|
1 Desgelijks gij vrouwen, zijt uw eigenen mannen onderdanig; opdat ook, zo enigen den Woorde ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder Woord mogen gewonnen worden; |
1 Desgelijks, gij vrouwen, weest uwen mannen onderdanig, opdat, ook indien sommigen ongehoorzaam zijn, zij door den wandel hunner vrouwen zonder woord gewonnen worden, |
1 Desgelijks moet gij, vrouwen, onderdanig zijn aan uw eigen mannen; opdat indien sommigen aan het woord Gods ongehoorzaam zijn, zij door den wandel hunner vrouwen zonder woorden gewonnen worden, |
1 Evenzo gij, vrouwen, weest uw mannen onderdanig, opdat, ook indien sommigen aan het woord niet gehoorzaam zijn, zij door de wandel hunner vrouwen zonder woorden gewonnen worden, |
1 Femmes, soyez de même soumises à vos maris, afin que, si quelques-uns n'obéissent point à la parole, ils soient gagnés sans parole par la conduite de leurs femmes, |
2 Als zij zullen ingezien hebben uw kuisen wandel in vreze. |
2 als zij uwen kuisen wandel in vreze aanzien; |
2 wanneer zij uw reinen en ingetogen wandel aanschouwen. |
2 Doordat zij uw reine en godvrezende wandel opmerken. |
2 en voyant votre manière de vivre chaste et réservée. |
3 Welker versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, [bestaande] in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken; |
3 wier sieraad niet uitwendig zij met het haar te vlechten, en goud om te hangen, of klederen aan te trekken, |
3 Uw tooi besta niet in uiterlijkheden, het vlechten van het haar, het omhangen met goud en het aantrekken van kleren, |
3 Uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar, het omhangen van goud of het dragen van gewaden, |
3 Ayez, non cette parure extérieure qui consiste dans les cheveux tressés, les ornements d'or, ou les habits qu'on revêt, |
4 Maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk [versiersel] van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God. |
4 maar de verborgen mens des harten, in het onverderflijk sieraad van een zachten en stillen geest, die kostelijk is voor God. |
4 maar in den innerlijken mens, met den onverderfelijken tooi van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is in Gods oog. |
4 Maar de verborgen mens uws harten, met de onvergankelijke [tooi] van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is in het oog van God. |
4 mais la parure intérieure et cachée dans le coeur, la pureté incorruptible d'un esprit doux et paisible, qui est d'un grand prix devant Dieu. |
5 Want alzo versierden zichzelven eertijds ook de heilige vrouwen, die op God hoopten, en waren haar eigen mannen onderdanig; |
5 Want Zó hebben zich ook eertijds de heilige vrouwen versierd, die hare hoop op God stelden, en hare mannen onderdanig waren: |
5 Want zo tooiden zich weleer ook de heilige vrouwen, die op God hoopten, aan haar eigen mannen onderdanig, |
5 Want aldus tooiden zich ook weleer de heilige vrouwen, die hoopten op God, onderdanig aan haar mannen, |
5 Ainsi se paraient autrefois les saintes femmes qui espéraient en Dieu, soumises à leurs maris, |
6 Gelijk Sara aan Abraham gehoorzaam is geweest, hem noemende heer, welker dochters gij geworden zijt, als gij weldoet, en niet vreest voor enige verschrikking. |
6 gelijk Sara Abraham gehoorzaam was en hem heer noemde, wier dochters gij geworden zijt, indien gij goeddoet, en niet vreest voor enige verschrikking. |
6 zoals Sara aan Abraham gehoorzaam was, hem heer noemend. Van haar zijt gij de kinderen geworden als gij het goede doet, zonder iets of iemand te vrezen. |
6 Zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem heer noemde; en haar dochters zijt gij, als gij goed doet en u geen schrik laat aanjagen. |
6 comme Sara, qui obéissait à Abraham et l'appelait son seigneur. C'est d'elle que vous êtes devenues les filles, en faisant ce qui est bien, sans vous laisser troubler par aucune crainte. |
7 Gij mannen, insgelijks, woont bij [haar] met verstand, aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, eer gevende, als die ook mede-erfgenamen der genade des levens [met] [haar] zijt; opdat uw gebeden niet verhinderd worden. |
7 Desgelijks, gij mannen, woont bij haar met verstand, en geeft aan het vrouwelijke, als het zwakkere vat, zijne eer, als aan medeërfgenamen der genade des levens, opdat uwe gebeden niet verhinderd worden. |
7 Desgelijks moet gij, mannen, verstandig met uw vrouw omgaan, als met het zwakkere vat, en haar eer bewijzen als aan medeerfgenamen aan de genade des levens; opdat gij niet verhinderd wordt te bidden. |
7 Desgelijks gij, mannen, leeft verstandig met uw vrouwen, als met brozer vaatwerk, en bewijst haar eer, daar zij ook medeerfgenamen zijn van de genade des levens, opdat uw gebeden niet belemmerd worden. |
7 Maris, montrez à votre tour de la sagesse dans vos rapports avec vos femmes, comme avec un sexe plus faible; honorez-les, comme devant aussi hériter avec vous de la grâce de la vie. Qu'il en soit ainsi, afin que rien ne vienne faire obstacle à vos prières. |
8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; |
8 En eindelijk, zijt allen te zamen eensgezind, medelijdend, broederlijk, barmhartig, vriendelijk; |
8 Ten slotte, weest allen eensgezind, met elkander meevoelend, vol liefde voor de broeders, barmhartig, deemoedig; |
8 Ten slotte, weest allen eensgezind, medelijdend, hebt de broeders lief, weest barmhartig en ootmoedig, |
8 Enfin, soyez tous animés des mêmes pensées et des mêmes sentiments, pleins d'amour fraternel, de compassion, d'humilité. |
9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende, dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beerven. |
9 vergeldt geen kwaad met kwaad, of scheldwoorden met scheldwoorden, maar zegent daarentegen; daartoe toch zijt gij geroepen, opdat gij zegen moogt beërven. |
9 vergeldt niet kwaad met kwaad of scheldwoord met scheldwoord, maar zegent integendeel; want daartoe zijt gij geroepen; opdat gij zegen moogt beerven. |
9 En vergeldt geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegent integendeel, wijl gij hiertoe geroepen zijt, dat gij zegen zoudt beerven. |
9 Ne rendez point mal pour mal, ou injure pour injure; bénissez, au contraire, car c'est à cela que vous avez été appelés, afin d'hériter la bénédiction. |
10 Want wie het leven wil liefhebben, en goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen, dat zij geen bedrog spreken; |
10 Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen wil zien, die stille zijn tong, dat zij geen kwaad spreke, en zijne lippen, dat zij niet bedriegen. |
10 Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien weerhoude zijn tong van slechtheid en zijn lippen van valse taal; |
10 Want: wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, weerhoude zijn tong van het kwade, en zijn lippen van bedrog te spreken; |
10 Si quelqu'un, en effet, veut aimer la vie Et voir des jours heureux, Qu'il préserve sa langue du mal Et ses lèvres des paroles trompeuses, |
11 Die wijke af van het kwade, en doe het goede; die zoeke vrede en jage denzelven na. |
11 Hij kere zich af van het kwade en doe het goede, hij zoeke vrede en jage dien na. |
11 hij wijke af van het kwade en doe het goede, zoeke den vrede en jage dien na; |
11 Hij wijke af van het kwade en doe het goede, hij zoeke de vrede en jage die na, |
11 Qu'il s'éloigne du mal et fasse le bien, Qu'il recherche la paix et la poursuive; |
12 Want de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun gebed; maar het aangezicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen. |
12 Want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijne oren op hun gebed; maar het aangezicht des Heren is tegen degenen die kwaad doen. |
12 want des Heeren ogen zijn gekeerd naar de rechtschapenen en zijn oren naar hun gebed, maar de Heer houdt de boosdoeners in het oog. |
12 Want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun smeking, maar het aangezicht des Heren is tegen hen, die het kwade doen. |
12 Car les yeux du Seigneur sont sur les justes Et ses oreilles sont attentives à leur prière, Mais la face du Seigneur est contre ceux qui font le mal. |
13 En wie is het, die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede? |
13 En wie is het, die u schaden kan, indien gij het goede navolgt? |
13 En wie zal u slecht behandelen indien gij voor het goede ijvert? |
13 En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? |
13 Et qui vous maltraitera, si vous êtes zélés pour le bien? |
14 Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd; |
14 En indien gij ook lijdt om de gerechtigheid, zo zijt gij zalig. Hebt geen vrees voor hen, en verschrikt niet; |
14 Maar al moet gij ook om de gerechtigheid lijden, zalig gij! Vreest niet voor hen en wordt niet verschrikt, |
14 Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Doch vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. |
14 D'ailleurs, quand vous souffririez pour la justice, vous seriez heureux. N'ayez d'eux aucune crainte, et ne soyez pas troublés; |
15 Maar heiligt God, den Heere, in uw harten; en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is, met zachtmoedigheid en vreze. |
15 maar heiligt Christus, den Heer, in uwe harten; en zijt altijd gereed tot verantwoording aan ieder, die rekenschap eist van de hoop, die in u is, en dat met zachtmoedigheid en vreze; |
15 maar heiligt den Heer Christus in uw hart, altijd bereid aan ieder die het van u eist rekenschap te geven van uw hoop, maar met zachtmoedigheid en vrees, |
15 Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze, |
15 Mais sanctifiez dans vos coeurs Christ le Seigneur, étant toujours prêts à vous défendre, avec douceur et respect, devant quiconque vous demande raison de l'espérance qui est en vous, |
16 En hebt een goed geweten, opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen worden, die uw goeden wandel in Christus lasteren. |
16 en hebt een goed geweten, opdat degenen, die kwaad van u spreken als van misdadigers, beschaamd worden, omdat zij uwen goeden wandel in Christus gesmaad hebben. |
16 in het bezit van een goed geweten; opdat zij, wanneer zij op uw goeden Christelijken wandel smalen, beschaamd uitkomen met hun lasteringen. |
16 En met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt worden. |
16 et ayant une bonne conscience, afin que, là même où ils vous calomnient comme si vous étiez des malfaiteurs, ceux qui décrient votre bonne conduite en Christ soient couverts de confusion. |
17 Want het is beter, dat gij, weldoende, (indien het de wil van God wil) lijdt, dan kwaad doende. |
17 Want het is beter, als het Gods wil is, dat gij om goeddoen lijdt, dan om kwaaddoen; |
17 Beter toch is het dat hij, indien Gods wil het eist, goed doende lijdt dan kwaad doende. |
17 Want het is beter te lijden, indien de wil van God dit eist, goed doende dan kwaad doende. |
17 Car il vaut mieux souffrir, si telle est la volonté de Dieu, en faisant le bien qu'en faisant le mal. |
18 Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
18 nademaal ook Christus éénmaal voor de zonden geleden heeft, de rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat hij ons tot God zou brengen; en hij is gedood naar het vlees, maar levend gemaakt naar den Geest; |
18 Want ook Christus is eenmaal voor de zonden gestorven, een gerechte voor ongerechten, opdat hij u tot God zou brengen. Hij is wel gedood naar het vlees, maar levend gemaakt naar den geest, |
18 Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, |
18 Christ aussi a souffert une fois pour les péchés, lui juste pour des injustes, afin de nous amener à Dieu, ayant été mis à mort quant à la chair, mais ayant été rendu vivant quant à l'Esprit, |
19 In Denwelken Hij ook, henengegaan zijnde, den geesten, die in de gevangenis [zijn], gepredikt heeft, |
19 in welken hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, |
19 waarin hij zelfs is gaan prediken aan de geesten in de gevangenis, |
19 In welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, |
19 dans lequel aussi il est allé prêcher aux esprits en prison, |
20 Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte, in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water. |
20 die eertijds ongehoorzaam waren, toen God in den tijd van Noach wachtte en lankmoedigheid had, toen men de ark toebereidde, in welke weinige--dat is acht--zielen behouden werden door het water, |
20 die weleer ongehoorzaam waren geweest toen, in de dagen van Noach, Gods lankmoedigheid wachtte totdat de ark zou gemaakt zijn, waarin enige weinigen--namelijk acht zielen--gered werden midden door het water heen. |
20 Die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden. |
20 qui autrefois avaient été incrédules, lorsque la patience de Dieu se prolongeait, aux jours de Noé, pendant la construction de l'arche, dans laquelle un petit nombre de personnes, c'est-à-dire, huit, furent sauvées à travers l'eau. |
21 Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus; |
21 dat ook ons nu behoudt in zijn tegenbeeld, den doop; niet als het wegdoen der onreinheid van het vlees, maar als het verbond van een goed geweten met God, door de opstanding van Jezus Christus, |
21 Hiervan is het tegenbeeld, dat u redt, de doop, die niet bestaat in de verwijdering van onreinheid van het vlees, maar in de bede tot God om een goed geweten, door de opstanding van Jezus Christus, |
21 Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus, |
21 Cette eau était une figure du baptême, qui n'est pas la purification des souillures du corps, mais l'engagement d'une bonne conscience envers Dieu, et qui maintenant vous sauve, vous aussi, par la résurrection de Jésus-Christ, |
22 Welke is aan de rechter [hand] Gods, opgevaren ten hemel, de engelen, en machten, en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde. |
22 die ter rechterhand Gods is, opgevaren in den hemel, terwijl de Engelen en de machten en de krachten hem onderdanig zijn. |
22 die, daar hij naar den hemel gegaan is, ter rechterhand Gods is, nadat de engelen, krachten en machten zich aan hem onderworpen hadden. |
22 Die aan de rechterhand Gods is, naar de hemel gegaan, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn. |
22 qui est à la droite de Dieu, depuis qu'il est allé au ciel, et que les anges, les autorités et les puissances, lui ont été soumis. |