|
1 Te dierzelfder ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? |
1 Terzelfder ure traden de jongeren tot Jezus en zeiden: Wie is toch de grootste in het hemelrijk? |
1 Te dier ure kwamen de leerlingen tot Jezus en vroegen: Wie is toch de grootste in het Koninkrijk der hemelen? |
1 Op dat ogenblik kwamen de discipelen bij Jezus en vroegen: Wie is wel de grootste in het Koninkrijk der hemelen? |
1 En ce moment, les disciples s'approchèrent de Jésus, et dirent: Qui donc est le plus grand dans le royaume des cieux? |
2 En Jezus een kindeken tot Zich geroepen hebbende, stelde dat in het midden van hen; |
2 En Jezus riep een kind tot zich, en stelde het in het midden van hen, |
2 En hij riep een kind, plaatste het in hun midden |
2 En Hij riep een kind tot Zich, plaatste dat in hun midden, |
2 Jésus, ayant appelé un petit enfant, le plaça au milieu d'eux, |
3 En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. |
3 en zeide: Voorwaar, ik zeg u: indien gij u niet omkeert en wordt als de kinderen, zo zult gij in het hemelrijk niet komen. |
3 en zeide: Voorwaar, zeg ik u, indien gij u niet verandert en als kinderen wordt, komt gij niet in het Koninkrijk der hemelen. |
3 En zeide: Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. |
3 et dit: Je vous le dis en vérité, si vous ne vous convertissez et si vous ne devenez comme les petits enfants, vous n'entrerez pas dans le royaume des cieux. |
4 Zo wie dan zichzelven zal vernederen, gelijk dit kindeken, deze is de meeste in het Koninkrijk der hemelen. |
4 Wie nu zichzelven vernedert gelijk dit kind, die is de grootste in het hemelrijk; |
4 Wie dan zichzelf zal vernederen als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen. |
4 Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen. |
4 C'est pourquoi, quiconque se rendra humble comme ce petit enfant sera le plus grand dans le royaume des cieux. |
5 En zo wie zodanig een kindeken ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij. |
5 en wie zulk een kind aanneemt in mijnen naam, die neemt mij aan. |
5 En wie zulk een kind ontvangt met vermelding van mijn naam ontvangt mij, |
5 En een ieder, die zulk een kind ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. |
5 Et quiconque reçoit en mon nom un petit enfant comme celui-ci, me reçoit moi-même. |
6 Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee. |
6 Maar wie één van deze kleinen, die in mij geloven, ergert, dien ware het beter, dat een molensteen aan zijnen hals gehangen, en hij verdronken werd in de zee, waar zij het diepst is. |
6 en wie een dezer kleinen die in mij geloven verleidt, het ware hem beter dat een molensteen aan zijn hals gehangen en hij in de diepte der zee verdronken werd. |
6 Maar een ieder, die een dezer kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee. |
6 Mais, si quelqu'un scandalisait un de ces petits qui croient en moi, il vaudrait mieux pour lui qu'on suspendît à son cou une meule de moulin, et qu'on le jetât au fond de la mer. |
7 Wee der wereld van de ergernissen, want het is noodzakelijk, dat de ergernissen komen; doch wee dien mens, door welken de ergernis komt! |
7 Wee der wereld vanwege de verleidingen! Er moeten wel verleidingen komen; doch wee dien mens, door wien de verleiding komt! |
7 Wee der wereld vanwege de verleidingen! Want wel moeten de verleidingen komen, maar wee den mens door wien de verleiding komt. |
7 Wee de wereld om de verleidingen tot zonde. Want er moeten verleidingen komen, maar wee die mens, door wie de verleiding komt. |
7 Malheur au monde à cause des scandales! Car il est nécessaire qu'il arrive des scandales; mais malheur à l'homme par qui le scandale arrive! |
8 Indien dan uw hand of uw voet u ergert, houwt ze af en werpt ze van u. Het is u beter, tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt [zijnde], dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden. |
8 Indien dan uwe hand of uw voet u tot zonde verleidt, houwt ze af en werpt ze van u. Het is u beter, dat gij lam of kreupel ten leven ingaat, dan dat gij twee handen of twee voeten hebt en in het eeuwige vuur geworpen wordt. |
8 Indien uw hand of voet u ten valstrik is, houw ze af en werp ze weg; want beter is het voor u verminkt of kreupel het leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden. |
8 Indien uw hand of uw voet u tot zonde verleidt, houw hem af en werp hem weg. Het is beter voor u verminkt of kreupel ten leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden. |
8 Si ta main ou ton pied est pour toi une occasion de chute, coupe-les et jette-les loin de toi; mieux vaut pour toi entrer dans la vie boiteux ou manchot, que d'avoir deux pieds ou deux mains et d'être jeté dans le feu éternel. |
9 En indien uw oog u ergert, trekt het uit, en werpt het van u. Het is u beter, maar een oog hebbende, tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden. |
9 En indien uw oog u tot zonde verleidt, zo trekt het uit en werpt het van u. Het is u beter, dat gij éénoogig ten leven ingaat, dan dat gij twee ogen hebt en in het helse vuur geworpen wordt. |
9 En indien uw oog u ten valstrik is, ruk het uit en werp het weg; beter is het voor u eenogig het leven in te gaan dan met twee ogen in de vuurhel geworpen te worden. |
9 En indien uw oog u tot zonde verleidt, ruk het uit en werp het van u. Het is beter voor u met een oog ten leven in te gaan, dan met twee ogen in het hellevuur geworpen te worden. |
9 Et si ton oeil est pour toi une occasion de chute, arrache-le et jette-le loin de toi; mieux vaut pour toi entrer dans la vie, n'ayant qu'un oeil, que d'avoir deux yeux et d'être jeté dans le feu de la géhenne. |
10 Ziet toe, dat gij niet een van deze kleinen veracht. Want Ik zeg ulieden, dat hun engelen, in de hemelen, altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is. |
10 Ziet toe, dat gij niemand van deze kleinen veracht: want ik zeg u: Hunne Engelen in den hemel zien altijd het aangezicht mijns Vaders in den hemel. |
10 Ziet toe niet een dezer kleinen te minachten; want ik zeg u dat hun engelen in de hemelen voortdurend het aangezicht van mijn Vader in de hemelen zien. |
10 Ziet toe, dat gij niet een dezer kleinen veracht. Want Ik zeg u, dat hun engelen in de hemelen voortdurend het aangezicht zien van mijn Vader, die in de hemelen is. |
10 Gardez-vous de mépriser un seul de ces petits; car je vous dis que leurs anges dans les cieux voient continuellement la face de mon Père qui est dans les cieux. |
11 Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken, dat verloren was. |
11 Want des Mensen Zoon is gekomen om zalig te maken wat verloren is. |
11 11 |
11 [Want] [de] [Zoon] [des] [mensen] [is] [gekomen] [om] [het] [verlorene] [te] [behouden]. |
11 Car le Fils de l'homme est venu sauver ce qui était perdu. |
12 Wat dunkt u, indien enig mens honderd schapen had, en een uit dezelve afgedwaald ware, zal hij niet de negen en negentig laten, en op de bergen heengaande, het afgedwaalde zoeken? |
12 Wat dunkt u? Indien enig mens honderd schapen had, en één van deze afdwaalde, laat hij dan niet de negen en negentig op de bergen, en gaat heen om het verdwaalde te zoeken? |
12 Wat dunkt u? Als iemand honderd schapen heeft en een daarvan verdwaalt, zal hij niet de negen en negentig op de bergen laten en het verdwaalde gaan zoeken? |
12 Wat dunkt u? Indien een mens in het bezit is gekomen van honderd schapen en een ervan raakt verdwaald, zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten en heengaan om het dwalende te zoeken? |
12 Que vous en semble? Si un homme a cent brebis, et que l'une d'elles s'égare, ne laisse-t-il pas les quatre-vingt-dix-neuf autres sur les montagnes, pour aller chercher celle qui s'est égarée? |
13 En indien het geschiedt, dat hij hetzelve vindt, voorwaar zeg Ik u, dat hij zich meer verblijdt over hetzelve, dan over de negen en negentig, die niet afgedwaald zijn geweest. |
13 En indien het gebeurt, dat hij het vindt, voorwaar, ik zeg u: Hij verblijdt zich meer daarover dan over de negen en negentig, die niet afgedwaald zijn geweest. |
13 En vindt hij het, voorwaar, ik zeg u dat hij zich meer over dat ene verheugt dan over de negen en negentig die niet verdwaald zijn geweest. |
13 En gebeurt het, dat hij het vindt, voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich over dat ene meer verblijdt dan over de negenennegentig, die niet verdwaald waren. |
13 Et, s'il la trouve, je vous le dis en vérité, elle lui cause plus de joie que les quatre-vingt-dix-neuf qui ne se sont pas égarées. |
14 Alzo is de wil niet uws Vaders, Die in de hemelen is, dat een van deze kleinen verloren ga. |
14 Alzo is het ook niet de wil uws Vaders in den hemel, dat er iemand van deze kleinen verloren ga. |
14 Zo is het ook de wil niet van uw Vader in de hemelen dat een van deze kleinen verloren ga. |
14 Zo bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat een dezer kleinen verloren gaat. |
14 De même, ce n'est pas la volonté de votre Père qui est dans les cieux qu'il se perde un seul de ces petits. |
15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. |
15 Maar zondigt uw broeder tegen u, zo ga heen en bestraft hem tussen u en hem alleen. Hoort hij u, dan hebt gij uwen broeder gewonnen. |
15 Als uw broeder zondigt, ga hem dan onder vier ogen vermanen. Hoort hij naar u, dan hebt gij uw broeder gewonnen; |
15 Indien uw broeder zondigt, ga heen, bestraf hem onder vier ogen. |
15 Si ton frère a péché, va et reprends-le entre toi et lui seul. S'il t'écoute, tu as gagné ton frère. |
16 Maar indien hij [u] niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta. |
16 Hoort hij u niet, zo neem nog één of twee met u, opdat alle zaak besta in den mond van twee of drie getuigen. |
16 hoort hij niet, neem dan nog een of twee mee; opdat door het woord van twee of drie getuigen elke zaak vastgesteld worde. |
16 Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. Indien hij niet luistert, neem dan nog een of twee met u mede, opdat op de verklaring van twee getuigen of van drie elke zaak vaststa. |
16 Mais, s'il ne t'écoute pas, prends avec toi une ou deux personnes, afin que toute l'affaire se règle sur la déclaration de deux ou de trois témoins. |
17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft; zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. |
17 Hoort hij die niet, zo zeg het der gemeente. Hoort hij de gemeente niet, zo houdt hem als een heiden en tollenaar. |
17 Luistert hij ook naar hen niet, zeg het dan aan de gemeente; en indien hij ook naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als heiden en tollenaar. |
17 Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar. |
17 S'il refuse de les écouter, dis-le à l'Eglise; et s'il refuse aussi d'écouter l'Eglise, qu'il soit pour toi comme un païen et un publicain. |
18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen. |
18 Voorwaar, ik zeg u: Wat gij op aarde binden zult, dat zal ook in den hemel gebonden zijn; en wat gij op aarde ontbinden zult, dat zal ook in den hemel ontbonden zijn. |
18 Voorwaar, ik zeg u, alwat gij bindt op aarde zal in den hemel gebonden zijn, en wat gij ontbindt op aarde zal in den hemel ontbonden zijn. |
18 Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel. |
18 Je vous le dis en vérité, tout ce que vous lierez sur la terre sera lié dans le ciel, et tout ce que vous délierez sur la terre sera délié dans le ciel. |
19 Wederom zeg Ik u: Indien er twee van u samenstemmen op de aarde, over enige zaak, die zij zouden mogen begeren, dat die hun zal geschieden van Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
19 Verder zeg ik u: Is het, dat er twee onder u ééns worden op aarde over iets, dat zij bidden willen, het zal hun geschieden van mijnen Vader in den hemel; |
19 Wederom, voorwaar, ik zeg u, indien twee van u op aarde eenstemmig bidden om het een of ander, wat het ook zij, het zal hun geworden vanwege mijn Vader in de hemelen; |
19 Wederom, voorwaar Ik zeg u, dat, als twee van u op de aarde iets eenparig zullen begeren, het hun zal ten deel vallen van mijn Vader, die in de hemelen is. |
19 Je vous dis encore que, si deux d'entre vous s'accordent sur la terre pour demander une chose quelconque, elle leur sera accordée par mon Père qui est dans les cieux. |
20 Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen. |
20 want waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen naam, daar ben ik midden onder hen. |
20 want waar twee of drie saamgekomen zijn tot aanroeping van mijn naam, daar ben ik in hun midden. |
20 Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden. |
20 Car là où deux ou trois sont assemblés en mon nom, je suis au milieu d'eux. |
21 Toen kwam Petrus tot Hem, en zeide: Heere! hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven! Tot zevenmaal? |
21 Toen trad Petrus tot hem en zeide: Heer! hoe dikwijls moet ik dan mijnen broeder, die tegen mij zondigt vergeven? Is het genoeg zevenmaal? |
21 Toen kwam Petrus tot hem en zeide: Heer, hoe dikwijls kan mijn broeder tegen mij zondigen dat ik hem vergiffenis schenken moet? Tot zeven keer toe? |
21 Toen kwam Petrus bij Hem en zeide: Here, hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? |
21 Alors Pierre s'approcha de lui, et dit: Seigneur, combien de fois pardonnerai-je à mon frère, lorsqu'il péchera contre moi? Sera-ce jusqu'à sept fois? |
22 Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zeven [maal]. |
22 Jezus zeide tot hem: Ik zeg u niet zevenmaal, maar zeventigmaal zevenmaal. |
22 Jezus zeide: Ik zeg u niet tot zeven keer, maar tot zeventigmaal zeven keer. |
22 Tot zevenmaal toe? Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal. |
22 Jésus lui dit: Je ne te dis pas jusqu'à sept fois, mais jusqu'à septante fois sept fois. |
23 Daarom wordt het Koninkrijk der hemelen vergeleken bij een zeker koning, die rekening met zijn dienstknechten houden wilde. |
23 Daarom is het hemelrijk gelijk aan een koning, die met zijne dienstknechten wilde afrekenen. |
23 Daarom gaat het met het Koninkrijk der hemelen als met een koning die wilde afrekenen met zijn slaven. |
23 Daarom is het Koninkrijk der hemelen te vergelijken met een koning, die afrekening wilde houden met zijn slaven. |
23 C'est pourquoi, le royaume des cieux est semblable à un roi qui voulut faire rendre compte à ses serviteurs. |
24 Als hij nu begon te rekenen, werd tot hem gebracht een, die hem schuldig was tien duizend talenten. |
24 En toen hij begon af te rekenen, kwam er een Vóór hem, die hem tien duizend talenten schuldig was. |
24 Toen hij met de afrekening begon, werd tot hem een gebracht die hem tienduizend talenten schuldig was, |
24 Toen hij begon te rekenen, werd een voor hem geleid, die tienduizend talenten schuldig was. |
24 Quand il se mit à compter, on lui en amena un qui devait dix mille talents. |
25 En als hij niet had, om te betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkopen, en zijn vrouw en kinderen, en al wat hij had, en dat [de] [schuld] zou betaald worden. |
25 En daar hij nu niet had om te betalen, beval zijn heer hem en zijne vrouw en zijne kinderen en al wat hij had te verkopen, en te betalen. |
25 en daar hij niet kon betalen, beval de heer dat hij met vrouw, kinderen en alwat hij bezat verkocht zou worden tot delging van de schuld. |
25 Omdat hij niet bij machte was te betalen, beval zijn heer hem te verkopen, met zijn vrouw en kinderen en al wat hij bezat, opdat er betaald kon worden. |
25 Comme il n'avait pas de quoi payer, son maître ordonna qu'il fût vendu, lui, sa femme, ses enfants, et tout ce qu'il avait, et que la dette fût acquittée. |
26 De dienstknecht dan, nedervallende, aanbad hem, zeggende: Heer! wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen. |
26 Toen viel de dienstknecht neder en smeekte hem zeggende: Heer, heb geduld met mij; ik zal u alles betalen. |
26 Daarom viel de slaaf voor hem neer en zeide: Heb geduld met mij; ik zal u alles betalen. |
26 De slaaf wierp zich neder als smekeling en zeide: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. |
26 Le serviteur, se jetant à terre, se prosterna devant lui, et dit: Seigneur, aie patience envers moi, et je te paierai tout. |
27 En de heer van dezen dienstknecht, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, heeft hem ontslagen, en de schuld hem kwijtgescholden. |
27 Toen jammerde het den heer van dezen dienstknecht, en hij liet hem los, en de schuld schold hij hem ook kwijt. |
27 En de heer had medelijden met dien slaaf, liet hem gaan en schold hem de schuld kwijt. |
27 De heer van die slaaf kreeg medelijden met hem en hij liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt. |
27 Emu de compassion, le maître de ce serviteur le laissa aller, et lui remit la dette. |
28 Maar dezelve dienstknecht, uitgaande, heeft gevonden een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was, en hem aanvattende, greep [hem] bij de keel, zeggende: Betaal mij, wat gij schuldig zijt. |
28 Toen ging deze dienstknecht uit, en vond een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was; en hij greep hem aan en vatte hem bij de keel, en zeide: Betaal mij wat gij mij schuldig zijt! |
28 Maar die slaaf vond, toen hij buiten kwam, een zijner medeslaven, die hem honderd zilverlingen schuldig was; hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt. |
28 Toen die slaaf wegging, trof hij een zijner medeslaven aan, die hem honderd schellingen schuldig was, en hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt. |
28 Après qu'il fut sorti, ce serviteur rencontra un de ses compagnons qui lui devait cent deniers. Il le saisit et l'étranglait, en disant: Paie ce que tu me dois. |
29 Zijn mededienstknecht dan, nedervallende aan zijn voeten, bad hem, zeggende: Wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen. |
29 Toen viel zijn mededienstknecht neder en bad hem, zeggende: Heb geduld met mij; ik zal u alles betalen. |
29 Daarom viel zijn medeslaaf hem tevoet en zeide smekend: Heb geduld met mij; ik zal u betalen. |
29 De medeslaaf nu wierp zich voor hem neder en bad hem dringend, zeggende: Heb geduld met mij en ik zal u betalen. |
29 Son compagnon, se jetant à terre, le suppliait, disant: Aie patience envers moi, et je te paierai. |
30 Doch hij wilde niet, maar ging heen, en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld zou betaald hebben. |
30 Doch hij wilde niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij betaald zou hebben wat hij schuldig was. |
30 Hij wilde echter niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben. |
30 Doch hij wilde niet, maar ging heen en zette hem gevangen, totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben. |
30 Mais l'autre ne voulut pas, et il alla le jeter en prison, jusqu'à ce qu'il eût payé ce qu'il devait. |
31 Als nu zijn mededienstknechten zagen, hetgeen geschied was, zijn zij zeer bedroefd geworden; en komende, verklaarden zij hunnen heer al wat er geschied was. |
31 Toen nu zijne mededienstknechten dit zagen, werden zij zeer bedroefd, en kwamen en berichtten hunnen heer al wat er geschied was. |
31 Toen zijn medeslaven zagen wat gebeurde, werden zij diep bedroefd en gingen alles aan hun heer meedelen. |
31 Toen nu zijn medeslaven zagen, wat er gebeurd was, werden zij zeer verdrietig en gingen hun heer al wat er gebeurd was, mededelen. |
31 Ses compagnons, ayant vu ce qui était arrivé, furent profondément attristés, et ils allèrent raconter à leur maître tout ce qui s'était passé. |
32 Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen, en zeide tot hem: Gij boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt; |
32 Toen ontbood zijn heer hem voor zich, en zeide tot hem: Gij boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt; |
32 Nu ontbood de heer hem en zeide tot hem: Gij boze slaaf, die gehele schuld heb ik u kwijtgescholden op uw smeken; |
32 Toen ontbood zijn heer hem en zeide tot hem: Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, daar gij het mij dringend hadt gevraagd. |
32 Alors le maître fit appeler ce serviteur, et lui dit: Méchant serviteur, je t'avais remis en entier ta dette, parce que tu m'en avais supplié; |
33 Behoordet gij ook niet u over uw mededienstknecht te ontfermen, gelijk ik ook mij over u ontfermd heb? |
33 behoordet gij u dan ook niet te ontfermen over uwen mededienstknecht, gelijk ik mij over u ontfermd heb? |
33 behoordet gij dan ook niet u te ontfermen over uw medeslaaf, zoals ik mij over u ontfermd heb? |
33 Hadt ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u? |
33 ne devais-tu pas aussi avoir pitié de ton compagnon, comme j'ai eu pitié de toi? |
34 En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde hem den pijnigers over, totdat hij zou betaald hebben al wat hij hem schuldig was. |
34 En zijn heer werd toornig en leverde hem aan de pijnigers over, totdat hij betaald zou hebben al wat hij hem schuldig was. |
34 En in toorn ontstoken, leverde zijn heer hem over aan de gerechtsdienaren, totdat hij al het hem verschuldigde zou betaald hebben. |
34 En zijn meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben. |
34 Et son maître, irrité, le livra aux bourreaux, jusqu'à ce qu'il eût payé tout ce qu'il devait. |
35 Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden. |
35 Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft, ieder zijnen broeder zijne feilen. |
35 Zo zal uw hemelse Vader u doen indien niet ieder van u van harte zijn broeder vergeeft. |
35 Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft. |
35 C'est ainsi que mon Père céleste vous traitera, si chacun de vous ne pardonne à son frère de tout son coeur. |