ter ruste bij zijn vaderen en werd in de Davidstad, de stad van zijn vader, begraven. En toen Jerobeam, de zoon van Nebat, dit hoorde--hij was nog in Egypte, waarheen hij voor koning Salomo gevlucht was en waar hij was gebleven en voorspoed had--ging hij naar zijn stad, Sereda, op het gebergte van Efram. En Salomo ging ter ruste bij zijn vaderen, en zijn zoon Rehabeam werd koning in zijn plaats. |
43 En Salomo ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de stad van zijn vader David; zijn zoon Rechabeam werd koning in zijn plaats. |
43 Puis Salomon se coucha avec ses pères, et il fut enterré dans la ville de David, son père. Roboam, son fils, régna à sa place. |